ECLI:NL:GHLEE:2005:AT9593

Gerechtshof Leeuwarden

Datum uitspraak
15 juli 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
BK 635/03 Inkomstenbelasting
Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen de niet-ontvankelijkheid van bezwaarschriften inzake aanslagen inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen

In deze zaak heeft het Gerechtshof te Leeuwarden op 15 juli 2005 uitspraak gedaan in het beroep van X te Z tegen de uitspraken van de inspecteur van de Belastingdienst. Het geschil betreft de vraag of de inspecteur de aanslagen inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen voor de jaren 1999, 2000 en 2001 terecht schattenderwijs heeft vastgesteld. De belanghebbende heeft bezwaar aangetekend tegen de hem opgelegde aanslagen, maar de inspecteur heeft deze bezwaren niet-ontvankelijk verklaard, omdat zij niet tijdig waren ingediend. De belanghebbende heeft vervolgens beroep ingesteld bij het Gerechtshof.

Het hof heeft vastgesteld dat de aanslagen over 1999 niet tijdig zijn betwist, omdat de bezwaarschriften pas na de wettelijke termijn zijn ingediend. De belanghebbende heeft geen bewijs geleverd dat hij de bezwaarschriften tijdig heeft verzonden. Hierdoor blijft de niet-ontvankelijkheid van de bezwaren over 1999 in stand. Voor de jaren 2000 en 2001 heeft het hof echter geoordeeld dat de bezwaarschriften tijdig zijn ingediend en dat de inspecteur de belanghebbende ten onrechte niet in zijn bezwaren heeft ontvangen. Het hof heeft de aanslagen voor deze jaren herbeoordeeld en de boetes die aan de belanghebbende waren opgelegd, aangepast.

De uitspraak van het hof houdt in dat het beroep van de belanghebbende voor het jaar 1999 ongegrond is, terwijl het beroep voor de jaren 2000 en 2001 gegrond is. De inspecteur wordt opgedragen de boete voor het jaar 2000 te vernietigen en de aanslagen voor de jaren 2000 en 2001 te handhaven, met inachtneming van de uitspraak van het hof. De proceskosten worden niet vergoed, omdat er geen termen aanwezig zijn voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

BELASTINGKAMER GERECHTSHOF TE LEEUWARDEN UITSPRAAK
Kenmerk: BK 635/03 15 juli 2005
Uitspraak van het Gerechtshof te Leeuwarden, zesde enkelvoudige belastingkamer, op het beroep van X te Z
(: belanghebbende) tegen de uitspraak van de voorzitter van het managementteam van de Belastingdienst/ Noord/ Kantoor Leeuwarden (: de inspecteur), gedaan op de bezwaarschriften van belanghebbende tegen de hem opgelegde aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen 1999, de aanslag Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen 1999, de aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen 2000, de aanslag Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen 2000, de aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen 2001 en de aanslag Ziekenfondswet 2001.
1. Ontstaan en loop van het geding
Aan belanghebbende zijn de volgende aanslagen opgelegd:
- Over 1999 met dagtekening 14 februari 2003:
- de aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (: IB/PV) naar een belastbaar inkomen van ƒ 25.000,--;
- de aanslag Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen (: WAZ) naar een premie-inkomen van f 58.422,--;
- Over 2000 met dagtekening 20 februari 2003:
- de aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (:IB/PV) naar een belastbaar inkomen van ƒ 25.000,--;
- de aanslag Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen (:WAZ) naar een premie-inkomen van ƒ 25.000,--;
- over 2001 met dagtekening 20 februari 2003:
de aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (:IB/PV) naar een belastbaar inkomen uit woning en werk van ƒ 25.000,--;
- en de aanslag ziekenfondswet (:ZFW) naar een premie-inkomen van ƒ 25.000,--.
Belanghebbende heeft tegen voormelde aanslagen bezwaar aangetekend bij op 2 april 2003 door hem ingediende bezwaarschriften. De inspecteur heeft bij uitspraken d.d. 13 juni 2003 de ingediende bezwaarschriften niet ontvankelijk verklaard en de opgelegde aanslagen gehandhaafd.
Belanghebbende is tegen deze uitspraken in beroep gekomen bij een beroepschrift (met bijlagen), dat op 24 juli 2003 ter griffie van het hof is ingekomen.
De inspecteur heeft op 24 oktober 2003 een drietal verweerschriften (met bijlagen) ingediend. Vervolgens is de zaak mondeling behandeld ter zitting van 11 april 2005, gehouden te Leeuwarden, door de zesde enkelvoudige belastingkamer. Ter zitting is verschenen de inspecteur. Belanghebbende, hoewel opgeroepen bij gewone brief en bij aangetekende brief, beide d.d. 4 maart 2005, aan het adres a-dijk 5, L, is niet verschenen.
Uit de faxberichten van belanghebbende van 25 maart 2005 en 5 april 2005, behelsende twee uitstelverzoeken, blijkt dat hij op de hoogte was van de zittingsdatum.
Het gerechtshof heeft in deze zaak op 25 april 2005 in het openbaar mondeling uitspraak gedaan, waarvan het proces-verbaal bij aangetekend schrijven van 9 mei 2005 aan partijen is verzonden.
Van belanghebbende is op 13 mei 2005 nog een brief d.d. 11 mei 2005 ter griffie van het hof ontvangen.
Bij brief d.d. 28 juni 2005 heeft de griffier van de Hoge Raad aan de griffier van het gerechtshof mededeling gedaan van het door belanghebbende ingestelde beroep in cassatie, als bedoeld in artikel 28a lid 1 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen.
Van alle genoemde (en hierna nog te noemen) stukken moet de inhoud als hier ingevoegd worden beschouwd.
2. De feiten.
2.1 Blijkens de gedingstukken staat als onbetwist, dan wel onvoldoende betwist, tussen partijen het volgende vast:
2.2 Op 12 februari 2000 wordt aan belanghebbende een O-aangiftebiljet inkomstenbelasting/ premie volksverzekeringen /wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen 1999 (: IB/PH/WAZ 1999) uitgereikt. Dit biljet is niet door belanghebbende ingevuld en ondertekend ingediend. De inspecteur heeft vervolgens het inkomen ambtshalve vastgesteld op ƒ 58.422,--. Na een verrekening van verliezen ad ƒ 33.422,-- resteert een belastbaar inkomen van ƒ 25.000,--. Na aftrek van de algemene aftrek bedraagt de belastbare som ƒ 16.201,--. Over deze belastbare som is ƒ 1.020,-- inkomstenbelasting en ƒ 4.787,-- premie volksverzekeringen verschuldigd. Er is voorts een verzuimboete van ƒ 250,-- opgelegd in verband met het niet doen van de aangifte. Het premie-inkomen voor de WAZ bedraagt ƒ 58.422,--. Na vermindering met de franchise resteert een WAZ grondslag van ƒ 29.422,--, waarover een premie van ƒ 2.477,-- verschuldigd is. Tevens is een verzuimboete van ƒ 250,-- opgelegd in verband met het niet tijdig doen van aangifte.
2.3 Met dagtekening 27 februari 2001 is aan belanghebbende een O-aangiftebiljet inkomstenbelasting/ premie volksverzekeringen/ wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen 2000 (: IB/PH/WAZ 2000) uitgereikt. Dit biljet is niet door belanghebbende ingevuld en ondertekend ingediend. De inspecteur heeft vervolgens het belastbare inkomen ambtshalve vastgesteld op ƒ 25.000,--. Na aftrek van de algemene aftrek bedraagt de belastbare som ƒ 16.050,--. Over deze belastbare som is ƒ 753,-- inkomstenbelasting en ƒ 4.718,-- premie volksverzekeringen verschuldigd. Er is voorts een verzuimboete van ƒ 750,-- opgelegd in verband met het niet doen van de aangifte. Het premie-inkomen voor de WAZ bedraagt ƒ 25.000,--. Na vermindering met de franchise ad ƒ 29.000,-- resteert een premie-inkomen van nihil. Over dit premie-inkomen is geen premie WAZ verschuldigd. Wel is een verzuimboete van ƒ 150,-- opgelegd in verband met het niet tijdig doen van aangifte.
2.4 Op 28 februari 2002 is aan belanghebbende een O-aangiftebiljet inkomstenbelasting/ premie volksverzekeringen/ wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen/ ziekenfondswet 2001 (:IB/PH/WAZ/ZFW 2001) uitgereikt. Dit biljet is niet door belanghebbende ingevuld en ondertekend ingediend. De inspecteur heeft vervolgens ambtshalve het belastbare inkomen uit woning en werk vastgesteld op ƒ 25.000,--. Op de inkomstenbelasting/ premie volksverzekeringen die over dit belastbare inkomen verschuldigd is, is ƒ 3.473,-- algemene heffingskorting en ƒ 1.229,-- arbeidskorting in mindering gebracht, waarna per saldo ƒ 3.384,-- te betalen IB/PH resteert. Het premie-inkomen voor de WAZ bedraagt ƒ 25.000,--, na aftrek van de franchise resteert een premie-inkomen van nihil. Het premie-inkomen voor de ZFW bedraagt ƒ 25.000,---, over dit inkomen is ƒ 1.987,-- premie ZFW verschuldigd. Er zijn geen boetes opgelegd.
2.5 Bij brieven d.d. 28 maart 2003 maakt belanghebbende bezwaar tegen de hiervoor vermelde aan hem opgelegde aanslagen. De behandeld ambtenaar bevestigt bij brief d.d. 21 mei 2003 de ontvangst van de bezwaarschriften op 2 april 2003 en verzoekt belanghebbende alsnog aangifte te doen vóór 6 juni 2003. Belanghebbende reageert niet binnen de gestelde termijn.
2.6 Bij uitspraken d.d. 13 juni 2003 heeft de inspecteur belanghebbende in zijn bezwaren, inzake de aanslagen 1999, 2000 en 2001, wegens overschrijding van de bezwaartermijn, niet-ontvankelijk geoordeeld.
3. Het geschil en de standpunten van partijen.
3.1 In geschil is het antwoord op de vraag of de inspecteur de aanslag(en) terecht schattenderwijs heeft vastgesteld.
3.2 Belanghebbende beantwoordt deze vraag ontkennend.
3.3 De inspecteur beantwoordt deze vraag bevestigend.
4. De overwegingen omtrent het geschil.
4.1 Ingevolge de artikelen 22j inleiding en lid 1 van de Algemene Wet inzake rijksbelastingen juncto de artikelen 6:6, 6:7, 6:8 en 6:9 van de Algemene wet bestuursrecht (: de Awb) kan de belastingplichtige, die bezwaar heeft tegen een aan hem of haar opgelegde aanslag binnen zes weken na dagtekening van de aanslag in bezwaar komen bij de inspecteur die de onderhavige aanslag heeft opgelegd. De aard van die termijn brengt mee dat deze op straffe van niet-ontvankelijkheid in acht behoort te worden genomen.
4.2 Vaststaat dat de aanslagen over 1999, 2000 en 2001 op respectievelijk 14 februari 2003 voor wat betreft het jaar 1999 en op 20 februari 2003, voor de jaren 2000 en 2001, zijn vastgesteld. De bezwaarschriften d.d. 28 maart 2003 zijn op woensdag 2 april 2003 door de inspecteur ontvangen. Als onvoldoende weersproken staat vast dat de bezwaarschriften in de brievenbus van het belastingkantoor zijn gedeponeerd, dat die brievenbus dagelijks wordt geleegd en dat op de poststukken direct de datum van ontvangst wordt aangetekend (bij de vroege lichting van 07.00 uur zelfs de datum van de dag ervoor). Gelet op vorenoverwogene zijn de bezwaren voor wat betreft het jaar 1999 derhalve niet binnen zes weken na dagtekening van de aanslagen bij de inspecteur binnengekomen.
4.3 Een bezwaarschrift is op grond van artikel 6:9, tweede lid Awb - alsnog - tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn, in casu uiterlijk op 28 maart 2003, ter post is bezorgd. Voornoemd artikel kan gelet op het onder punt 4.2 vermelde echter geen toepassing vinden omdat de bezwaarschriften niet ter post zijn bezorgd.
4.4 Uit vorenstaande volgt dat de bezwaarschriften over 1999 niet tijdig zijn ingediend. De niet-ontvankelijkheidverklaring blijft ingevolge artikel 6:11 Awb achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest. Belanghebbende dient voor een geslaagd beroep op dit artikel aannemelijk te maken dat hij de bezwaarschriften heeft ingediend zo spoedig als dit redelijkerwijs kon worden verlangd. Belanghebbende heeft dienaangaande evenwel niets aangevoerd. De inspecteur heeft belanghebbende mitsdien terecht niet ontvangen in zijn bezwaren. Het vorenstaande brengt mee dat het hof niet toekomt aan de inhoudelijke beoordeling van de aanslagen over 1999.
4.5 Dit is anders voor wat betreft de aanslagen over 2000 en 2001. Op grond van artikel 6:6 van de Awb kan de niet-ontvankelijkverklaring slechts worden uitgesproken indien niet is voldaan aan het gestelde in artikel 6:5 van voormelde wet of enig ander bij de wet gesteld vereiste voor het in behandeling nemen van het bezwaar. Nu de bezwaarschriften tegen deze aanslagen tijdig door belanghebbende zijn ingediend en ook overigens aan alle formele vereisten is voldaan heeft de inspecteur - naar hijzelf ter zitting ook heeft erkend - belanghebbende ten onrechte niet in zijn bezwaren ontvangen.
4.6 De inspecteur stelt in de procedures voor de jaren 2000 en 2001 dat belanghebbende de aangiften over deze jaren niet heeft ingediend. Belanghebbende is hiertoe (in ieder geval) uitgenodigd zowel bij de uitreiking van de aangiftebiljetten, alsook later in de ontvangstbevestigingen naar aanleiding van de door hem ingediende bezwaarschriften. Belanghebbende stelt hierover in de bezwaarschriften het volgende: “Eerder heb ik de belastingdienst bericht over het reeds bezorgde aangifteformulier belastingjaar 2000/2001. Zolang geen controle heeft plaatsgevonden van deze gegevens, ben ik van mening dat de aanslag herzien dient te worden.” In het beroepschrift stelt belanghebbende: ”In mijn bezwaar heb ik verzocht om herziening van de aanslag(en) omdat er nog geen controle had plaatsgevonden van de aangifte(n). De inspecteur geeft aan dat er geen aangifte is gedaan van mijn belastbaar inkomen voor voormelde perioden van aanslagen. Hierdoor is het niet mogelijk de aanslag(en) te herzien. En heeft mij niet-ontvankelijk verklaard in het bezwaar. Er is een meningsverschil over het wel tijdig indienen van de aangifte(n) belastbaar inkomen 1999, 2000 en 2001. Voormelde aanslagen zijn geschat door de inspecteur. Mijn aangifte(n) belastbaar inkomen 1999, 2000 en 2001 zijn negatief. Ik ben van mening dat er wel herziening van de aanslag(en) mogelijk is na controle van betreffende aangifte(n)”. Tegenover de gemotiveerde weerspreking door de inspecteur (onder andere gestaafd met computerregistraties), heeft de belanghebbende het door hem gestelde echter op generlei wijze aannemelijk gemaakt of onderbouwd. Noch door middel van een kopie van de aangifte, noch door middel van andere specifieke gegevens. Het hof acht mitsdien niet aannemelijk dat belanghebbende de aangiften IB/PH/WAZ 1999, 2000 en IB/PH/WAZ/ZFW 2001 heeft ingediend. Alsdan geldt overeenkomstig het bepaalde in de artikelen 25, lid 6, en 27e van de AWR de omkering van de bewijslast. Nu niet is gebleken dat en in hoeverre de aanslagen onjuist zijn, zal het hof de aanslagen handhaven.
4.7 Het hof merkt belanghebbendes beroep ook aan als een beroep tegen de hoogte van de opgelegde boetes. Voor 2000 heeft de inspecteur zowel ter zake van het niet doen van de aangifte IB/PH als voor het niet doen van de aangifte WAZ een verzuimboete opgelegd van respectievelijk ƒ 750,-- en ƒ 150,-- conform het bepaalde in artikel 67a Awb juncto § 21 van het Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst 1998, zoals deze voor het onderhavige jaar luidde. Beide boetes zijn opgelegd wegens het nalaten van het verstrekken van gegevens voor meer dan één heffing op één aangiftebiljet. Nu zijdens de inspecteur evenwel geen bijzondere omstandigheden zijn aangevoerd op grond waarvan beide boetes naar zijn mening cumulatief behoren te worden toegepast ziet het hof in het arrest van de Hoge Raad, d.d. 13 augustus 2004 (BNB 2005/42c) aanleiding het totaalbedrag van de boetes op grond van het evenredigheidsbeginsel te beperken tot het bedrag behorend bij één (tweede) verzuim. Het hof zal dit - overeenkomstig de ter zitting door de inspecteur uitgesproken wens - doen door de verzuimboete van ƒ 150,-- te vernietigen. Aldus resteert naar het oordeel van het hof een boete die, mede gelet op de onder punt 4.6 vermelde omstandigheid dat niet aannemelijk is geworden dat de belanghebbende aangiften heeft ingediend, passend en geboden is.
4.8 Belanghebbende heeft in zijn tweede verzoek om uitstel voor de zitting van 11 april 2005 meegedeeld dat de door hem mee te brengen getuige die dag verhinderd is in verband met ziekenhuisopname. Voor zover dit uitstelverzoek moet worden aangemerkt als een bewijsaanbod, zal het hof dit als zijnde onvoldoende concreet passeren. Daarbij moet bedacht worden dat het hof belanghebbende in reactie op voornoemd uitstelverzoek heeft meegedeeld dat hij ter zitting het hof kon inlichten over de vragen die hij de getuige wenste te stellen en dat belanghebbende, door niet te verschijnen, van die mogelijkheid bewust geen gebruik heeft gemaakt.
5. De conclusie.
Uit het vorenstaande volgt dat het beroep van belanghebbende voor wat betreft het jaar 1999 ongegrond is. Het beroep is gegrond voorzover het is gericht tegen de aanslagen 2000 en 2001, voorzover dit betreft de niet-ontvankelijk verklaring van de bezwaarschriften over deze jaren en aangaande het jaar 2000 tevens voor wat betreft de over dat jaar opgelegde boete van
ƒ 150,--.
6. De proceskosten.
Het gerechtshof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht, nu van deze kosten niet gebleken is.
7. De beslissing.
Het gerechtshof :
verklaart het beroep voor wat betreft het jaar 1999 ongegrond;
verklaart het beroep voor wat betreft het jaar 2000 gegrond;
vernietigt de uitspraken van de inspecteur;
verklaart de belanghebbende ontvankelijk in zijn bezwaren;
handhaaft de met dagtekening 20 februari 2003 vastgestelde nihil-aanslag Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen en de met dezelfde dagtekening vastgestelde aanslag inkomstenbelasting/ premie volksverzekeringen, berekend naar een belastbaar inkomen van ƒ 25.000,--;
vernietigt de ter zake van de aanslag Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen opgelegde boete van ƒ 150,-- en
handhaaft de ter zake van de aanslag inkomstenbelasting/ premie volksverzekeringen opgelegde boete van ƒ 750,--;
verklaart het beroep voor wat betreft het jaar 2001 gegrond;
vernietigt de uitspraken van de inspecteur;
verklaart de belanghebbende ontvankelijk in zijn bezwaren;
handhaaft de met dagtekening 20 februari 2003 vastgestelde aanslagen inkomstenbelasting/ premie volksverzekeringen en ziekenfondswet zelfstandigen voor het jaar 2001, berekend naar een verzamel- dan wel premie-inkomen van ƒ 25.000,-- en
gelast dat de Staat der Nederlanden aan de belanghebbende het griffierecht van € 31,-- vergoedt.
Gedaan op 15 juli 2005 door mr. G.M. van der Meer, raadsheer, lid van de zesde enkelvoudige belastingkamer, en op die dag in het openbaar uitgesproken te Leeuwarden door voornoemde raadsheer in tegenwoordigheid van de griffier mr. H. de Jong en ondertekend door voornoemde raadsheer en door voornoemde griffier.
Afschrift aangetekend aan beide partijen verzonden
op: 20 juli 2005