ECLI:NL:GHLEE:2005:AT7596

Gerechtshof Leeuwarden

Datum uitspraak
15 juni 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
Rolnummer 0400187
Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. Mollema
  • A. Meijeringh
  • J. Breemhaar
  • M. Melssen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Omvang en geldigheid van een non-concurrentiebeding na beëindiging van een arbeidsovereenkomst

In deze zaak heeft het Gerechtshof Leeuwarden op 15 juni 2005 uitspraak gedaan in hoger beroep over de omvang van een non-concurrentiebeding na de beëindiging van een arbeidsovereenkomst. De appellant, [appellant], had van 1 april 2000 tot 1 januari 2003 gewerkt bij [geïntimeerde] B.V. als bijstandsconsulent. Na beëindiging van zijn dienstverband heeft hij werkzaamheden verricht voor de gemeente Heerenveen, wat in strijd zou zijn met het non-concurrentiebeding dat hem verbiedt om binnen een half jaar na beëindiging van zijn dienstverband bij gedetacheerde gemeenten te werken. Het hof oordeelde dat [geïntimeerde] aan het non-concurrentiebeding de betekenis mocht hechten dat [appellant] niet mocht werken voor de gemeente Heerenveen, ongeacht of dit direct of indirect was. Het hof bevestigde dat het non-concurrentiebeding geldig was en dat [geïntimeerde] een beroep kon doen op de overtreding ervan door [appellant].

De appellant had in zijn hoger beroep vier grieven ingediend, waarin hij onder andere aanvoerde dat het concurrentiebeding onredelijk bezwarend was en dat er geen belangenafweging had plaatsgevonden. Het hof verwierp deze grieven en oordeelde dat de kantonrechter in eerste aanleg terecht had geoordeeld dat het concurrentiebeding geldig was. Het hof oordeelde ook dat de schadevergoeding die [geïntimeerde] vorderde, niet toewijsbaar was, omdat de omstandigheden van het geval en de rechtsverhouding tussen partijen een matiging van de schadevergoeding tot nihil rechtvaardigden. De uitspraak van de kantonrechter werd bekrachtigd, en de kosten van het geding in hoger beroep werden gecompenseerd, waarbij elke partij haar eigen kosten droeg.

Uitspraak

Arrest d.d. 15 juni 2005
Rolnummer 0400187
HET GERECHTSHOF TE LEEUWARDEN
Arrest van de eerste kamer voor burgerlijke zaken in de zaak van:
[appellant],
wonende te [woonplaats],
appellant in het principaal appel en geïntimeerde in het incidenteel appel,
in eerste aanleg: eiser in conventie en verweerder in reconventie,
hierna te noemen: [appellant],
procureur: mr M.R. Bartels,
tegen
[geïntimeerde] B.V.,
gevestigd te [plaats van vestiging],
geïntimeerde in het principaal appel en appellante in het incidenteel appel,
in eerste aanleg: gedaagde in conventie en eiseres in reconventie,
hierna te noemen: [geïntimeerde],
procureur: mr B.G. Kooi.
Het geding in eerste instantie
In eerste aanleg is geprocedeerd en beslist zoals weergegeven in het vonnis uitgesproken op 16 januari 2004 door de rechtbank Leeuwarden, sector kanton, locatie Leeuwarden, hierna aan te duiden als de kantonrechter.
Het geding in hoger beroep
Bij exploot van 14 april 2004 is door [appellant] hoger beroep ingesteld van genoemd vonnis met dagvaarding van [geïntimeerde] tegen de zitting van 28 april 2004.
De conclusie van de memorie van grieven luidt:
"het vonnis van 16 januari 2004 door de rechtbank te Leeuwarden sector kanton locatie Leeuwarden tussen partijen onder rolnummer 03-2667 gewezen vernietigt, en, opnieuw recht doende de vorderingen van appellant alsnog volledig toewijst en die van geïntimeerde afwijst, met veroordeling van geïntimeerde in de kosten van beide instanties."
Bij memorie van antwoord, waarbij tevens een productie is overgelegd, is door [geïntimeerde] verweer gevoerd en incidenteel geappelleerd met als conclusie:
"voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, dat appellant niet-ontvankelijk wordt verklaard in zijn beroep, althans dat het door appellant ingestelde beroep ongegrond wordt verklaard, voorts in het incidenteel appel het vonnis door de Rechtbank te Leeuwarden, sector Kanton van 16 januari 2004, rolnummer 129586/CV EXPL 03-2667 te vernietigen en opnieuw rechtdoende de vorderingen van geïntimeerde toe te wijzen en die van appellant af te wijzen, één en ander met veroordeling van appellant in de kosten van beide instanties."
[appellant] heeft een akte genomen welke heeft te gelden als een akte in het principaal appel, tevens memorie van antwoord in het incidenteel appel. De conclusie van deze akte luidt:
"Verzocht wordt om de vorderingen van appellant alsnog volledig toe te wijzen en die van geïntimeerde af te wijzen, dit met veroordeling van geïntimeerde in de kosten van beide instanties."
Vervolgens heeft [geïntimeerde] een door haar als antwoord-akte aangeduide akte genomen.
Tenslotte hebben partijen de stukken overgelegd en heeft het hof een dag bepaald voor het wijzen van arrest.
De grieven
[appellant] heeft in het principaal appel vier grieven opgeworpen. De grieven luiden als volgt:
'Grief 1:
Ten onrechte is in het bestreden vonnis aan het concurrentiebeding een ruime uitleg gegeven, zonder deze uitleg te motiveren.'
'Grief 2:
Ten onrechte is het concurrentiebeding geldig geacht ondanks dat het onredelijk bezwarend is bij ter beschikking gestelde arbeidskrachten.'
'Grief 3:
Ten onrechte heeft bij de beoordeling van de geldigheid van het concurrentiebeding geen belangenafweging plaatsgevonden.'
'Grief 4:
Ten onrechte is in het bestreden vonnis de wettelijke verhoging, de wettelijke rente en de incassokosten niet toegekend. Dit terwijl de hoofdsom wel is toegekend.'
[geïntimeerde] heeft in het incidenteel appel vijf grieven opgeworpen. De grieven luiden als volgt:
'Grief I
Ten onrechte heeft de rechtbank de veroordeling van [appellant] niet uitvoerbaar bij voorraad verklaard.'
'Grief II
Ten onrechte heeft de rechtbank overwogen dat niet gesteld of gebleken is waaruit de overige schade van [geïntimeerde] bestaat.'
'Grief III
Ten onrechte heeft de rechtbank overwogen dat [appellant] onweersproken heeft gesteld dat de nieuwe werkgever het leasecontract van [geïntimeerde] wilde overnemen en dat de leasemaatschappij daartoe haar toestemming al had gegeven, maar dat [geïntimeerde] heeft geweigerd daarvoor toestemming te geven.'
'Grief IV
Ten onrechte heeft de rechtbank overwogen dat niet is gesteld noch is gebleken dat [geïntimeerde] kosten heeft moeten maken, die krachtens het bepaalde in artikel 1 voor vergoeding in aanmerking komen.'
'Grief V
Ten onrechte heeft de rechtbank overwogen dat het gevorderde bedrag van
Euro 136,-- als ongegrond zal worden afgewezen.'
De beoordeling
In het principaal en in het incidenteel appel:
De vaststaande feiten:
1. Als enerzijds gesteld en anderszijds erkend dan wel niet voldoende gemotiveerd betwist staat het volgende in het hoger beroep vast:
(i) [appellant] is van 1 april 2000 tot 1 januari 2003 bij [geïntimeerde] in dienst geweest als bijstandsconsulent c.q. medewerker toetsing c.q. projectleider tegen een laatstelijk genoten salaris van Euro 2.541,24 bruto per maand, exclusief 8% vakantietoeslag.
(ii) Ter zake van de arbeidsovereenkomst is een onderhandse akte d.d. 28 maart 2000 (onderdeel uitmakend van prod. 1 bij inleidende dagvaarding), hierna te noemen het arbeidscontract, opgemaakt.
(iii) Artikel 5 van het arbeidscontract vermeldt onder meer:
'1. Het is werknemer verboden tijdens of direct aansluitend (binnen een periode van een half jaar) op het dienstverband met werkgever, hetzij direct hetzij indirect, in dienst te treden bij de gedetacheerde gemeenten. Hiervan kan enkel worden afgeweken wanneer voorafgaande schriftelijke toestemming van werkgever wordt verkregen.
2. (...)
3. Voor elke overtreding van bovengenoemde bepalingen (zoals genoemd in artikel 5, lid 1 en 2) verbeurt werknemer, zonder dat daartoe enige sommatie of ingebrekestelling is vereist, een direct opeisbare boete van 2 maandsalarissen onverminderd overige de werkgever toekomende rechten, waaronder die op een vergoeding van schaden.'
(iv) [appellant] was laatstelijk gedetacheerd bij de gemeente Heerenveen.
(v) [geïntimeerde] heeft tijdens het bestaan van de arbeidsovereenkomst aan [appellant] een auto in bruikleen gegeven.
(vi) Ter zake van de overeenkomst van bruiklening is een onderhandse akte d.d. 30 maart 2000 (onderdeel uitmakend van prod. 1 bij inleidende dagvaarding), hierna te noemen het bruikleencontract, opgemaakt.
(vii) Artikel 1 van het bruikleencontract vermeldt het volgende:
'Werkgever geeft de lease-auto in bruikleen gedurende een periode van maximaal 4 jaar, met als ingangsdatum 1 april 2000. Indien werknemer binnen de duur van deze overeenkomst uit dienst treedt behoudt werkgever zich het recht voor kosten in rekening te brengen aan werknemer. Werkgever heeft het recht deze overeenkomst eenzijdig te beëindigen en zich weer in het bezit van de auto te stellen. Deze in rekening te brengen kosten bedragen maximaal de door werkgever aan de leasemaatschappij te betalen leaseprijs gedurende 6 maanden na afloop van het dienstverband.'
(viii) Na beëindiging van de arbeidsovereenkomst is [appellant] in dienst van een andere werkgever zijn werkzaamheden ten behoeve van de gemeente Heerenveen blijven verrichten, bij welke gemeente [appellant] door die andere werkgever is gedetacheerd.
Voorts in het principaal appel:
Met betrekking tot grief 1:
2. De grief strekt kennelijk ten betoge dat de omstandigheid dat [appellant] na beëindiging van de arbeidsovereenkomst in dienst van een andere werkgever zijn werkzaamheden behoeve van de gemeente Heerenveen is blijven verrichten in het kader van een detachering van [appellant] door de andere werkgever bij genoemde gemeente, niet door het non-concurrentiebeding van art. 5 van het arbeidscontract wordt bestreken.
3. Voor de vraag of het betoog van [appellant] als juist kan worden aangemerkt, dient de reikwijdte van het onderhavige non-concurrentiebeding te worden onderzocht. Daarbij zal in aanmerking worden genomen dat de vraag waartoe [appellant] geacht kan worden zich bij het aangaan van het non-concurrentiebeding jegens [geïntimeerde] te hebben verbonden, niet enkel op grond van een zuiver taalkundige uitleg van de bewoordingen van het non-concurrentiebeding kan worden beantwoord, aangezien het aankomt op de zin die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan het non-concurrentiebeding mochten toekennen en op hetgeen zij te dien aanzien van elkaar mochten verwachten, zij het dat in praktisch opzicht de bewoordingen van het non-concurrentiebeding, gelezen in de context van het arbeidscontract als geheel, wel van groot belang kunnen zijn (vgl. HR 13 maart 1981, NJ 1981, 635, het zgn. Haviltex-arrest; HR 17 september 2004, NJ 2005, 169).
4. Naar het oordeel van het hof mocht [geïntimeerde] aan het non-concurrentiebeding de betekenis hechten dat het [appellant] niet was toegestaan om op grond van een arbeidsovereenkomst werkzaamheden ten behoeve van een 'gedetacheerde gemeente', in casu de gemeente Heerenveen, binnen een half jaar na beëindiging van de arbeidsovereenkomst van [appellant] met [geïntimeerde] te gaan verrichten, en mocht [geïntimeerde] daarop tegenover [appellant] een beroep doen. Het kan bij de arbeidsovereenkomst op grond waarvan [appellant] zijn werkzaamheden bij een 'gedetacheerde gemeente' verricht, gaan om een arbeidsovereenkomst tussen [appellant] en de 'gedetacheerde gemeente' zelf, waardoor [appellant] direct in dienst van de gedetacheerde gemeente zou zijn. Het kan daarbij echter ook om een arbeidsovereenkomst tussen [appellant] en een derde gaan, waarbij die derde in het kader van de uitoefening van diens beroep of bedrijf [appellant] ter beschikking stelt ten behoeve van de 'gedetacheerde gemeente' om krachtens een door deze aan de derde verstrekte opdracht onder leiding en toezicht van de 'gedetacheerde gemeente' werkzaamheden te harer behoeve te verrichten, zodat [appellant] indirect in dienst van de 'gedetacheerde gemeente' zou zijn, gelijk te dezen het geval is.
5. Het vorenstaande leidt tot de gevolgtrekking dat het betoog waartoe de grief strekt, niet als juist kan worden aanvaard.
6. Grief 1 faalt derhalve.
Met betrekking tot grief 2:
7. Aan deze grief is kennelijk ten grondslag gelegd dat het bij het beding van artikel 5 van het arbeidscontract om een schriftelijke beding gaat als bedoeld in art. 6:231 aanhef en onder a. BW. Deze wetsbepaling behelst de definitie van het begrip algemene voorwaarden, zoals dat in afd. 6.5.3 BW wordt gehanteerd. Het hof kan in het midden laten of dat inderdaad het geval is, aangezien ingevolge art. 6:245 BW genoemde afd. 6.5.3 niet op arbeidsovereenkomsten van toepassing is. Derhalve behoeft niet worden onderzocht of het beding onredelijk bezwarend als bedoeld in art. 6:233 BW en uit dien hoofde vernietigbaar zou zijn.
8. Grief 2 faalt derhalve ook.
Met betrekking tot grief 3:
9. De grief strekt kennelijk ten betoge dat de kantonrechter ten onrechte het non-concurrentiebeding niet heeft vernietigd. Voor zover in de stellingen van [appellant], die geen tot vernietiging van de non-concurrentiebeding strekkende rechtsvordering heeft ingesteld, kan worden geacht een bij wijze van verweer gedaan beroep op de vernietigingsgrond, als bedoeld in art. 7:653 BW, besloten te liggen, kan dat beroep niet worden aanvaard, aangezien [appellant] geen althans onvoldoende feiten en omstandigheden heeft aangevoerd op grond waarvan zou kunnen worden geconcludeerd dat [appellant] in verhouding tot het te beschermen belang van [geïntimeerde] onbillijk wordt benadeeld.
10. Grief 3 treft derhalve evenmin doel.
Voorts in het incidenteel appel:
Met betrekking tot grief I:
11. De grief miskent dat [geïntimeerde] in eerste aanleg niet expliciet uitvoerbaarverklaring bij voorraad heeft gevorderd, zodat zij in zoverre faalt. Overigens stelt [geïntimeerde] in het incidenteel appel de toewijsbaarheid van het door hem als oorspronkelijk eiser in reconventie gevorderde opnieuw aan de orde en vordert zij in hoger beroep zulks alsnog geheel toe te wijzen onder uitvoerbaarverklaring bij voorraad, zodat in zoverre van een vermeerdering van eis sprake is. Hiertegen heeft [appellant] zich niet verzet, zodat het hof zal uitgaan van de vorderingen van [appellant], zoals die na vermeerdering van eis luiden.
Met betrekking tot grief II:
12. De grief strekt ten betoge dat [geïntimeerde] door de overtreding door [appellant] van het non-concurrentieverbod een schade heeft geleden ten belope van Euro 5.000,--, bestaande uit gederfde winst. In dat betoog ligt besloten dat indien [appellant] het non-concurrentieverbod niet zou hebben overtreden, volgens [geïntimeerde] zij een bedrag van Euro 5.000,-- aan winst zou hebben behaald door een andere werknemer bij de gemeente Heerenveen te detacheren. [appellant] heeft blijkens zijn toelichting op grief III erkend dat [geïntimeerde] de gemeente Heerenveen als klant is kwijtgeraakt. Dat [geïntimeerde] dientengevolge schade lijdt, ligt voor de hand en dit heeft zij ook onderbouwd met de offerte, welke zij als prod. 2 bij conclusie van antwoord in conventie, tevens conclusie van eis in reconventie in het geding heeft gebracht. [appellant] heeft de omvang van de schade die [geïntimeerde] stelt te hebben geleden, slechts in algemene bewoordingen bestreden, zodat de hoogte van de vordering van [geïntimeerde] in zoverre onvoldoende gemotiveerd is betwist.
13. De toekenning van de gevorderde schadevergoeding leidt evenwel in de gegeven omstandigheden, waaronder de rechtsverhouding die tussen partijen heeft bestaan en hun beider draagkracht, meer in het bijzonder ook gelet op de omstandigheid dat [appellant] reeds uit dezelfden hoofde als waarop de gevorderde schadevergoeding is gegrond, een boete is verschuldigd geworden van
Euro 5.000,--, tot - naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid - onaanvaardbare gevolgen, zodat het hof de op [appellant] rustende verplichting tot schadevergoeding zal matigen tot nihil.
14. Grief II treft derhalve evenmin doel.
Met betrekking tot grief III:
[geïntimeerde] stelt gemotiveerd dat [appellant] een bedrag aan kosten ter zake van de leaseauto verschuldigd is, waarvan het beloop gelijk is aan de gedurende zes maanden na de beëindiging van het arbeidsovereenkomst door [geïntimeerde] aan de leasemaatschappij te betalen leaseprijs. [appellant] bestrijdt de verschuldigdheid van bedoeld bedrag aan kosten, omdat volgens hem [geïntimeerde] geweigerd zou hebben toestemming te geven tot de overneming van het leasecontract door de nieuwe werkgever van [appellant], waartoe de leasemaatschappij haar toestemming al zou hebben gegeven. [geïntimeerde] heeft weliswaar dit verweer bestreden, maar zij heeft niet gemotiveerd gesteld dat de leasemaatschappij bedoelde kosten ook daadwerkelijk in rekening heeft gebracht of zal brengen. [appellant] stelt naar het oordeel van het hof terecht dat [geïntimeerde] eerst dan de kosten zou (hebben) kunnen doorberekenen. In deze stelling ligt een ontkenning zijdens [appellant] besloten dat de leasemaatschappij bedoelde kosten [geïntimeerde] daadwerkelijk in rekening heeft gebracht dan wel zal brengen. Gelet op deze betwisting, lag het op de weg van [geïntimeerde] ter zake van hetgeen door [appellant] wordt ontkend, een voldoende gespecificeerd bewijsaanbod te doen. Nu zij dit heeft nagelaten, is haar vordering in zoverre niet toewijsbaar.
15. Grief III treft derhalve evenmin doel.
Met betrekking tot grief IV:
16. Het hiervoor overwogene brengt mee dat deze grief geen verdere behandeling behoeft.
Met betrekking grief V:
17. Het hof is, evenals de kantonrechter, van oordeel dat mede gelet op de bestrijding ervan door [appellant], de stelling van [geïntimeerde] dat de auto beschadigd was waardoor zij een schade heeft geleden van Euro 136,-- onvoldoende is gemotiveerd.
18. Grief V leidt derhalve ook niet tot het beoogde gevolg..
Wederom in het principaal appel:
Met betrekking tot grief 4:
19. Aangezien [appellant] het non-concurrentiebeding aanstonds na de beëindiging van de arbeidsovereenkomst heeft overtreden en deswege een direct opeisbare boete is verschuldigd geworden, waarvan de omvang het aan [appellant] verschuldigde bedrag overstijgt, is het hof, evenals de kantonrechter, van oordeel dat voor een toewijzing van de gevorderde wettelijke verhoging, wettelijke rente en buitengerechtelijke incassokosten geen plaats is.
20. Grief 5 faalt derhalve ook.
Voorts in het principaal en in het incidenteel appel:
De slotsom.
21. Het bestreden vonnis moet derhalve worden bekrachtigd. De door de kantonrechter bij het te bekrachtigen vonnis uitgesproken veroordeling van [appellant] tot betaling van Euro 5.000,-- zal uitvoerbaar bij voorraad worden verklaard. Gelet op de uitslag van het geding, zal het hof de kosten van het geding in hoger beroep compenseren in die zin dat elke partij haar eigen kosten draagt.
De beslissing
In het principaal en in het incidenteel appel:
Het gerechtshof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep;
verklaart de door de kantonrechter bij het bekrachtigde vonnis uitgesproken veroordeling van [appellant] tot betaling van Euro 5.000,-- uitvoerbaar bij voorraad;
compenseert de kosten van het geding in hoger beroep in die zin dat elke partij haar eigen kosten draagt.
Aldus gewezen door mrs Mollema, voorzitter, Meijeringh en Breemhaar, raden, en uitgesproken door mr Melssen, raadsheer, lid van een enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van de heer Bilstra als griffier ter openbare terechtzitting van dit hof van woensdag 15 juni 2005.