ECLI:NL:GHLEE:2005:AT9456

Gerechtshof Leeuwarden

Datum uitspraak
13 juli 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
Rolnummer 0400156
Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. Mollema
  • A. Kuiper
  • J. Breemhaar
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep in handelsgeschil tussen architect en opdrachtgever met betrekking tot ontwerpfouten en betalingsverplichtingen

In deze zaak gaat het om een hoger beroep dat door [appellant] is ingesteld tegen de vonnissen van de rechtbank Zutphen, uitgesproken op 25 oktober 2001 en 24 januari 2002. De rechtbank had in deze vonnissen geoordeeld over een geschil tussen [appellant], een architect, en [geïntimeerde], de opdrachtgever, met betrekking tot ontwerpfouten en de daaruit voortvloeiende betalingsverplichtingen. Het gerechtshof te Arnhem had eerder de vonnissen van de rechtbank vernietigd, maar de Hoge Raad heeft dit arrest op 6 februari 2004 vernietigd en de zaak terugverwezen naar het gerechtshof te Leeuwarden voor verdere behandeling.

Tijdens de procedure heeft [appellant] verschillende grieven ingediend tegen de eerdere uitspraken van de rechtbank. Het hof heeft de grieven van [appellant] beoordeeld en geconcludeerd dat de rechtbank in haar eerdere vonnissen op een juiste wijze heeft geoordeeld. Het hof heeft vastgesteld dat er geen toerekenbare tekortkoming aan de zijde van [geïntimeerde] is komen vast te staan, en dat de opschorting van de betaling door [appellant] niet gerechtvaardigd was. Het hof heeft ook geoordeeld dat de door [geïntimeerde] gevorderde buitengerechtelijke kosten niet in strijd zijn met de geldende richtlijnen.

Uiteindelijk heeft het hof het vonnis van de rechtbank van 25 oktober 2001 bekrachtigd, maar het vonnis van 24 januari 2002 vernietigd voor zover het [appellant] in conventie heeft veroordeeld tot betaling aan [geïntimeerde]. Het hof heeft [appellant] veroordeeld tot betaling van een bedrag van Euro 3.044,47, vermeerderd met wettelijke rente, en heeft de vordering van [geïntimeerde] tot restitutie toegewezen tot een bedrag van Euro 2.718,02, eveneens vermeerderd met wettelijke rente. De proceskosten zijn voor rekening van [appellant].

Uitspraak

Arrest d.d. 13 juli 2005
Rolnummer 0400156
HET GERECHTSHOF TE LEEUWARDEN
Arrest van de eerste kamer voor burgerlijke zaken in de zaak van:
[appellant],
gevestigd te [vestigingsplaats],
appellante,
in eerste aanleg: gedaagde in conventie en eiseres in reconventie,
hierna te noemen: [appellant],
procureur: aanvankelijk mr P.H. Redeker, thans mr S.A. Roodhof,
tegen
[geïntimeerde],
gevestigd te [vestigingsplaats],
geïntimeerde,
in eerste aanleg: eiseres in conventie en verweerster in reconventie,
hierna te noemen: [geïntimeerde],
procureur: mr V.M.J. Both.
Het procesverloop
In eerste aanleg is geprocedeerd en beslist zoals weergegeven in de vonnissen
uitgesproken op 12 juli 2001, 25 oktober 2001 en 24 januari 2002 door de rechtbank Zutphen.
Bij exploot van 4 maart 2002 is door [appellant] hoger beroep ingesteld van de vonnissen d.d. 25 oktober 2001 en 24 januari 2002 met dagvaarding van [geïntimeerde] tegen de zitting van 23 oktober 2001 van het gerechtshof te Arnhem.
De conclusie van de memorie van grieven luidt:
"uitvoerbaar bij voorraad, zal vernietigen de vonnissen op 25 oktober 2001 en 24 januari 2002 in eerste aanleg door de (Arrondissements)Rechtbank (te Zutphen) tussen partijen gewezen en, opnieuw rechtdoende, in conventie de geïntimeerde alsnog in zijn vordering niet-ontvankelijk te verklaren, althans deze te ontzeggen, en in reconventie te verklaren voor recht, dat eerder door appelante (partij [appellant]) terecht en op goede gronden, de buitengerechtelijke ontbinding is ingeroepen, van de eerder door partijen gemaakte afspraken cq. overeenkomst, voor zover deze niet door [geïntimeerde] naar behoren is/zijn uitgevoerd, althans subsidiair, deze te ontbinden, met veroordeling van geïntimeerde in de kosten van beide instanties."
Bij memorie van antwoord is door [geïntimeerde] verweer gevoerd met als conclusie:
"de vonnissen van de rechtbank te Zutphen van 25 oktober 2001 en 24 januari 2002 te bekrachtigen, met veroordeling van appellante in de kosten van dit hoger beroep."
Bij arrest d.d. 7 januari 2003 heeft het gerechtshof te Arnhem de beroepen vonnissen d.d. 25 oktober 2001 en d.d. 24 januari 2002 vernietigd en [geïntimeerde] veroordeelt in de kosten.
Vervolgens heeft [geïntimeerde] tegen dit arrest cassatie ingesteld.
Bij arrest van 6 februari 2004 heeft de Hoge Raad voormeld arrest vernietigd en de zaak ter verdere behandeling en beslissing verwezen naar het gerechtshof te Leeuwarden.
Vervolgens heeft [geïntimeerde] een memorie na verwijzing genomen en [appellant] een antwoordmemorie na verwijzing
Tenslotte hebben partijen de stukken overgelegd voor het wijzen van arrest.
De grieven
Tegen het vonnis d.d. 25 oktober 2001 heeft [appellant] de volgende vijf grieven ontwikkeld:
"Grief I
Ten onrechte overweegt de rechtbank blijkens alinea 7.1 van het vonnis van 25 oktober 2001, dat gelet op het vonnis van 12 juli 2001, de voorwaarde is vervuld, waardoor aan beoordeling van de vordering in conventie en in reconventie wordt toegekomen."
"Grief II
Ten onrechte overweegt de arrondissementsrechtbank te Zutphen in het vonnis van 25 oktober 2001 (pagina 4 bovenaan, tweede alinea) dat het verweer van [appellant] dat [geïntimeerde], nu hij de oorspronkelijke architect van het gebouw is, verantwoordelijk is voor het niet kunnen plaatsen van het element, niet kan slagen."
"Grief III
Ten onrechte heeft de Arrondissementsrechtbank te Zutphen in de uitspraak van 25 oktober 2001 (pagina 4, derde alinea) overwogen, dat nu [appellant] enkel heeft gesteld dat hij niet bekend was met deze tekeningen (tekeningen en gegevens van [geïntimeerde]) en hij aan [derde] betalingen heeft verricht voor door [derde] verrichte werkzaamheden, dit gedeelte van de vordering van [geïntimeerde] voor toewijzing gereed ligt."
"Grief IV
Ten onrechte overweegt de Arrondissementsrechtbank te Zutphen in alinea 7.3 van de uitspraak van 25 oktober 2001 dat nu geen sprake is van een tekortkoming aan de zijde van [geïntimeerde] opschorting (door [appellant] van de betaling van de factuur van [geïntimeerde] van 13 juli 2000) niet gerechtvaardigd is."
"Grief V
Ten onrechte overweegt de arrondissementsrechtbank te Zutphen in alinea 7.6 van de uitspraak van 25 oktober 2001, dat de door [geïntimeerde] gevorderde buitengerechtelijke kosten ten belope van f. 1.349,91 niet in strijd zijn met het rapport van de Werkgroep van de Nederlandse Vereniging voor Rechtspraak inzake de buitengerechtelijke kosten van 20 november 2000 (Rapport Voor - Werk II) en dat deze vordering zal worden toegewezen."
Tegen het vonnis van 24 januari 2002 zijn de volgende negen grieven in stelling gebracht (N.B. grief X ontbreekt):
"Grief VI
Ten onrechte overweegt de rechtbank Zutphen in de uitspraak van 24 januari 2002 dat wordt overgenomen en wordt volhard, bij hetgeen in voornoemd vonnis (het vonnis van 25 oktober 2001) is overwogen."
"Grief VII
Ten onrechte heeft de rechtbank blijkens alinea 2.3 van de uitspraak van 24 januari 2002 overwogen dat het verweer van [appellant], dat zij voor maximaal 50% van de in geding zijnde werkzaamheden aansprakelijk kan zijn nu [medeopdrachtgever] voor deze werkzaamheden mede opdrachtgever was, wordt verworpen nu [appellant] - in het licht van haar eerdere stellingen - dit verweer onvoldoende feitelijk heeft onderbouwd."
"Grief VIII
Ten onrechte overweegt de rechtbank Zutphen in alinea 2.4 van de uitspraak van 24 januari 2002 dat nu [appellant] enkel de data heeft betwist en niet heeft betwist dat vier bijeenkomsten hebben plaats gevonden, deze gespecificeerde uren zullen worden meegenomen bij de vaststelling van de vergoeding en dat de vordering met betrekking tot deze bijeenkomsten, derhalve zal worden toegewezen."
" Grief IX
Ten onrechte overweegt de rechtbank Zutphen in alinea 2.6 van de uitspraak van 24 janauri 2002 dat met betrekking tot de (overige) in rekening gebrachte uren in verband met bestudering dat, nu niet betwist is dat het voor een goede beroepsuitoefening noodzakelijk is om, gelet op de omvang en de aard van de werkzaamheden waar dit geschil op ziet, relevante stukken te bestuderen en de hiervoor gestelde tijd niet buiten proportioneel of onredelijk is, het voor de beoordeling niet noodzakelijk is te concretiseren welke stukken zijn bestudeerd, zodat de vordering die gebaseerd is op de gedeclareerde uren d.d. 19 augustus 1999, 2 september 1999, 6 september 1999, 16 september 1999, 22 september 1999 en 29 november 1999 zal worden toegewezen."
"Grief XI
Ten onrechte overweegt de rechtbank in alinea 2.7 van de uitspraak van 24 januari 2002, dat de 4 uren die in rekening zijn gebracht voor op 25 september 1999 verrichte werkzaamheden, zullen worden meegenomen bij de vaststelling van de vergoeding die nu deze volgens het vonnis zouden zijn erkend en eveneens overweegt de rechtbank ten onrechte, met betrekking tot de twee gedeclareerde uren in verband met het aanpassen van schetsen op 15 januari 2000, dat nu niet is betwist dat [geïntimeerde] schetsen heeft aangepast en de hiervoor opgegeven uren besteding niet buiten proportioneel of onredelijk is, dit deel van de vordering door [appellant] onvoldoende gemotiveerd is betwist en dus deze vordering zal worden toegewezen."
"Grief XII
Ten onrechte overweegt de rechtbank Zutphen in alinea 2.9 van de uitspraak van 24 januari 2002 dat vaststaat dat [appellant] een bedrag van f 500,00 heeft voldaan in verband met door [geïntimeerde] verrichte werkzaamheden, maar nu [appellant] met betrekking tot deze betaling in conventie geen beroep of verrekening heeft gedaan en in reconventie geen betaling van dit bedrag heeft gevorderd, deze betaling buiten beschouwing zal blijven."
"Grief XIII
Ten onrechte heeft de rechtbank Zutphen in alinea 2.10 van de uitspraak van 24 januari 2002 beslist dat op grond van het voren overwogene wordt geoordeeld dan [appellant] een vergoeding aan [geïntimeerde] is verschuldigd voor 25, 45 uren."
"Grief XIV
Ten onrechte heeft de rechtbank Zutphen in alinea 2.11 van de uitspraak van 24 januari 2002 beslist dat [appellant] als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij zal worden veroordeeld in de kosten van de procedure in conventie."
"Grief XV
Ten onrechte heeft de rechtbank Zutphen in de uitspraak van 24 januari 2002 beslist, dat [appellant] in conventie wordt veroordeeld om aan [geïntimeerde] te betalen een bedrag van Euro 3.657,03, kort gezegd vermeerderd met rente en kosten, en ten onrechte heeft de rechtbank in reconventie de vordering afgewezen, met veroordeling van [appellant] in de kosten van de procedure."
De beslissing
1. Met betrekking tot grief I:
Wat er van de grief ook zij, [appellant] heeft in dit stadium van de procedure geen belang meer bij de grief.
Met betrekking tot grief II:
2. Tussen partijen is niet in geschil dat het door [geïntimeerde] gemaakte ontwerp voor het element in de centrale hal op de begane grond van het kantoor niet paste als gevolg van wijzigingen in de maatvoering van die hal. Eveneens kan als gesteld en niet voldoende betwist als vaststaand worden aangenomen dat die wijzigingen in de maatvoering buiten medeweten en betrokkenheid van [geïntimeerde] - in overleg tussen de bouwopzichter van [appellant] en [bouwbedrijf] - zijn bepaald.
3. De grief houdt - kort gezegd - in dat de wijzigingen voorzienbaar noodzakelijk waren, zodat [geïntimeerde] op dit punt toerekenbaar tekort is geschoten bij het maken van het ontwerp.
4. [geïntimeerde] heeft de gestelde tekortkoming gemotiveerd betwist. Nu de bewijslast terzake op [appellant] rust en een (voldoende gespecificeerd) bewijsaanbod terzake in hoger beroep niet voorligt, kan de grief geen doel treffen.
Met betrekking tot grief III:
5. In haar vonnis van 25 oktober 2001 heeft de rechtbank onder meer het volgende overwogen:
"Nu [geïntimeerde] geen werkzaamheden met betrekking tot het ontwerpen van kasten in rekening heeft gebracht, kan hetgeen door partijen hierover over en weer is aangevoerd in het midden blijven."
In haar eindvonnis d.d. 24 januari 2002 heeft de rechtbank onder 2,5 het volgende overwogen:
"De vordering betreffende de werkzaamheden in verband met bestudering van een tekening en een fax van [derde] zal worden afgewezen... Nu [geïntimeerde] heeft nagelaten haar urenspecificatie op dit punt nader te onderbouwen, valt niet in te zien welke werkzaamheden [geïntimeerde] heeft verricht op basis van werk van [derde] die door [appellant] vergoed zou moeten worden."
6. Waar terzake van bedoelde werkzaamheden door de rechtbank niets is toegewezen, mist [appellant] ieder belang bij de grief, zodat deze - wat daar overigens ook van zij - verder onbesproken kan blijven.
Met betrekking tot grief IV:
7. Nu een toerekenbare tekortkoming aan de zijde van [geïntimeerde] niet is komen vast te staan, was opschorting van de betaling van de factuur op die grond niet gerechtvaardigd. De grief treft geen doel.
Met betrekking tot grief V:
8. Tussen partijen staat als erkend en niet weersproken vast dat de (aanmanings)brief van 23 november 2000 (productie 7 bij de incidentele conclusie tot onbevoegdheid van de rechtbank/voorwaardelijke conclusie van antwoord in conventie en voorwaardelijke conclusie van eis in reconventie in eerste aanleg) als buitengerechtelijke activiteit kan worden aangemerkt. Niet (gemotiveerd) gesteld of gebleken is dat door of zijdens [geïntimeerde] voor het overige buitengerechtelijke incassowerkzaamheden zijn verricht.
9. Het hof is van oordeel dat de proceskostenveroordeling een vergoeding pleegt in te houden voor deze enkele eenvoudige aanmaning, zodat aparte vergoeding van buitengerechtelijke kosten op grond van artikel 6: 96 lid 2 BW niet voor toewijzing in aanmerking komt. De grief is derhalve terecht voorgesteld.
Met betrekking tot grief VI:
10. De grief mist zelfstandige betekenis en behoeft daarom geen aparte behandeling.
Met betrekking tot grief VII:
11. Dat [medeopdrachtgever] naast [appellant] de onderhavige werkzaamheden aan [geïntimeerde] heeft opgedragen en derhalve voor de helft aansprakelijk is voor de door [geïntimeerde] gepretendeerde vordering, is door [appellant] weliswaar gesteld, maar op geen enkele wijze onderbouwd, laat staan dat daarvan in deze procedure is gebleken.
Nu [geïntimeerde] een en ander gemotiveerd heeft betwist, ligt het op de weg van [appellant] om terzake bewijs bij te brengen. Een (voldoende gespecificeerd) bewijsaanbod terzake ligt in hoger beroep echter niet voor, zodat aan dit verweer van [appellant] voorbij dient te worden gegaan.
De grief faalt.
Met betrekking tot grief VIII:
12. Partijen zijn het erover eens dat er tussen hen een viertal besprekingen hebben plaatsgevonden. Partijen verschillen echter van mening over de data waarop deze besprekingen hebben plaatsgevonden en over de duur van elk van deze besprekingen. [geïntimeerde] heeft in de bijlage bij zijn conclusie van repliek, tevens wijziging van eis in conventie/conclusie van antwoord in voorwaardelijke reconventie in eerste aanleg gespecificeerd aangegeven wat hij aan tijdsduur voor de vier besprekingen in rekening heeft gebracht (respectievelijk 2.30, 1.30, 2.30 en 3.00 uur). [geïntimeerde] stelt dat de reistijd is inbegrepen en dat hij gerechtigd is deze ook in rekening te brengen. [appellant] betwist de opgegeven tijden, doch geeft niet aan hoelang de besprekingen in zijn visie dan wel hebben geduurd. In zijn akte van 29 november 2001, waarnaar [appellant] in de toelichting op de grief verwijst, geeft [appellant] aan dat het hem ontgaat waarom [geïntimeerde] hem reiskosten in rekening kan brengen.
13. Het hof is van oordeel dat het alleszins redelijk is dat [geïntimeerde] de tijd die hij telkens nodig had om naar de besprekingen te reizen geheel of ten dele bij [appellant] in rekening heeft gebracht. Er van uitgaande dat de besprekingen telkens ten kantore van [appellant] in [vestigingsplaats] hebben plaatsgevonden, komen de door [geïntimeerde] in rekening gebrachte uren voor de besprekingen het hof volstrekt redelijk voor, zodat deze ex aequo et bono conform de door [geïntimeerde] gedane opgave zullen worden vastgesteld. De grief snijdt derhalve geen hout.
Met betrekking tot de grieven IX en XI:
14. De grieven gaan er aan voorbij dat in declaratie geschillen als de onderhavige het uiteindelijk de taak van de rechter is om te beoordelen of de in rekening gebrachte uren, gegeven de aard van de werkzaamheden (zie in dat verband hetgeen [geïntimeerde] onweersproken heeft gesteld in zijn conclusie van repliek, tevens wijziging van eis in conventie/conclusie van antwoord in voorwaardelijke reconventie onder 1), de toets der kritiek kunnen doorstaan. Naar het oordeel van het hof heeft de rechtbank zich op juiste wijze van die taak gekweten. Het hof onderschrijft hetgeen de rechtbank terzake onder 2.6 en 2.7 van het beroepen vonnis d.d. 24 januari 2002 heeft overwogen en neemt die motivering over. Het hof tekent daarbij aan dat het voor de hand ligt dat voor het kunnen uitvoeren van een advies-en/of een ontwerpopdracht studie van enige omvang noodzakelijk is.
De grieven falen.
Met betrekking tot grief XII:
15. De grief kan geen doel treffen. [appellant] heeft immers elk belang bij de grief heeft verloren nu vaststaat dat [geïntimeerde] het betreffende bedrag inmiddels heeft terugbetaald.
Met betrekking tot grief XIII:
16. In het licht van hetgeen hiervoor met betrekking tot de grieven III, VIII, IX en XI is overwogen, faalt ook deze grief.
Met betrekking tot grief XIV:
17. Ondanks het slagen van grief V moet [appellant] nog steeds als de in eerste aanleg grotendeels in het ongelijk gestelde partij worden aangemerkt, zodat hij terecht in de kosten van die procedure is veroordeeld. De grief faalt.
Met betrekking tot grief XV:
18. Het slagen van grief V brengt mede dat de grief deels doel treft. De incassokosten zijn ten onrechte toegewezen, zodat de veroordeling beperkt had moeten blijven tot Euro 3.044,47 , te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 18 augustus 2000.
In hetgeen hiervoor met betrekking tot de overige grieven is overwogen en beslist, ligt besloten dat de reconventionele vordering op goede gronden is afgewezen.
Met betrekking tot de door [geïntimeerde] ingestelde vordering tot restitutie:
19. [geïntimeerde] heeft - na verwijzing - gevorderd dat [appellant] zal worden veroordeeld tot terugbetaling van al hetgeen [geïntimeerde] op basis van het door de Hoge Raad vernietigde arrest van het gerechtshof Arnhem d.d. 7 januari 2003 aan [appellant] heeft gerestitueerd, waaronder een bedrag groot Euro 3.657,03 te vermeerderen met rente en kosten, welk bedrag [appellant] aanvankelijk op basis van het veroordelende vonnis in de hoofdzaak van de rechtbank Zutphen ([geïntimeerde] spreekt abusievelijk over de rechtbank Almelo) d.d. 24 januari 2002 aan
[geïntimeerde] heeft voldaan. [geïntimeerde] begroot een en ander in totaal op
Euro 6.375,05 te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 11 februari 2003, zijnde de dag waarop [geïntimeerde] bedoeld bedrag beweerdelijk heeft gerestitueerd.
20. Voor wat betreft de hoofdsom heeft [geïntimeerde], gelet op het hierna te geven dictum, geen belang apart belang bij deze vordering. Voor wat betreft de overige kosten (onweersproken Euro 6.375,05 minus Euro 3.657,03, oftewel Euro 2.718,02) ligt de vordering - welke ook overigens niet is betwist - voor toewijzing gereed.
Slotsom
21. Het vonnis van 25 oktober 2001 dient, onder verbetering van gronden te worden bekrachtigd. Het beroepen vonnis d.d. 24 januari 2002 dient te worden vernietigd voorzover [appellant] daarbij in conventie is veroordeeld om aan [geïntimeerde] te betalen een bedrag van Euro 3.657,03 vermeerderd met de wettelijke rente over een bedrag van Euro 3.044,47 vanaf 18 augustus 2000 tot aan de dag der algehele voldoening. In zoverre opnieuw rechtdoende zal [appellant] worden veroordeeld om aan [geïntimeerde] te betalen een bedrag van Euro 3.044,47 vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 18 augustus 2000 tot aan de dag der algehele voldoening. Voor het overige zal dit vonnis worden bekrachtigd.
De vordering van [geïntimeerde] tot restitutie als hiervoor onder rechtsoverweging 19 bedoeld is toewijsbaar tot een bedrag van Euro 2.718,02, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 11 februari 2003.
[appellant] zal, als de grotendeels in het ongelijk te stellen partij, de kosten van deze procedure in hoger beroep hebben te dragen (salaris procureur: 2 punten tarief I).
Beslissing
Het gerechtshof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep van 25 oktober 2001, onder verbetering van gronden;
vernietigt het vonnis waarvan beroep van 24 januari 2002, voorzover [appellant] daarbij in conventie is veroordeeld om aan [geïntimeerde] te betalen een bedrag van Euro 3.657,03 , vermeerderd met de wettelijke rente over een bedrag van Euro 3.044,47 vanaf 18 augustus 2000 tot aan de dag der algehele voldoening;
en in zoverre opnieuw rechtdoende:
veroordeelt [appellant] om aan [geïntimeerde] te betalen een bedrag van Euro 3.044,47 vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 18 augustus 2000 tot aan de dag der algehele voldoening;
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep van 24 januari 2002 voor het overige;
veroordeelt [appellant] tot betaling aan [geïntimeerde] van een bedrag groot Euro 2.718,02, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 11 februari 2003;
wijst hetgeen terzake van restitutie meer of anders door [geïntimeerde] is gevorderd af;
veroordeelt [appellant] in de kosten van deze procedure in hoger beroep, de procedure na verwijzing daaronder begrepen en begroot die aan de zijde van [geïntimeerde] op Euro 378,40 aan verschotten en op Euro 1.264,-- aan salaris voor de procureur.
Aldus gewezen door mrs Mollema, voorzitter, Kuiper en Breemhaar, raden, en uitgesproken door mr Mollema, vice-president, lid van een enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mevrouw Haites-Verbeek als griffier ter openbare terechtzitting van dit hof van woensdag 13 juli 2005.