ECLI:NL:GHLEE:2005:AT6905

Gerechtshof Leeuwarden

Datum uitspraak
3 juni 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
BK 102/04 Inkomstenbelasting
Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • H.H.A. Fransen
  • K. de Jong-Braaksma
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van bezwaar tegen aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Leeuwarden, staat de niet-ontvankelijkheid van het bezwaar van belanghebbende tegen een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen centraal. De aanslag werd opgelegd op 13 februari 2003 voor het jaar 2000. Belanghebbende maakte bezwaar tegen deze aanslag, maar de inspecteur verklaarde het bezwaar bij uitspraak van 22 januari 2004 niet-ontvankelijk. Hierop heeft belanghebbende beroep ingesteld bij het hof, waarbij hij stelde dat hij eerder mondeling bezwaar had gemaakt en dat er geen rechtsmiddelverwijzing op het aanslagbiljet stond vermeld.

Het hof heeft vastgesteld dat het bezwaar van belanghebbende te laat was ingediend, aangezien de bezwaartermijn op 27 maart 2003 eindigde en het schriftelijke bezwaar pas op 11 april 2003 was ontvangen. Het hof oordeelde dat het mondelinge bezwaar dat belanghebbende op 21 november 2002 had gemaakt, niet als een geldig bezwaar kon worden aangemerkt volgens de wet. De inspecteur had het bezwaar terecht niet-ontvankelijk verklaard.

Belanghebbende voerde aan dat privé-omstandigheden, zoals de ziekte van zijn echtgenote, hem hadden belet om tijdig bezwaar te maken. Het hof erkende de impact van deze omstandigheden, maar oordeelde dat belanghebbende toch maatregelen had kunnen treffen om de termijnoverschrijding te voorkomen. Het hof concludeerde dat het bezwaar van belanghebbende terecht niet-ontvankelijk was verklaard en dat de zelfstandigenaftrek niet verder beoordeeld hoefde te worden. De beslissing van het hof was dat het beroep ongegrond werd verklaard en dat het beroep niet-ontvankelijk werd verklaard voor zover het gericht was tegen de afwijzing van het verzoek om ambtshalve herziening.

Uitspraak

BELASTINGKAMER GERECHTSHOF TE LEEUWARDEN UITSPRAAK
Kenmerk: BK 102/04 3 juni 2005
Uitspraak van het Gerechtshof te Leeuwarden, vijfde enkelvoudige belastingkamer, op het beroep van de heer X te Z tegen de uitspraak van het hoofd van het managementteam van de Belastingdienst/Noord/kantoor Emmen (hierna: de inspecteur), gedaan op het bezwaarschrift van belanghebbende tegen de aan hem opgelegde aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen over het jaar 2000.
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1 Belanghebbende werd bij aanslag van 13 februari 2003 over het jaar 2000 in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (: hierna IB/PV) aangeslagen.
1.2 Tegen de onder 1.1 vermelde aanslag heeft belanghebbende bezwaar gemaakt.
1.3 Het bezwaar van belanghebbende heeft de inspecteur bij de bestreden uitspraak van 22 januari 2004 niet-ontvankelijk verklaard.
1.4 Belanghebbende is tegen deze uitspraak in beroep gekomen bij een pro forma beroepschrift (met bijlage), hetwelk op 3 februari 2004 bij het hof is ingekomen. Belanghebbende heeft de gronden van zijn beroep op 3 maart 2004 ingezonden.
1.5 Nadat de inspecteur zijn verweerschrift (met bijlagen) op 8 november 2004 heeft ingezonden, heeft de mondelinge behandeling plaatsgevonden ter zitting van 9 maart 2005, gehouden te Assen, alwaar aanwezig waren belanghebbende en namens de inspecteur de heer mr. A. Ter voormelde zitting heeft belanghebbende een pleitnota (met bijlagen) overgelegd en voorgelezen. Tegen overlegging van de voormelde bijlagen heeft de inspecteur geen bezwaar gemaakt.
1.6 Het hof heeft in deze zaak op 23 maart 2005 in het openbaar mondeling uitspraak gedaan, waarvan het proces-verbaal bij aangetekend schrijven, ter post bezorgd op 6 april 2005, aan partijen is verzonden.
1.6 Bij schrijven, ingekomen op 10 mei 2005, heeft de griffier van de Hoge Raad op de voet van artikel 28a van de Algemene wet inzake rijksbelastingen het hof medegedeeld dat tegen de voormelde mondelinge uitspraak beroep in cassatie is ingesteld. De Hoge Raad heeft op de voet van artikel 28b, eerste lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen verzocht de mondelinge uitspraak te vervangen door een schriftelijke uitspraak.
1.8 Van alle vermelde (en hierna nog te vermelden) stukken moet de inhoud als hier ingevoegd worden beschouwd.
2. De feiten
Blijkens de gedingstukken en op grond van het verhandelde ter zitting stelt het hof als tussen partijen niet in geschil dan wel door één der partijen gesteld en door de wederpartij niet of onvoldoende weersproken, de volgende feiten vast:
2.1 Aan belanghebbende is op 13 februari 2003 een aanslag (in de mondelinge uitspraak staat abusievelijk “navorderingsaanslag” vermeld) in de IB/PV over het jaar 2000 opgelegd. Tegen deze aanslag heeft belanghebbende een bezwaarschrift ingediend. Het bezwaar richt zich tegen het niet toekennen van de zelfstandigenaftrek door de inspecteur. Het bezwaarschrift is gedagtekend 9 april 2003 en bij de inspecteur binnengekomen op 11 april 2003. De inspecteur heeft het bezwaar wegens termijnoverschrijding niet-ontvankelijk verklaard. Daarnaast heeft hij het bezwaar aangemerkt als een verzoek om ambtshalve herziening. Dit verzoek heeft hij vervolgens inhoudelijk beoordeeld en afgewezen.
3. Het geschil en standpunten van partijen
3.1 In geschil is de vraag of het bezwaar van belanghebbende terecht niet-ontvankelijk is verklaard.
3.2 Belanghebbende stelt zich op het standpunt dat hij ontvangen had moeten worden in zijn bezwaar, omdat hij op 21 november 2002 al mondeling bezwaar heeft gemaakt tegen de onderhavige aanslag. Verder beroept belanghebbende zich in het kader van artikel 6:11 van de Algemene wet bestuursrecht (: Awb) op het op uitdrukkelijke wijze ontbreken van een rechtsmiddelverwijzing op het aanslagbiljet en op privé-omstandigheden, die hem zouden hebben belet om tijdig bezwaar te maken.
3.3 De inspecteur ziet in de door belanghebbende naar voren gebrachte gronden geen reden om anders te concluderen dan dat het bezwaar terecht niet-ontvankelijk is verklaard.
3.4 Indien het beroep van belanghebbende ter zake van de ontvankelijkheid van het bezwaar gegrond wordt verklaard, houdt partijen verdeeld de vraag of belanghebbende in het onderhavige jaar recht heeft op de zelfstandigenaftrek. Belanghebbende beantwoordt deze vraag bevestigend, de inspecteur ontkennend.
3.5 Voor een nadere onderbouwing van de standpunten van partijen wordt verwezen naar de gedingstukken.
4. De rechtsoverwegingen omtrent het geschil
4.1 De uitspraak op het bezwaar is gedagtekend 22 januari 2004. Tegen deze uitspraak heeft belanghebbende op 3 februari 2004 tijdig beroep ingesteld. Voor zover dit beroep zich richt tegen de afwijzing van belanghebbendes verzoek om ambtshalve herziening, zal het hof belanghebbendes beroep niet-ontvankelijk verklaren aangezien bezwaar en beroep tegen een zodanige afwijzing, gelet op het gesloten stelsel van rechtsbescherming in belastingprocedures, niet openstaan. Voor zover het beroep zich richt tegen de niet-ontvankelijkverklaring heeft het hierna volgende te gelden.
4.2 Ingevolge artikel 6:7 van de Awb juncto artikel 22j van de Algemene wet inzake rijksbelastingen was de laatste dag van de bezwaartermijn 27 maart 2003. Belanghebbende heeft zijn bezwaar derhalve te laat ingediend. Dit is in tegenstelling tot de termijn die voor de inspecteur geldt voor het doen van uitspraak een termijn van openbare orde. Belanghebbende stelt dat hij op 21 november 2002 tijdens de bespreking van het boekenonderzoek al mondeling bezwaar heeft gemaakt tegen het niet toekennen van de zelfstandigenaftrek. Het hof kan dit mondeling bezwaar niet aanmerken als een bezwaar in de zin van artikel 6:4 Awb. Het indienen van een bezwaar moet immers ingevolge artikel 6:5 Awb op schriftelijke wijze plaatsvinden. Het schriftelijke bezwaar is bij de inspecteur binnengekomen op 11 april 2003, derhalve buiten de bezwaartermijn. Artikel 6:9, tweede lid, van de Awb kan belanghebbende geen soelaas bieden. Het bezwaar is door de inspecteur terecht niet-ontvankelijk verklaard.
4.3 Toepassing van artikel 6:11 van de Awb kan een niet-ontvankelijkverklaring van het bezwaar wegens termijnoverschrijding achterwege doen blijven. Het is dan aan belanghebbende om omstandigheden of feiten te stellen en - bij betwisting - aannemelijk te maken, op grond waarvan redelijkerwijs in de zin van artikel 6:11 van de Awb niet kan worden geoordeeld dat hij in verzuim is geweest.
4.4 Ter zake van artikel 6:11 van de Awb stelt belanghebbende in zijn beroepschrift dat op de aanslag de rechtsmiddelverwijzing ontbreekt. Ter zitting erkent hij weliswaar de aanwezigheid van de rechtsmiddelverwijzing op de aanslag, maar hij stelt zich op het standpunt dat de mogelijkheid van bezwaar niet op uitdrukkelijke wijze op de aanslag is aangegeven onder het kopje “Bezwaar”. Het hof is op grond van het voorgaande van oordeel dat de bezwaarmogelijkheid wel voldoende kenbaar voor belanghebbende op de aanslag is aangegeven. Van een onjuiste vermelding van de rechtsmiddelverwijzing is verder niet gebleken, zodat in hetgeen belanghebbende stelt omtrent de rechtsmiddelverwijzing geen omstandigheid in de zin van artikel 6:11 van de Awb kan worden aangenomen. Verder beroept belanghebbende zich op een privé-omstandigheden, te weten zijn ernstig zieke echtgenote. Deze omstandigheden zouden hem hebben belet om tijdig bezwaar te maken. Zijn echtgenote is, na maanden van zwakheid en ziekte – zoals belanghebbende zelf aangeeft - op 9 februari 2003 opgenomen in het ziekenhuis. Daar bleek zij ernstige hartproblemen te hebben. Op 20 februari 2003 is zij ontslagen uit het ziekenhuis. Nog steeds is zij ernstig ziek. Alhoewel het hof heel goed begrijpt dat belanghebbende door de ziekte van zijn echtgenote geen prioriteit gegeven heeft aan het indienen van een bezwaarschrift, ziet het hof in vorenomschreven omstandigheden geen reden om artikel 6:11 van de Awb van toepassing te achten. Zo had belanghebbende ondanks de ziekte van zijn echtgenote voor afloop van de bezwaartermijn maatregelen kunnen treffen om die termijnoverschrijding te voorkomen, bijvoorbeeld door het (laten) indienen van een pro forma bezwaarschrift. Al hetgeen belanghebbende aandraagt kan niet tot een ander oordeel leiden.
4.5 Het voorgaande leidt tot de slotsom dat het bezwaar van belanghebbende terecht niet-ontvankelijk is verklaard. Aan de beoordeling van de zelfstandigenaftrek komt het hof niet toe.
5. Proceskosten
Het hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
6. De beslissing.
Het hof verklaart het beroep ongegrond; en
verklaart het beroep niet-ontvankelijk, voor zover dat gericht is tegen de afwijzing van belanghebbendes verzoek om ambtshalve herziening.
Aldus vastgesteld door mr. H.H.A. Fransen, raadsheer-plaatsvervanger en voorzitter, lid van de vijfde enkelvoudige belastingkamer van het gerechtshof Leeuwarden en ondertekend door voormelde voorzitter en door mr. K. de Jong-Braaksma als griffier.
Op 8 juni 2005 afschrift
aangetekend verzonden aan beide partijen.
De griffier van het Gerechtshof
te Leeuwarden.