ECLI:NL:GHLEE:2005:AT9594

Gerechtshof Leeuwarden

Datum uitspraak
15 juli 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
BK 636/03 Inkomstenbelasting
Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet-ontvankelijkheid van bezwaarschriften inzake aanslagen inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen

In deze zaak gaat het om het beroep van mevrouw X tegen de uitspraak van de inspecteur van de Belastingdienst, die haar bezwaarschriften tegen verschillende aanslagen inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen niet-ontvankelijk heeft verklaard. De aanslagen zijn opgelegd op 14 februari 2003, en belanghebbende heeft op 2 april 2003 bezwaar aangetekend. De inspecteur heeft de bezwaarschriften echter niet ontvankelijk verklaard, omdat deze niet tijdig waren ingediend. Belanghebbende heeft vervolgens beroep ingesteld bij het Gerechtshof te Leeuwarden.

Tijdens de zitting op 11 april 2005 is de zaak behandeld, maar belanghebbende is niet verschenen, ondanks dat zij op de hoogte was van de zittingsdatum. Het hof heeft op 25 april 2005 mondeling uitspraak gedaan. De kern van het geschil is of de inspecteur de aanslagen terecht schattenderwijs heeft vastgesteld en of de bezwaarschriften tijdig zijn ingediend. Het hof heeft vastgesteld dat de bezwaarschriften niet binnen de wettelijke termijn zijn ingediend, waardoor de niet-ontvankelijkheidverklaring van de inspecteur terecht was.

Het hof heeft geconcludeerd dat het beroep van belanghebbende ongegrond is en dat er geen termen zijn voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak is gedaan door mr. G.M. van der Meer, raadsheer, en is op 15 juli 2005 in het openbaar uitgesproken.

Uitspraak

BELASTINGKAMER GERECHTSHOF TE LEEUWARDEN UITSPRAAK
Kenmerk: BK 636/03 15 juli 2005
Uitspraak van het Gerechtshof te Leeuwarden, zesde enkelvoudige belastingkamer, op het beroep van mevrouw X te Z
(: belanghebbende) tegen de uitspraak van de voorzitter van het managementteam van de Belastingdienst/ Noord/ Kantoor Leeuwarden (: de inspecteur), gedaan op de bezwaarschriften van belanghebbende tegen de haar opgelegde aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen 1999, de aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen 2000, de aanslag Wet arbeidsongeschikheidsverzekering zelfstandigen 2000 en de aanslag Ziekenfondswet 2000, de aanslag inkomstenbelastingen en premie volksverzekeringen 2001 en de aanslag ziekenfondswet 2001.
1. Ontstaan en loop van het geding
Aan belanghebbende zijn met dagtekening 14 februari 2003 de volgende aanslagen opgelegd:
- Over 1999:
- de aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (: IB/PV) naar een belastbaar inkomen van ƒ 43.323,--;
- Over 2000:
- de aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (:IB/PV) naar een belastbaar inkomen van ƒ 25.000,--;
- de aanslag Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen (:WAZ) naar een premie-inkomen van ƒ 25.000,--;
- de aanslag Ziekenfondswet (: ZFW) naar een premie-inkomen van ƒ 25.000,--;
- over 2001:
de aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (:IB/PV) naar een belastbaar inkomen uit woning en werk van ƒ 25.000,--;
- en de aanslag ziekenfondswet (:ZFW) naar een premie-inkomen van ƒ 25.000,--.
Belanghebbende heeft tegen voormelde aanslagen bezwaar aangetekend bij op 2 april 2003 door haar ingediende bezwaarschriften. De inspecteur heeft bij uitspraken d.d. 13 juni 2003 de ingediende bezwaarschriften niet ontvankelijk verklaard en de opgelegde aanslagen gehandhaafd.
Belanghebbende is tegen deze uitspraken in beroep gekomen bij een beroepschrift (met bijlagen), dat op 24 juli 2003 ter griffie van het hof is ingekomen.
De inspecteur heeft op 24 oktober 2003 een drietal verweerschriften (met bijlagen) ingediend. Vervolgens is de zaak mondeling behandeld ter zitting van 11 april 2005, gehouden te Leeuwarden, door de zesde enkelvoudige belastingkamer. Ter zitting is verschenen de inspecteur. Belanghebbende, hoewel opgeroepen bij gewone brief en bij aangetekende brief, beide d.d. 4 maart 2005, aan het adres a-dijk 5, L, is niet verschenen. Uit de faxberichten van belanghebbende van 25 maart 2005 en 5 april 2005, behelsende twee uitstelverzoeken, blijkt dat zij op de hoogte was van de zittingsdatum.
Het gerechtshof heeft in deze zaak op 25 april 2005 in het openbaar mondeling uitspraak gedaan, waarvan het proces-verbaal bij aangetekend schrijven van 9 mei 2005 aan partijen is verzonden.
Van belanghebbende is op 13 mei 2005 nog een brief d.d. 11 mei 2005 ter griffie van het hof ontvangen.
Bij brief d.d. 8 juni 2005 heeft de griffier van de Hoge Raad aan de griffier van het gerechtshof mededeling gedaan van het door belanghebbende ingestelde beroep in cassatie, als bedoeld in artikel 28a lid 1 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen.
Van alle genoemde (en hierna nog te noemen) stukken moet de inhoud als hier ingevoegd worden beschouwd.
2. De feiten.
2.1 Blijkens de gedingstukken staat als onbetwist, dan wel onvoldoende betwist, tussen partijen het volgende vast:
2.2 Op 12 februari 2000 wordt aan belanghebbende een O-aangiftebiljet inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen /wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen 1999 (: IB/PH/WAZ 1999) uitgereikt. Dit biljet is niet door belanghebbende ingevuld en ondertekend ingediend. De inspecteur heeft vervolgens het inkomen ambtshalve vastgesteld op ƒ 43.323,--, en na aftrek van de algemene aftrek bedraagt de belastbare som ƒ 34.524,--. Over deze belastbare som is ƒ 2.394,-- IB en ƒ 10.201,-- PH verschuldigd. Na verrekening van ingehouden loonheffing van ƒ 8.357,-- resteert dan een te betalen bedrag van ƒ 4.238,--. Er is voorts een verzuimboete van f 250,-- opgelegd in verband met het niet doen van de aangifte.
2.3 Met dagtekening 27 februari 2001 is aan belanghebbende een O-aangiftebiljet inkomstenbelasting/ premie volksverzekeringen/ wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen/ ziekenfondswet 2000 (: IB/PH/WAZ/ZFW 2000) uitgereikt. Dit biljet is niet door belanghebbende ingevuld en ondertekend ingediend. De inspecteur heeft vervolgens het belastbaar inkomen ambtshalve vastgesteld op ƒ 25.000,--, en na aftrek van de algemene aftrek bedraagt de belastbare som ƒ 16.050,--. Over deze belastbare som is ƒ 753,-- IB en ƒ 4.718,-- PH verschuldigd. Het premie-inkomen voor de WAZ bedraagt ƒ 25.000,--, na aftrek van de franchise resteert een premie-inkomen van nihil. Het premie-inkomen voor de ZFW bedraagt ƒ 25.000,--, over dit inkomen is ƒ 2.025,-- premie ZFW verschuldigd. Er zijn twee verzuimboetes opgelegd, voor de IB/PH en de WAZ, van respectievelijk ƒ 750,-- en ƒ 150,-- in verband met het niet doen van de aangifte.
2.4 Op 28 februari 2002 is aan belanghebbende een O-aangiftebiljet inkomstenbelasting/ premie volksverzekeringen/ wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen/ ziekenfondswet 2001 (:IB/PH/WAZ/ZFW 2001) uitgereikt. Dit biljet is niet door belanghebbende ingevuld en ondertekend ingediend. De inspecteur heeft vervolgens ambtshalve het belastbare inkomen uit woning en werk vastgesteld op ƒ 25.000,--. Op de inkomstenbelasting/ premie volksverzekeringen die over dit belastbare inkomen verschuldigd is, is ƒ 3.473,-- algemene heffingskorting en ƒ 1.229,-- arbeidskorting in mindering gebracht, waarna per saldo ƒ 3.384,-- te betalen IB/PH resteert. Het premie-inkomen voor de WAZ bedraagt ƒ 25.000,--, na aftrek van de franchise resteert een premie-inkomen van nihil. Het premie-inkomen voor de ZFW bedraagt ƒ 25.000,---, over dit inkomen is ƒ 1.987,-- premie ZFW verschuldigd.
2.5 Bij brieven d.d. 28 maart 2003 maakt belanghebbende bezwaar tegen de hiervoor vermelde aan haar opgelegde aanslagen. De behandeld ambtenaar bevestigt bij brief d.d. 21 mei 2003 de ontvangst van de bezwaarschriften op 2 april 2003 en verzoekt belanghebbende alsnog aangifte te doen vóór 6 juni 2003. Belanghebbende reageert niet binnen de gestelde termijn.
2.6 Bij uitspraken d.d. 13 juni 2003 heeft de inspecteur belanghebbende in haar bezwaren, inzake de aanslagen 1999, 2000 en 2001, wegens overschrijding van de bezwaartermijn, niet-ontvankelijk geoordeeld.
3. Het geschil en de standpunten van partijen.
In geschil is het antwoord op de vraag of de inspecteur de aanslag(en) terecht schattenderwijs heeft vastgesteld.
3.2 Belanghebbende beantwoordt deze vraag ontkennend.
3.3 De inspecteur beantwoordt deze vraag bevestigend
4. De overwegingen omtrent het geschil.
4.1 Ingevolge de artikelen 22j inleiding en lid 1 van de Algemene Wet inzake rijksbelastingen juncto de artikelen 6:6, 6:7, 6:8 en 6:9 van de Algemene wet bestuursrecht (: de Awb) kan de belastingplichtige, die bezwaar heeft tegen een aan hem of haar opgelegde aanslag binnen zes weken na dagtekening van de aanslag in bezwaar komen bij de inspecteur die de onderhavige aanslag heeft opgelegd. De aard van die termijn brengt mee dat deze op straffe van niet-ontvankelijkheid in acht behoort te worden genomen.
4.2 Vaststaat dat de aanslagen over 1999, 2000 en 2001 op 14 februari 2003 zijn vastgesteld. De bezwaarschriften d.d. 28 maart 2003 zijn op woensdag 2 april 2003 door de inspecteur ontvangen. Als onvoldoende weersproken staat vast dat de bezwaarschriften in de brievenbus van het belastingkantoor zijn gedeponeerd, dat die brievenbus dagelijks wordt geleegd en dat op de poststukken direct de datum van ontvangst wordt aangetekend (bij de vroege lichting van 07.00 uur zelfs de datum van de dag ervoor). Gelet op vorenoverwogene zijn de bezwaren derhalve niet binnen zes weken na dagtekening van de aanslagen bij de inspecteur binnengekomen.
4.3 Een bezwaarschrift is op grond van artikel 6:9, tweede lid Awb - alsnog - tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn, in casu uiterlijk op 28 maart 2003, ter post is bezorgd. Voornoemd artikel kan gelet op het onder punt 4.2 vermelde echter geen toepassing vinden omdat de bezwaarschriften niet ter post zijn bezorgd.
4.4 Uit vorenstaande volgt dat de bezwaarschriften niet tijdig zijn ingediend. De niet-ontvankelijkheidverklaring blijft ingevolge artikel 6:11 Awb achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest. Belanghebbende dient voor een geslaagd beroep op dit artikel aannemelijk te maken dat zij de bezwaarschriften heeft ingediend zo spoedig als dit redelijkerwijs kon worden verlangd. Belanghebbende heeft dienaangaande evenwel niets aangevoerd. De inspecteur heeft belanghebbende mitsdien terecht niet ontvangen in haar bezwaren. Het hof komt om die reden niet toe aan een inhoudelijke beoordeling van de zaak.
4.5 Belanghebbende heeft in haar tweede verzoek om uitstel voor de zitting van 11 april 2005 meegedeeld dat de door haar mee te brengen getuige die dag verhinderd was in verband met ziekenhuisopname. Voor zover dit uitstelverzoek moet worden aangemerkt als een bewijsaanbod, zal het hof dit als zijnde onvoldoende concreet passeren. Daarbij moet bedacht worden dat het hof belanghebbende in reactie op voornoemd uitstelverzoek heeft meegedeeld dat zij ter zitting het hof kon inlichten over de vragen die zij de getuige wenste te stellen en dat belanghebbende, door niet te verschijnen, van die mogelijkheid bewust geen gebruik heeft gemaakt.
5. De conclusie.
Uit het vorenstaande volgt dat het beroep van belanghebbende ongegrond is.
6. De proceskosten.
Het gerechtshof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
7. De beslissing.
Het gerechtshof verklaart het beroep ongegrond.
Gedaan op 15 juli 2005 door mr. G.M. van der Meer, raadsheer, lid van de zesde enkelvoudige belastingkamer, en op die dag in het openbaar uitgesproken te Leeuwarden door voornoemde raadsheer in tegenwoordigheid van de griffier mr. H. de Jong en ondertekend door voornoemde raadsheer en door voornoemde griffier.
Afschrift aangetekend aan beide partijen verzonden
op: 20 juli 2005