Parketnummer: 24-001708-04
Arrest van 26 mei 2005 van het gerechtshof te Leeuwarden, meervoudige strafkamer, op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank te Groningen van 2 september 2004 in de strafzaak tegen:
[verdachte],
geboren op [1950] te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats], [adres],
thans verblijvende in Jeugdhuis van Bewaring De Sprang te 's-Gravenhage,
verschenen in persoon, bijgestaan door zijn raadsman mr. J-H.L.C.M. Kuijpers, advocaat te 's-Hertogenbosch.
Het vonnis waarvan beroep
De rechtbank te Groningen heeft de verdachte bij het vonnis wegens misdrijven veroordeeld tot een straf, zoals in dat vonnis omschreven.
Gebruik van het rechtsmiddel
De verdachte is op de voorgeschreven wijze en tijdig in hoger beroep gekomen.
Het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
De beslissing op het hoger beroep
Het hof zal het vonnis vernietigen en opnieuw recht doen.
Tenlastelegging
Aan dit arrest is gehecht een fotokopie van de inleidende dagvaarding. De inhoud van de tenlastelegging wordt geacht hier te zijn overgenomen.
De vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof verdachte zal veroordelen tot gevangenisstraf voor de duur van vier jaar en zes maanden, ter zake van het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde.
Bewezenverklaring
(zie de aangehechte, uitgestreepte tenlastelegging)
Het hof acht niet bewezen hetgeen aan verdachte als voormeld onder 1, 2 en 3 meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen.
Kwalificatie
Het bewezenverklaarde levert respectievelijk op de misdrijven:
feit 1: medeplegen van een feit, bedoeld in het derde of vierde lid van artikel 10 van de
Opiumwet, voorbereiden of bevorderen, door stoffen voorhanden te hebben,
waarvan hij weet of ernstige reden heeft om te vermoeden dat zij bestemd waren tot
het plegen van dat feit, meermalen gepleegd;
feit 2: medeplegen van overtreding van een voorschrift, gesteld bij artikel 3 van de Wet
voorkoming misbruik chemicaliën, opzettelijk begaan, meermalen gepleegd
medeplegen van overtreding van een voorschrift, gesteld bij artikel 5 van de Wet
voorkoming misbruik chemicaliën, opzettelijk begaan, meermalen gepleegd;
feit 3: deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven.
Strafbaarheid
Het hof acht verdachte strafbaar. Strafuitsluitingsgronden worden niet aanwezig geacht.
Strafmotivering
Verdachte heeft tezamen en in vereniging met anderen meermalen zich schuldig gemaakt aan het plegen van voorbereidingshandelingen als bedoeld in artikel 10a van de Opiumwet door stoffen, te weten benzylmethylketon (BMK) voorhanden te hebben, waarvan hij en zijn mededaders wisten of ernstige redenen hadden te vermoeden dat deze stoffen bestemd waren tot het plegen van die feiten. Door deze misdrijven te plegen in een gestructureerd samenwerkingsverband dat op het plegen van die misdrijven gericht was heeft verdachte voorts zich schuldig gemaakt aan het deelnemen aan een criminele organisatie. Dat deze organisatie het oogmerk had ook andere misdrijven te plegen dan voormelde voorbereidingshandelingen heeft het hof niet kunnen vaststellen.
Voorts heeft verdachte tezamen en in vereniging met anderen meermalen opzettelijk BMK in de handel gebracht zonder vergunning van de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en tezamen en in vereniging met anderen meermalen opzettelijk anders dan als houder van een vergunning als bedoeld in artikel 3 van de Wet voorkoming misbruik chemicaliën en anders dan als persoon of instelling als bedoeld in artikel 4 van laatstgenoemde wet, BMK voorhanden gehad.
De produktie van harddrugs vormt een bedreiging voor de volksgezondheid. Bovendien gaat de produktie van harddrugs dikwijls, naar de ervaring leert, gepaard met het plegen van andere strafbare feiten. Dat verdachte daaraan zijn aandeel heeft geleverd, rekent het hof hem zwaar aan. Voorts blijkt uit de inhoud van een verdachte betreffend uittreksel uit het algemeen documentatieregister d.d. 11 maart 2005, dat verdachte in het verleden eerder ter zake van misdrijven uit de Opiumwet is veroordeeld.
Op grond van het vorenstaande is het hof van oordeel, dat een passende bestraffing slechts gevonden kan worden in het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van aanzienlijke duur, te weten voor de duur van drie jaren. Deze straf is naar het oordeel van het hof in overeenstemming met de aard en de ernst van de hiervoor bewezenverklaarde feiten, de omstandigheden waaronder die feiten zijn begaan en de persoon van verdachte. Deze straf is lager dan door de eerste rechter opgelegd en dan door de advocaat-generaal geëist, omdat naar het oordeel van het hof de reikwijdte van de criminele organisatie (de deelname van verdachte daaraan is onder 3 bewezenverklaard) bepaald minder is dan door de eerste rechter en de advocaat-generaal aangenomen. Hetgeen onder 3 is bewezenverklaard omvat immers niet meer dan de onder 1 bewezenverklaarde feiten, vertaald in termen van artikel 140 van het Wetboek van Strafrecht.
Ondanks de persoonlijke omstandigheden van verdachte, zoals deze ter zitting zijn gebleken, is het hof - anders dan de verdediging - van oordeel, dat de ernst van de bewezenverklaarde feiten het opleggen van een lagere straf niet rechtvaardigt, met name niet, omdat die persoonlijke omstandigheden van verdachte ook al aanwezig waren toen verdachte de bewezenverklaarde feiten pleegde en die persoonlijke omstandigheden verdachte toen niet hebben weerhouden om de bewezenverklaarde feiten te begaan.
Toepassing van wetsartikelen
Het hof heeft gelet op de artikelen 47, 57, 63 en 140 (oud) van het Wetboek van Strafrecht, de artikelen 10a en 13 van de Opiumwet, de artikelen 1 (oud), 2 en 6 (oud) van de Wet op de economische delicten en de artikelen 3 en 5 van de Wet voorkoming misbruik chemicaliën.
De uitspraak
HET HOF,
RECHT DOENDE OP HET HOGER BEROEP:
vernietigt het vonnis, waarvan beroep, en opnieuw recht doende:
verklaart het verdachte onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde bewezen en kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart deze feiten en verdachte strafbaar;
veroordeelt verdachte [verdachte] tot gevangenisstraf voor de duur van drie jaren ;
beveelt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering wordt gebracht;
verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte als voormeld onder 1, 2 en 3 meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Dit arrest is aldus gewezen door mrs. Huisman, voorzitter, Knoop en Van Zant, in tegenwoordigheid van Boersma als griffier, zijnde mr. Van Zant voornoemd buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.