ECLI:NL:GHLEE:2005:AT9064

Gerechtshof Leeuwarden

Datum uitspraak
5 juli 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
24-000045-05
Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. Dijkstra
  • A. Koers-Van der Linden
  • J. Wemes
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot doodslag met mes tijdens confrontatie

In deze zaak heeft het Gerechtshof Leeuwarden op 5 juli 2005 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Groningen. De verdachte heeft gepoogd het slachtoffer te doden door hem met een mes in de borststreek te steken. Dit feit werd gekwalificeerd als een ernstige bedreiging van de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. De verdachte had een strafblad met eerdere veroordelingen voor geweldsdelicten. Tijdens de zitting werd de lezing van de verdachte, dat hij handelde uit zelfverdediging, niet geloofd door het hof. Het hof oordeelde dat er geen sprake was van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding die verdediging rechtvaardigde. Ook het beroep op putatief noodweer werd verworpen, omdat de verdachte niet aannemelijk had gemaakt dat hij vreesde voor een vuurwapen. De verdachte had een psychiatrisch rapport overgelegd waaruit bleek dat hij leed aan een obsessieve-compulsieve stoornis en een persoonlijkheidsstoornis, wat zijn strafbaarheid verminderde. Het hof besloot tot een gevangenisstraf van 270 dagen, waarvan 236 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar, en een werkstraf van 240 uren. De benadeelde partij werd niet-ontvankelijk verklaard in zijn vordering, die alleen bij de burgerlijke rechter kon worden ingediend. Het hof vernietigde het vonnis van de rechtbank en deed opnieuw recht.

Uitspraak

Parketnummer: 24-000045-05
Arrest van 5 juli 2005 van het gerechtshof te Leeuwarden, meervoudige strafkamer, op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank te Groningen van 30 september 2004 in de strafzaak tegen:
[verdachte],
geboren op [1978] te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats], [adres],
verschenen in persoon, bijgestaan door zijn raadsman mr. D.C. Keuning, advocaat te Groningen.
Het vonnis waarvan beroep
De rechtbank te Groningen heeft de verdachte bij het vonnis wegens een misdrijf veroordeeld tot straffen, heeft maatregelen opgelegd en heeft op de vordering van de benadeelde partij en op een vordering tot tenuitvoerlegging beslist, zoals in dat vonnis omschreven.
Gebruik van het rechtsmiddel
De officier van justitie en de verdachte zijn op de voorgeschreven wijze en tijdig in hoger beroep gekomen.
Het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
De beslissing op het hoger beroep
Het hof zal het vonnis vernietigen en opnieuw recht doen.
Tenlastelegging
Aan dit arrest is gehecht een fotokopie van de inleidende dagvaarding. De inhoud van de tenlastelegging wordt geacht hier te zijn overgenomen.
De vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof verdachte zal veroordelen tot 20 maanden gevangenisstraf, waarvan 5 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar, met onttrekking aan het verkeer van het inbeslaggenomen mes, met teruggave aan verdachte van de inbeslaggenomen broek en jas, met teruggave aan [slachtoffer] van de inbeslaggenomen trui en shirt en met toewijzing van de vordering van de benadeelde partij tot een bedrag van € 1.500,= als voorschot, een en ander ter zake van het primair ten laste gelegde en met opheffing van de schorsing van de voorlopige hechtenis.
Bewezenverklaring
(zie de aangehechte, uitgestreepte tenlastelegging)
Het hof acht niet bewezen hetgeen aan verdachte als voormeld primair meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen.
Kwalificatie
Het bewezenverklaarde levert op het misdrijf:
primair: poging tot doodslag.
Strafbaarheid
De raadsman heeft ter 's hofs terechtzitting een beroep gedaan op noodweer, noodweerexces en putatief noodweer als in de aan het proces-verbaal van 's hofs terechtziting gehechte pleitnota omschreven.
Uit de processtukken en het verhandelde ter zitting is - voor zover hier van belang - het navolgende gebleken:
A. Op 4 juni 2004 in de vroege ochtenduren was verdachte lopend onderweg naar zijn auto die aan de Noorderhaven te Groningen stond geparkeerd toen [slachtoffer], met wie hij al geruime tijd in onmin leefde, hem benaderde. Verdachte zag dat die [slachtoffer] zijn auto parkeerde, uit die auto stapte en op verdachte toeliep. Er ontstond daarop een woordenwisseling tussen verdachte en die [slachtoffer], waarna die [slachtoffer] met zijn ene hand verdachte bij de linkerarm vastpakte en met zijn andere hand verdachtes luchtpijp dichtkneep.[naam], zijnde de bijrijder van die [slachtoffer], is verdachte te hulp geschoten, door die [slachtoffer] bij verdachte weg te trekken of te duwen. Verdachte zag hierop kans weg te rennen richting zijn geparkeerde auto en heeft onderweg de politie gebeld en het voorval gemeld. Het was toen 03.06 uur.
B. Aangekomen bij zijn auto, is verdachte snel ingestapt, en wist voorbij de auto van [slachtoffer] te komen. Verdachte heeft in zijn auto geprobeerd nogmaals de politie te bellen, hetgeen niet lukte, omdat verdachte zijn mobiele telefoon liet vallen. Verdachte is gestopt om zijn mobiele telefoon te pakken en toen hij gas gaf om snel weg te rijden sloeg de motor van zijn auto af. Op dat moment kwam [slachtoffer] met zijn auto aanrijden en parkeerde zijn auto naast die van verdachte. Verdachte vertrouwde het niet, heeft zijn mes, welke hij in zijn auto had liggen, gepakt en is uit zijn auto gestapt met medeneming van het mes. Verdachte had het mes in zijn rechterhand met het lemmet langs zijn onderarm. Toen verdachte zag dat [slachtoffer], die nog steeds in zijn auto zat op de bestuurdersplaats, een beweging maakte, alsof hij iets onder zijn stoel wilde pakken - verdachte dacht mogelijk een vuurwapen - , is verdachte met medeneming van het mes via de achterkant van de auto van [slachtoffer] naar de bestuurderplaats van die auto, waar die [slachtoffer] zich bevond, gerend. [slachtoffer] had zijn autoraam toen openstaan. Op het moment dat verdachte zag dat [slachtoffer] uit zijn auto wilde stappen, heeft verdachte die [slachtoffer] door het geopende raam met het mes onder de oksel in de borststreek gestoken. Hierna heeft de verdachte de politie gebeld en doorgegeven wat er was voorgevallen. Het was toen 03.09 uur.
De lezing van verdachte, zoals hierboven weergegeven wordt door het slachtoffer en de inzittenden van diens auto ontkend. Volgens hen is er slechts sprake geweest van één ontmoeting, waarbij zonder aanwijsbare reden door de verdachte is gestoken. Het hof acht echter niet aannemelijk, dat die lezing juist is, gelet op de opvallende discrepanties in de verschillende getuigenverklaringen, onder meer ten aanzien van de omstandigheid, dat in de lezing van de één een of meer personen de auto hebben verlaten, terwijl de ander een en andermaal aangeeft, dat geen van de in de auto aanwezigen de auto heeft verlaten.
Maar ook als het hof uitgaat van de juistheid van de lezing van de verdachte, leidt dat niet tot straffeloosheid.
Op grond van het relaas van de verdachte is immers niet aannemelijk geworden dat er tijdens de tweede confrontatie sprake is geweest van een zodanige ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding van verdachtes lijf door het slachtoffer dat daartegen verdediging geboden was. Het hof verwerpt dan ook het beroep op noodweer.
Voorts zijn geen feiten en omstandigheden aannemelijk geworden, die redelijkerwijs de verdachte aanleiding konden geven te veronderstellen dat het slachtoffer een vuurwapen tegen hem zou gebruiken. De enkele vrees, dat eventueel iets van dien aard zou kunnen gebeuren, rechtvaardigt niet om zelf tot de aanval over te gaan, zodat ook het beroep op putatief noodweer wordt verworpen.
Voor zover nog een beroep is gedaan op noodweerexces verwerpt het hof dit, omdat niet aannemelijk is geworden, dat er sprake is geweest van overschrijding van de grenzen van noodzakelijke verdediging als een rechtstreeks en onmiddellijk gevolg van een hevige gemoedsbeweging, veroorzaakt door de door de verdachte gestelde eerdere wederrechtelijke aanranding. Immers, ook in de voorstelling van de verdachte is het de vrees voor een nieuwe, ernstiger, aanranding geweest die hem heeft gebracht tot het bewezenverklaarde feit.
Omtrent verdachte is door B.T. Takkenkamp, psychiater en vast gerechtelijk deskundige een psychiatrisch rapport uitgebracht, welk rapport - zakelijk weergegeven - als conclusie inhoudt, dat bij verdachte ten tijde van het plegen van het ten laste gelegde feit sprake was van een ziekelijke stoornis der geestvermogens in de vorm van een obsessieve-compulsieve stoornis (angststoornis) en van een gebrekkige ontwikkeling der geestvermogens in de vorm van een persoonlijkheidsstoornis niet anderszins omschreven en dat dit feit - indien bewezen - hem in verminderde mate kan worden toegerekend.
Het hof verenigt zich met gemelde conclusie en maakt die tot de zijne.
Het hof acht verdachte strafbaar. Strafuitsluitingsgronden worden niet aanwezig geacht.
Strafmotivering
Verdachte heeft gepoogd [slachtoffer] te doden, door die persoon met een mes in de borststreek te steken. Dit feit dient te worden aangemerkt als een ernstige bedreiging van de lichamelijke integriteit van die persoon. Uit het verdachte betreffende uittreksel uit het algemeen documentatieregister d.d. 21 april 2005 blijkt, dat verdachte meermalen ter zake van geweldsdelicten, waaronder een soortgelijk feit als hiervoor bewezenverklaard, is veroordeeld. Op grond van het vorenstaande is het hof in beginsel met de advocaat-generaal van oordeel, dat aan verdachte een deels voorwaardelijke gevangenisstraf dient te worden opgelegd en dat het onvoorwaardelijk deel van die gevangenisstraf van aanmerkelijke duur dient te zijn.
Tegenover het vorenstaande staat echter het navolgende.
Uit de processtukken en het verhandelde ter zitting is het navolgende gebleken, dan wel aannemelijk geworden. Verdachte is sinds eind februari 2004 vrijwillig in behandeling bij de AFP en ervaart die behandeling als zeer positief. Verdachte is gehuwd, woont samen met zijn vrouw en hun dochterje van 21/2 jaar in een huurwoning, geniet een W.A.O.-uitkering en heeft schulden. Verdachte is slechts zeer beperkt detentiegeschikt. Hij heeft namelijk last van een angst- en paniekstoornis, alsmede fobische- en dwangklachten, zoals smetvrees. Vanwege die smetvrees heeft hij in het huis van bewaring tijdens zijn voorlopige hechtenis niet gegeten, maar gebruik gemaakt van een soort astronautenvoeding. Er werd toen gevreesd voor suïcide. In het kader van voornamelijk de hiervoor geschetste problemen is na een voorarrest van 34 dagen op 8 juli 2004 dan ook de voorlopige hechtenis van verdachte geschorst, waarbij als voorwaarde is gesteld dat verdachte zich onder elektronisch toezicht zou stellen, hetgeen ook daadwerkelijk is geschied. Verdachte heeft van 8 juli 2004 tot en met 30 september 2004 in totaal 85 dagen onder elektronisch toezicht gestaan. Daarnaast is in het kader van voormelde schorsing van de voorlopige hechtenis verdachtes behandeling bij de AFP vervolgd en geïntensiveerd en heeft er wekelijks tussen verdachte en de reclassering contact plaatsgevonden. Verdachte is zeer gemotiveerd en zijn inzet is goed. Voorts heeft verdachte geen contact meer gezocht met het slachtoffer en doet hij er alles aan om een contact met het slachtoffer te mijden, een en ander om een (nieuwe) escalatie tussen hen beiden te voorkomen.
De Reclassering Nederland, arrondissement Groningen, adviseert met betrekking tot de mogelijke strafrechtelijke afdoening van deze zaak, zoals verwoord in het omtrent verdachte uitgebrachte voorlichtingsrapport d.d. 7 september 2004, om aan verdachte - zakelijk weergegeven - op te leggen:
- een (deels) voorwaardelijke straf met een proeftijd en met reclasseringstoezicht, zodat erop kan worden toegezien dat verdachte de ingezette lijn van therapeutische arbeid en behandeling bij de AFP afmaakt en om een signaleringsfunctie te vervullen in geval de conflicten tussen verdachte en het slachtoffer opnieuw aan de orde komen,
- een eventueel onvoorwaardelijke vrijheidsstraf, om te zetten in elektronisch toezicht, eventueel in combinatie met een werkstraf,
en om af te zien van het opleggen van een geldboete, aangezien het opleggen van een dergelijke straf, gezien de financiële situatie van verdachte, contrageïndiceerd, is.
Het hiervoor met betrekking tot de persoon van verdachte overwogene, voormeld advies van de Reclassering Nederland, arrondissement Groningen, de omstandigheden dat verdachte inmiddels 34 dagen in voorarrest heeft doorgebracht en 85 dagen elektronisch toezicht heeft ondergaan, de omstandigheid dat het bewezenverklaarde feit de verdachte in verminderde mate kan worden toegerekend en de omstandigheden waaronder het feit zich heeft afgespeeld, geven het hof aanleiding van de hiervoor in beginsel genoemde op te leggen straf af te wijken en voormeld advies van de Reclassering op te volgen, hetgeen de rechtbank kennelijk ook heeft gedaan.
Gelet op de omstandigheid dat gedurende de schorsing van de voorlopige hechtenis door de verdachte een vrijheidsbeperking in de vorm van elektronisch toezicht is ondergaan, zal het hof een zodanige gevangenisstraf opleggen, dat er na aftrek van de ondergane voorlopige hechtenis geen onvoorwaardelijk gedeelte vrijheidsstraf meer resteert. Het hof heeft op de terechtzitting bij tussenarrest het bevel tot voorlopige hechtenis opgeheven. De rechtbank had de schorsing van de voorlopige hechtenis opgeheven, maar de verdachte was niet opnieuw ingesloten. Een en ander houdt in, dat bij dit arrest ten aanzien van de voorlopige hechtenis geen aparte beslissing meer hoeft te volgen. Nu het hof de tijdens de schorsing van de voorlopige hechtenis ondergane vrijheidsbeperking verdisconteert door het onvoorwaardelijk deel van de vrijheidsstraf te beperken, zal het in vergelijking met het vonnis van de rechtbank als bijzondere voorwaarde een langere periode van elektronisch toezicht opleggen.
Al het vorenstaande in aanmerking nemende is het hof - anders dan de advocaat-generaal - van oordeel, dat volstaan kan worden met oplegging van 270 dagen gevangenisstraf, waarvan 236 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar, met aftrek van 34 dagen voorarrest en met na te melden bijzondere voorwaarden, alsmede 240 uren werkstraf, subsidiair 120 dagen hechtenis. Deze straffen zijn naar het oordeel van het hof in overeenstemming met de aard en de ernst van het hiervoor bewezenverklaarde feit, de omstandigheden waaronder dat feit is begaan en de persoon van verdachte.
Verbeurdverklaring
Het door het hof verbeurd te verklaren voorwerp is daarvoor vatbaar. Immers met behulp van dat voorwerp is het hiervoor primair bewezenverklaarde feit begaan, terwijl uit het onderzoek ter 's hofs terechtzitting is gebleken, dat het toebehoort aan verdachte.
Benadeelde partij
Uit het onderzoek ter 's hofs terechtzitting is gebleken, dat de benadeelde partij [slachtoffer] zich in het geding in eerste aanleg heeft gevoegd, dat zijn vordering in eerste aanleg deels is toegewezen en dat hij zich binnen de grenzen van zijn eerste vordering in het geding in hoger beroep opnieuw heeft gevoegd. Derhalve duurt de voeging ter zake van zijn in eerste aanleg gedane vordering tot schadevergoeding in het geding in hoger beroep voort.
Het hof is van oordeel, dat de vordering van de benadeelde partij niet van zo eenvoudige aard is, dat zij zich leent voor behandeling in het strafgeding. Gelet op het bepaalde in artikel 361, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering, dient de benadeelde partij in haar vordering niet ontvankelijk te worden verklaard, met bepaling, dat de benadeelde partij haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Gelet op het vorenstaande dient de benadeelde partij, als de in het ongelijk gestelde partij, te worden veroordeeld in de kosten van het geding door de verdachte gemaakt, tot aan deze uitspraak begroot op nihil.
Tenuitvoerlegging
Het hof acht onvoldoende grond aanwezig de vordering van de officier van justitie in het arrondissement Groningen, over welke de advocaat-generaal zich niet heeft uitgelaten, tot tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf, veroordeelde voorwaardelijk opgelegd bij arrest van dit hof d.d. 17 april 2003, toe te wijzen.
Toepassing van wetsartikelen
Het hof heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 22c, 22d, 33, 33a, 45 en 287 van het Wetboek van Strafrecht.
De uitspraak
HET HOF,
RECHT DOENDE OP HET HOGER BEROEP:
vernietigt het vonnis, waarvan beroep, en opnieuw recht doende:
verklaart het verdachte primair ten laste gelegde bewezen en kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart dit feit en verdachte strafbaar;
veroordeelt verdachte [verdachte] tot gevangenisstraf voor de duur van tweehonderdzeventig dagen ;
beveelt, dat van de gevangenisstraf een gedeelte van tweehonderdzesendertig dagen, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond dat de veroordeelde zich voor het einde van een proeftijd van twee jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt, of de hierna te noemen bijzondere voorwaarde niet heeft nageleefd;
stelt als bijzondere voorwaarden:
1. dat de veroordeelde zich zal stellen onder toezicht van de Stichting Reclassering Nederland
en zich zal gedragen naar de aanwijzingen van die instelling;
bepaalt dat dit toezicht door genoemde instelling reeds tijdens de proeftijd kan worden beëindigd;
draagt genoemde instelling op de veroordeelde bij de naleving van de voorwaarden hulp en steun te verlenen;
2. dat de veroordeelde zich gedurende zes maanden onder elektronisch toezicht zal stellen met inachtneming van hetgeen in het rapport van de Stichting Reclassering Nederland, van 7 september 2004 is geadviseerd en van hetgeen op basis daarvan tussen de veroordeelde en de Reclassering zal worden overeengekomen;
beveelt dat het electronisch toezicht voorafgaand aan de uitvoering van de hierna te noemen taakstraf, doch uiterlijk binnen twee maanden na ingang van de proeftijd zal beginnen;
beveelt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van het onvoorwaardelijk deel van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering wordt gebracht;
veroordeelt verdachte tevens tot een taakstraf, bestaande uit een werkstraf, voor de duur van tweehonderdveertig uren, met bevel voor het geval dat de veroordeelde de werkstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende hechtenis voor de duur van honderdtwintig dagen zal worden toegepast;
verklaart verbeurd: een zilveren mes;
gelast de teruggave aan verdachte van: een blauwe spijkerbroek, merk GSTAR en een jas;
gelast de teruggave aan [slachtoffer] van: een trui en een zwart shirt;
verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte als voormeld primair meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij;
verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in de vordering;
bepaalt dat de benadeelde partij de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
veroordeelt de benadeelde partij in de kosten van het geding door de verdachte gemaakt, tot aan deze uitspraak begroot op nihil;
wijst af de vordering tot tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf de veroordeelde voorwaardelijk opgelegd bij arrest van het gerechtshof te Ressort Leeuwarden van 17 april 2003.
Dit arrest is aldus gewezen door mrs. Dijkstra, voorzitter, Koers-Van der Linden en Wemes, in tegenwoordigheid van Boersma als griffier, zijnde mr. Wemes voornoemd buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.