ECLI:NL:GHLEE:2005:AT9470

Gerechtshof Leeuwarden

Datum uitspraak
13 juli 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
Rolnummer 0400155
Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. Mollema
  • A. Kuiper
  • J. Breemhaar
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot terugbetaling na vernietiging van arrest door de Hoge Raad

In deze zaak heeft [geïntimeerde] na verwijzing gevorderd dat [appellant] wordt veroordeeld tot terugbetaling van een bedrag dat [geïntimeerde] op basis van een door de Hoge Raad vernietigd arrest aan [appellant] heeft gerestitueerd. Dit bedrag, groot Euro 3.657,03, dient te worden vermeerderd met rente en kosten, en [geïntimeerde] begroot de totale vordering op Euro 6.375,05, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf 11 februari 2003. Het hof heeft vastgesteld dat [geïntimeerde] dezelfde vordering in de hoofdzaak heeft gedaan, en heeft daarom de vordering in dit incident niet ontvankelijk verklaard. Het hof bekrachtigt het vonnis van de rechtbank Zutphen van 12 juli 2001, waarin de incidentele vordering van [appellant] werd afgewezen. De rechtbank had geoordeeld dat zij bevoegd was om van de vordering van [geïntimeerde] kennis te nemen. De Hoge Raad had eerder het arrest van het gerechtshof Arnhem vernietigd en de zaak ter verdere behandeling verwezen naar het gerechtshof te Leeuwarden. Het hof heeft in zijn beoordeling geconcludeerd dat de grief van [appellant] tegen het vonnis van de rechtbank Zutphen geen doel treft. De kosten van de behandeling in hoger beroep worden aan [appellant] opgelegd, die als in het ongelijk gestelde partij wordt beschouwd.

Uitspraak

Arrest d.d. 13 juli 2005
Rolnummer 0400155
HET GERECHTSHOF TE LEEUWARDEN
Arrest van de eerste kamer voor burgerlijke zaken in de zaak van:
[appellant],
gevestigd te [vestigingsplaats],
appellante in het incident,
in eerste aanleg: verweerster in het incident
hierna te noemen: [appellant],
procureur: mr S.A. Roodhof,
tegen
[geïntimeerde],
gevestigd te [vestigingsplaats],
geïntimeerde in het incident,
in eerste aanleg: eiseres in het incident,
hierna te noemen: [geïntimeerde],
procureur: mr V.M.J. Both.
Het procesverloop
In eerste aanleg is in het incident geprocedeerd en beslist zoals weergegeven in het vonnis uitgesproken op 12 juli 2001 door de rechtbank Zutphen. Bij bedoeld vonnis heeft de rechtbank Zutphen de incidentele vordering van [appellant], inhoudende dat de rechtbank zich onbevoegd zal verklaren om van de vordering van [geïntimeerde], gedaan bij inleidende dagvaarding d.d. 21 december 2000, kennis te nemen, afgewezen.
Bij exploot van 12 oktober 2001 is door [appellant] hoger beroep ingesteld van genoemd vonnis met dagvaarding van [geïntimeerde] tegen de zitting van 23 oktober 2001 van het gerechtshof te Arnhem.
De conclusie van de memorie van grieven luidt:
"bij arrest, uitvoerbaar bij voorraad het vonnis waarvan beroep zal vernietigen, en voorts dat het Gerechtshof zal beslissen dat de rechtbank niet bevoegd is, om van de inleidende vordering van [geïntimeerde] kennis te nemen, met veroordeling van partij [geïntimeerde] in de kosten van beide instanties."
Bij memorie van antwoord is door [geïntimeerde] verweer gevoerd met als conclusie:
"het vonnis van de rechtbank te Almelo van 12 juli 2001 te bevestigen, met veroordeling van appellante in de kosten van dit hoger beroep."
Bij arrest d.d. 7 januari 2003 heeft het gerechtshof te Arnhem het vonnis in het incident vernietigd en [geïntimeerde] veroordeeld in de kosten in het incident in beide instanties.
Vervolgens heeft [geïntimeerde] tegen dit arrest cassatie ingesteld.
Bij arrest van 6 februari 2004 heeft de Hoge Raad voormeld arrest vernietigd en de zaak ter verdere behandeling en beslissing verwezen naar het gerechtshof te Leeuwarden.
Vervolgens heeft [geïntimeerde] een memorie na verwijzing genomen en [appellant] een antwoordmemorie na verwijzing.
Tenslotte hebben partijen de stukken overgelegd voor het wijzen van arrest in het incident.
De grieven
[appellant] heeft tegen het in het bevoegdheidsincident door de rechtbank Zutphen gewezen vonnis d.d. 12 juli 2001 de volgende grief opgeworpen:
Ten onrechte heeft de rechtbank de incidentele vordering van [appellant], dat de rechtbank zich bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis onbevoegd zal verklaren om van de vordering van [geïntimeerde] kennis te nemen met haar veroordeling in de kosten van het geding, afgewezen en is [appellant] ten onrechte veroordeeld in de kosten van het geding.
De beoordeling
1. In vorenbedoeld arrest heeft de Hoge Raad onder meer overwogen dat bij de beoordeling van de door [geïntimeerde] als onderdeel II ingediende rechtsklacht "ervan moet worden uitgegaan dat de toepasselijkheid van de SR 1997 tussen partijen niet is overeengekomen en dat [appellant] ook niet erop mocht vertrouwen dat de SR 1997 op de overeenkomst van toepassing zijn. Art. 6:248 lid 2 BW kan slechts bewerkstelligen dat een tussen partijen als gevolg van een overeenkomst geldende regel niet van toepassing is, voorzover dit in de gegeven omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn. Deze bepaling kan derhalve niet bewerkstelligen dat de SR 1997 die, naar het hof heeft aangenomen, in de rechtsverhouding tussen partijen niet van toepassing zijn, wel van toepassing worden. De klacht is dus terecht voorgesteld."
2. In het licht van deze overweging moet worden geoordeeld dat de grief welke [appellant] heeft opgeworpen tegen het vonnis in het bevoegdheidsincident van de rechtbank Zutphen d.d. 12 juli 2001 geen doel treft.
3. [geïntimeerde] heeft - na verwijzing - gevorderd dat [appellant] zal worden veroordeeld tot terugbetaling van al hetgeen [geïntimeerde] op basis van het door de Hoge Raad vernietigde arrest van het gerechtshof Arnhem d.d. 7 januari 2003 aan [appellant] heeft gerestitueerd, waaronder een bedrag groot Euro 3.657,03 te vermeerderen met rente en kosten, welk bedrag [appellant] aanvankelijk op basis van het veroordelende vonnis in de hoofdzaak van de rechtbank Zutphen ([geïntimeerde] spreekt abusievelijk over de rechtbank Almelo) d.d. 24 januari 2002 aan
[geïntimeerde] heeft voldaan. [geïntimeerde] begroot een en ander in totaal op
Euro 6.375,05 te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 11 februari 2003, zijnde de dag waarop [geïntimeerde] bedoeld bedrag beweerdelijk heeft gerestitueerd.
4. Nu [geïntimeerde] dezelfde vordering in de hoofdzaak (rolnummer bij dit hof: 0400156) heeft gedaan, in welke zaak het hof tegelijk met het onderhavige arrest uitspraak zal doen, en de vordering daar inhoudelijk wordt behandeld, zal het hof de betreffende vordering [geïntimeerde] in dit incident niet ontvankelijk verklaren.
Slotsom
5. Bedoeld vonnis van de rechtbank Zutphen dient te worden bekrachtigd. [appellant] zal, als de in het ongelijk te stellen partij worden veroordeeld in de kosten van het incident in hoger beroep (salaris procureur 2 punten tarief I).
Beslissing
Het gerechtshof:
verklaart [geïntimeerde] niet ontvankelijk in haar vordering als hiervoor onder rechtsoverweging 3 bedoeld;
bekrachtigt het vonnis van de rechtbank Zutphen d.d. 12 juli 2001 voorzover in het incident gewezen;
veroordeelt [appellant] in de kosten van de behandeling in hoger beroep, zowel ten overstaan van het gerechtshof Arnhem als ten overstaan van dit hof, tot op heden aan de zijde van [geïntimeerde] begroot op Euro 70,40 aan verschotten en op Euro 1.264,-- aan salaris voor de procureur.
Aldus gewezen door mrs Mollema, voorzitter, Kuiper en Breemhaar, raden, en uitgesproken door mr Mollema, vice-president, lid van een enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mevrouw Haites-Verbeek als griffier ter openbare terechtzitting van dit hof van woensdag 13 juli 2005.