Parketnummer: 24-000517-04
Arrest van 9 juni 2005 van het gerechtshof te Leeuwarden, economische kamer, op het hoger beroep tegen het vonnis van de economische politierechter in de rechtbank te Leeuwarden van 15 april 2004 in de strafzaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats],[adres],
verschenen in persoon, bijgestaan door haar raadsman mr. A.J. Boonstra, advocaat te Groningen.
Het vonnis waarvan beroep
De economische politierechter in de rechtbank te Leeuwarden heeft de verdachte bij het vonnis wegens een misdrijf veroordeeld tot een straf, zoals in dat vonnis omschreven.
Gebruik van het rechtsmiddel
De verdachte is op de voorgeschreven wijze en tijdig in hoger beroep gekomen.
Het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
De beslissing op het hoger beroep
Het hof zal het vonnis vernietigen en opnieuw recht doen.
zij op of omstreeks 15 september 2003, te of bij Jorwert, (althans) in de gemeente Littenseradiel, al dan niet opzettelijk, dierlijke meststoffen heeft gebruikt op grasland (op een perceel gelegen aan of bij de [adres]) terwijl die dierlijke meststoffen niet emissiearm, als bedoeld in bijlage II behorende bij het Besluit gebruik meststoffen, werden aangewend.
De vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof verdachte ten aanzien van het primair ten laste gelegde misdrijf veroordeelt tot een geldboete van € 680,00, waarvan € 340,00 voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren.
zij op 15 september 2003, te Jorwert, in de gemeente Littenseradiel, opzettelijk, dierlijke meststoffen heeft gebruikt op grasland (op een perceel gelegen aan de [adres]) terwijl die dierlijke meststoffen niet emissiearm, als bedoeld in bijlage II behorende bij het Besluit gebruik meststoffen, werden aangewend.
Het hof acht niet bewezen hetgeen aan verdachte als voormeld meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen.
Ontslag van alle rechtsvervolging
Ten aanzien van verdachte is bewezenverklaard dat zij – kort gezegd – dierlijke meststoffen heeft uitgereden op grasland, terwijl die meststoffen niet emissiearm, als bedoeld in bijlage II behorende bij het Besluit gebruik meststoffen, werden aangewend. Dit feit is strafbaar gesteld in artikel 5, eerste lid, van het Besluit gebruik meststoffen. In het tweede en derde lid van dit artikel worden vervolgens uitzonderingen genoemd op de strafbaarheid van dit feit. Verdachte en haar raadsman hebben ter terechtzitting in hoger beroep betoogd dat sprake is van de in het derde lid omschreven uitzonderingsgrond: verdachte zou weliswaar mest hebben uitgereden op een niet emissiearme manier, maar dit zou vaste mest betreffen.
Dat hiervan sprake is hebben verdachte en haar raadsman – kort gezegd – als volgt onderbouwd.
In de mestkelder van verdachte bleef, na het leegpompen daarvan door de loonwerker, een laag “aangekoekte” mest achter die teveel hooi bevatte om door de verdringingspomp opgezogen te kunnen worden. De enige manier om deze vaste mest uit de kelder te krijgen was door de laag in kleinere brokken te splitsen en water bij de mest te mengen, waardoor het geheel als water met brokken mest door de zich in de giertank van verdachte bevindende vacuümpomp kon worden opgezogen en op het land kon worden verspreid. Daardoor is de mest niet verpompbaar geworden in de zin van artikel 1 van het Besluit gebruik meststoffen doch vaste mest gebleven. Het was immers onmogelijk om dit mengsel te mixen tot een egale substantie die door de apparatuur bestemd voor het emissiearm uitrijden kon worden verpompt en verwerkt.
Het hof overweegt hieromtrent het navolgende.
Artikel 1, eerste lid, onder l van het Besluit gebruik meststoffen bepaalt, dat onder “vaste mest” dient te worden verstaan: dierlijke meststoffen die niet verpompbaar zijn.
Redelijke wetstoepassing brengt met zich mee dat onder het woord “verpompbaar” wordt verstaan dat de mest in een zodanige conditie is dat deze verpompt kan worden door de apparatuur die in de praktijk beschikbaar is om mest emissiearm uit te rijden.
Uit de stukken en uit het verhandelde ter terechtzitting is aannemelijk geworden dat het mengsel water en mest dat verdachte over het grasland verspreidde niet had kunnen worden verpompt door de apparatuur die beschikbaar is voor het emissiearm uitrijden, zodat sprake was van vaste mest in de zin van artikel 1, eerste lid, onder l van het Besluit gebruik meststoffen. Het hof is derhalve van oordeel, dat sprake is van de in artikel 5, derde lid, van het Besluit gebruik meststoffen omschreven bijzondere schulduitsluitingsgrond.
Op grond van vorenstaande levert het bewezenverklaarde geen strafbaar feit op, zodat verdachte dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
De uitspraak
HET HOF,
RECHT DOENDE OP HET HOGER BEROEP:
vernietigt het vonnis, waarvan beroep, en opnieuw recht doende:
verklaart het verdachte als voormeld ten laste gelegde bewezen, maar ontslaat verdachte van alle rechtsvervolging, omdat het bewezen verklaarde geen strafbaar feit oplevert;
verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte als voormeld meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt haar daarvan vrij.
Dit arrest is aldus gewezen door mrs. Huisman, voorzitter, Van der Meer en Van der Woude, in tegenwoordigheid van mw. Moeke als griffier, zijnde mrs. Van der Meer en Van der Woude voornoemd buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.