ECLI:NL:GHLEE:2005:AT9792

Gerechtshof Leeuwarden

Datum uitspraak
22 juli 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
BK 271/03 Omzetbelasting
Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Belanghebbende tegen de Belastingdienst inzake naheffingsaanslag en teruggaaf omzetbelasting

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Leeuwarden, staat de belanghebbende in beroep tegen de uitspraken van de Belastingdienst met betrekking tot een naheffingsaanslag en een teruggaafbeschikking van omzetbelasting. De belanghebbende, die handelt in stripboeken en optreedt als adviseur, heeft bezwaar gemaakt tegen de correcties die voortvloeien uit een boekenonderzoek dat door de belastingdienst is uitgevoerd. Dit onderzoek leidde tot een naheffingsaanslag van ƒ 3.140,-- en een teruggaaf van ƒ 3.753,--. De belanghebbende betwist de correcties die door de inspecteur zijn aangebracht en stelt dat deze onaanvaardbaar zijn.

Tijdens de mondelinge behandeling op 2 juni 2005, waar getuigen zijn gehoord, heeft het gerechtshof de argumenten van beide partijen overwogen. De belanghebbende heeft geprobeerd aan te tonen dat de correcties onterecht zijn, maar het hof oordeelt dat hij onvoldoende bewijs heeft geleverd om zijn standpunt te onderbouwen. De inspecteur heeft de correcties terecht toegepast, en het hof heeft de argumenten van de belanghebbende verworpen.

Uiteindelijk concludeert het gerechtshof dat het beroep van de belanghebbende in al zijn onderdelen ongegrond is. De proceskosten worden niet toegewezen, en de beslissing van de inspecteur wordt bevestigd. De uitspraak is gedaan op 22 juli 2005 door raadsheer G.M. van der Meer, in aanwezigheid van griffier M. Hiemstra.

Uitspraak

BELASTINGKAMER GERECHTSHOF TE LEEUWARDEN UITSPRAAK
Kenmerk: BK 271/03 22 juli 2005
Uitspraak van het Gerechtshof te Leeuwarden, zesde enkelvoudige belastingkamer, op het beroep van X te Z (: de belanghebbende) tegen de uitspraken van de voorzitter van het managementteam van de Belastingdienst/Noord (: de inspecteur), gedaan op de bezwaarschriften van de belanghebbende tegen na te melden naheffingsaanslag en teruggaafbeschikking.
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1. Bij beschikking van 2 augustus 2002 heeft de inspecteur aan de belanghebbende over het tijdvak 1 oktober 2001 tot en met 31 december 2001 teruggaaf van omzetbelasting verleend tot een bedrag van ƒ 3.140,-- (€ 1.425,--).
1.2. Met dagtekening 27 augustus 2002 heeft de inspecteur aan de belanghebbende over het tijdvak 1 januari 2000 tot en met 30 september 2001 een naheffingsaanslag omzetbelasting opgelegd ten bedrage van ƒ 3.140,-- (€ 1.424,--).
1.3. Op het door de belanghebbende ingediende bezwaar tegen de onder punt 1.1 bedoelde beschikking heeft de inspecteur bij de bestreden uitspraak van 14 maart 2003 de verleende teruggaaf vermeerderd tot een teruggaaf van omzetbelasting ten bedrage van ƒ 3.753,--
(€ 1.703,--).
1.4. De inspecteur is bij de bestreden uitspraak van 14 maart 2003 op het bezwaar van de belanghebbende tegen de onder punt 1.2 bedoelde naheffingsaanslag niet aan belanghebbendes bezwaar tegemoet gekomen.
1.5. De belanghebbende is tegen de onder de punten 1.3 en 1.4 bedoelde uitspraken in beroep gekomen bij een (pro forma) beroepschrift, dat op 19 maart 2003 bij het gerechtshof is ingekomen. Bij brief (met bijlagen), ingekomen bij het gerechtshof op 29 april 2003 heeft de belanghebbende zijn beroepschrift voorzien van de gronden van het beroep.
1.6. Van de inspecteur heeft het gerechtshof op 4 augustus 2003 een verweerschrift (met bijlagen) ontvangen.
1.7. Op 8 en 11 augustus 2003 zijn van de belanghebbende brieven bij het gerechtshof ingekomen.
1.8. De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden ter zitting van het gerechtshof op 7 mei 2004, gehouden te Leeuwarden, alwaar aanwezig waren de belanghebbende alsmede namens de inspecteur drs. A. Ter zitting zijn gezamenlijk met de onderhavige zaak behandeld belanghebbendes zaken met de kenmerken BK 298/03, BK 299/03, BK 300/03, BK 301/03, BK 302/03, BK 437/03 en BK 438/03 alsmede de zaken van belanghebbendes echtgenote met de kenmerken BK 593/03 en BK 760/03.
1.9. Ter voormelde zitting heeft de belanghebbende zonder bezwaar van de zijde van de inspecteur een afschrift van een brief d.d. 16 februari 2004 van de inspecteur betreffende het bezwaarschrift tegen de aanslag IB/PV 2001 overgelegd.
1.10. De voorzitter heeft het onderzoek ter voormelde zitting geschorst teneinde partijen schriftelijk te verzoeken gegevens te verstrekken naar aanleiding van de op de zitting naar voren gekomen vragen alsmede eventueel na de zitting bij het hof opgekomen vragen.
1.11. Op 11 mei 2004 en op 17 mei 2004 zijn bij het gerechtshof brieven (met bijlagen) van de belanghebbende ingekomen. Bij deze brieven heeft de belanghebbende onder meer het gerechtshof verzocht om meer dan zestig getuigen te horen.
1.12. Bij brieven (met bijlagen) van 18 mei 2004 heeft het gerechtshof partijen verzocht de in een bijlage bij die brieven gevraagde gegevens te verstrekken. In de aan de belanghebbende gerichte brief heeft het gerechtshof de belanghebbende erop gewezen dat hij zijn verzoek tot het horen van getuigen dient te specificeren.
1.13. Van de belanghebbende is vervolgens op 4 juni 2004 een brief (met bijlagen) ingekomen. Bij deze brief heeft hij zijn verzoek tot het horen van getuigen beperkt tot het horen van een zevental getuigen. Tevens heeft de belanghebbende op 9 juni 2004 een brief (met bijlagen) bij het gerechtshof ingediend.
1.14. Op 24 juni 2004 is van de inspecteur een schriftelijke reactie (met bijlagen) bij het gerechtshof ingekomen.
1.15. Op 6 juli 2004 heeft het gerechtshof van de belanghebbende een brief (met bijlagen) ontvangen. Verder heeft het gerechtshof op 20 september 2004 een brief, op 28 september 2004 een brief met bijlage en op 1 oktober 2004 een brief van de belanghebbende ontvangen.
1.16. Op 21 april 2005 heeft de belanghebbende naar aanleiding van de uitnodiging voor de op 26 mei 2005 te houden zitting bij gerechtshof een brief ingediend, waarin hij onder meer aangeeft op die dag niet ter zitting aanwezig te kunnen zijn. Het gerechtshof heeft vervolgens deze zitting verplaatst naar 2 juni 2005.
1.17. Ter zitting van 2 juni 2005, gehouden te Leeuwarden heeft een getuigenverhoor alsmede een nadere mondelinge behandeling van de zaak plaatsgevonden. Ter zitting zijn wederom gezamenlijk met de onderhavige zaak behandeld de onder punt 1.8 genoemde zaken van de belanghebbende en zijn echtgenote. Ter zitting zijn verschenen de belanghebbende, bijgestaan door de heer B alsmede namens de inspecteur drs. A en mr. C. Verder zijn verschenen en gehoord de door het gerechtshof opgeroepen getuigen de heren D, E, F en G. De verklaringen van de getuigen zijn ter zitting op schrift gesteld en aan de getuigen voorgelezen. De getuigen hebben de verklaringen ter zitting ondertekend. De voorzitter heeft het onderzoek ter zitting gesloten.
1.18. Van alle genoemde (en hierna nog te noemen) stukken moet de inhoud als hier ingevoegd worden beschouwd.
2. De feiten
Blijkens de gedingstukken en op grond van het verhandelde ter zitting staat als onbetwist, dan wel onvoldoende betwist, tussen partijen vast:
2.1. De belanghebbende handelt in de onderhavige periode in stripboeken en treedt op als adviseur inzake administraties en belastingzaken. Ter zake van deze activiteiten is hij voor de omzetbelasting als ondernemer aangemerkt door de inspecteur. Voor de inkomstenbelasting is hij door de inspecteur daarentegen niet als ondernemer beschouwd.
2.2. De belanghebbende drijft zijn onderneming in de vorm van een eenmanszaak. De onderneming is gevestigd op het adres a-weg 18 te Z, tevens het woonadres van de belanghebbende.
2.3. In de jaren 2000 en 2001 heeft de belanghebbende verbouwingen laten uitvoeren aan zijn woning gelegen aan de a-weg 18 te Z. In het jaar 2000 is onder meer begonnen met de aanbouw van een serre. Verder heeft op de bovenverdieping van de woning een verbouwing plaatsgevonden.
2.4. In februari 2002 hebben ambtenaren van de belastingdienst bij de belanghebbende een boekenonderzoek ingesteld naar de aanvaardbaarheid van onder meer de aangiften omzetbelasting over het tijdvak 1 januari 2000 tot en met 31 december 2001. Dit onderzoek heeft geleid tot een aantal correcties betreffende genoemd tijdvak. In het van het boekenonderzoek opgemaakte rapport is voorgesteld deze correcties van in totaal ƒ 7.242,-- te verrekenen met de (ambtshalve) teruggaaf van omzetbelasting over het vierde kwartaal van 2001 ad ƒ 9.573,--. Aldus is (ambtshalve) teruggaaf verleend van omzetbelasting tot een bedrag van
ƒ 2.331,--.
2.5. In zijn brief van 19 juli 2002 (bijlage 8 bij het verweerschrift) heeft de inspecteur de belanghebbende meegedeeld dat hij ten onrechte alle in het rapport van het boekenonderzoek voorgestelde correcties heeft verrekend met de (ambtshalve) teruggaaf van omzetbelasting over het vierde kwartaal van 2001. Omdat de correcties betreffende het vierde kwartaal van 2001 ƒ 4.102,-- bedroegen, had de belanghebbende voor dat kwartaal tot een bedrag van ƒ 5.471,--
(ƒ 9.573,-- minus ƒ 4.102,--) recht op teruggaaf van omzetbelasting. Derhalve heeft de inspecteur bij beschikking van 2 augustus 2002 aan de belanghebbende (nog een) teruggaaf van omzetbelasting verleend tot een bedrag van ƒ 3.140,--. (ƒ 5.471,-- minus de reeds teruggegeven omzetbelasting ad ƒ 2.331,--). Over de periode 1 januari 2000 tot en met 30 september 2001 heeft de inspecteur met dagtekening 27 augustus 2002 aan de belanghebbende een naheffingsaanslag omzetbelasting opgelegd ten bedrage van ƒ 3.140,--. Deze naheffingsaanslag ziet op de correcties betreffende het jaar 2000 (ƒ 2.486,--), het eerste kwartaal van 2001 (ƒ 389,--) en het derde kwartaal van 2001 (ƒ 265,--).
2.6. Op het bezwaar van de belanghebbende heeft de inspecteur de onderhavige naheffingsaanslag gehandhaafd. Het bezwaar van de belanghebbende tegen de onder punt 2.5 bedoelde teruggaafbeschikking heeft de inspecteur gedeeltelijk gegrond verklaard. Hierbij heeft de inspecteur de teruggaaf vermeerderd met een bedrag van ƒ 613,-- tot een bedrag van ƒ 3.753,--
(€ 1.703,--).
3. Het geschil en de standpunten van partijen
3.1. In geschil zijn de in de onderhavige beschikking en
naheffingsaanslag begrepen uit het boekenonderzoek voortvloeiende correcties.
3.2. De belanghebbende acht - kort gezegd - de correcties onaanvaardbaar. De inspecteur is daarentegen van opvatting dat de correcties (na bezwaar) terecht zijn toegepast.
3.3. Voor een uitvoerige weergave van de standpunten van partijen en
de gronden waarop deze berusten verwijst het gerechtshof naar de
gedingstukken.
4. De overwegingen omtrent het geschil
4.1. Het gerechtshof zal hierna onder de punten 4.2 tot en met 4.4 de in de naheffingsaanslag begrepen correcties beoordelen. Onder de punten 4.5 tot en met 4.8 zal het gerechtshof zijn oordeel geven over de in de teruggaafbeschikking begrepen correcties. Verder zal onder punt 4.9 belanghebbendes beroep op met ambtenaren van de belastingdienst gemaakte afspraken aan de orde komen. Ten slotte zal het gerechtshof onder de punten 4.10 en 4.11 ingaan op belanghebbendes aanbod nadere getuigen te horen.
Correctie ad ƒ 2.486,-- inzake de serre
4.2. Naar het oordeel van het gerechtshof heeft de belanghebbende tegenover de weerspreking van de inspecteur niet, althans onvoldoende, aannemelijk gemaakt dat de in het jaar 2000 aangebouwde serre wordt gebezigd in het kader van belanghebbendes onderneming. De inspecteur heeft de aftrek van de voorbelasting ter zake van de aanbouw van de serre derhalve terecht geweigerd.
Correctie ad ƒ 389,-- nota B
4.3. Ter zitting van 7 mei 2004 heeft de belanghebbende gesteld dat de onderhavige nota van B op zijn naam staat. Daarbij heeft hij toegezegd de nota in afschrift toe te zenden aan het gerechtshof. Het gerechtshof heeft deze nota echter nimmer ontvangen. Ook overigens heeft de belanghebbende hieromtrent geen bewijsstukken overgelegd. Het gerechtshof is dan ook van oordeel dat de belanghebbende tegenover de weerspreking van de inspecteur niet aannemelijk heeft gemaakt dat de nota betrekking heeft op aan de belanghebbende in rekening gebrachte accountantskosten. De ter zake in aftrek gebrachte voorbelasting heeft de inspecteur derhalve terecht gecorrigeerd.
Correctie ad ƒ 265,-- nota H
4.4. De belanghebbende heeft ter zitting van 7 mei 2004 gesteld dat de nota van garagebedrijf H aan hem is gericht. Het gerechtshof heeft hem in de gelegenheid gesteld een afschrift van deze nota in te zenden. Dit heeft de belanghebbende nimmer gedaan. Ook overigens heeft de belanghebbende hieromtrent geen enkel bewijs geleverd. Tegenover de betwisting van de inspecteur heeft de belanghebbende naar het oordeel van het gerechtshof dan ook niet aannemelijk gemaakt dat hij ter zake recht heeft op aftrek van voorbelasting. De inspecteur heeft derhalve ten aanzien van deze nota terecht geen aftrek van voorbelasting toegestaan.
Correctie ad ƒ 324,93 vergeten posten echtgenote
4.5. De inspecteur heeft in zijn brief van 6 februari 2003 (bijlage 10 bij het verweerschrift) gesteld dat deze door de belanghebbende geclaimde voorbelasting inzake vergeten posten betreffende I van zijn echtgenote reeds tot een bedrag van ƒ 286,-- bij I in aanmerking zijn gekomen. Nu de belanghebbende omtrent zijn standpunt verder niets aannemelijk heeft gemaakt, gaat het gerechtshof - mede gelet op hetgeen de belanghebbende in dit verband ter zitting van 7 mei 2004 heeft verklaard - uit van de juistheid van hetgeen de inspecteur heeft gesteld in genoemde brief. De belanghebbende heeft verder geenszins duidelijk gemaakt waarop het resterende bedrag ad ƒ 38,93 (ƒ 324,93 minus ƒ 286,--) betrekking heeft. De inspecteur heeft de door de belanghebbende geclaimde voorbelasting ad ƒ 324,93 derhalve terecht gecorrigeerd.
Correctie ad ƒ 936,05 verkoopkosten notaris en makelaar
4.6. Deze correctie heeft - naar de inspecteur in zijn brief van 6 februari 2003 (bijlage 10 bij het verweerschrift) onweersproken heeft verklaard - betrekking op de voorbelasting berekend over de verkoopkosten van de notaris en de makelaar inzake de verkoop eind 2000 van het pand b-straat 48 te Z. Dit pand was bij belanghebbendes echtgenote in gebruik als winkel (I). Deze voorbelasting was reeds in aftrek gebracht bij de onderneming van belanghebbendes echtgenote. De inspecteur heeft deze aftrek van voorbelasting bij belanghebbendes echtgenote geweigerd, omdat deze voorbelasting volgens de inspecteur betrekking heeft op een voor de omzetbelasting vrijgestelde levering van een onroerende zaak. In een door de belanghebbendes echtgenoot ingestelde beroepsprocedure met het kenmerk 628/01, heeft het gerechtshof bij de (schriftelijk) uitspraak van 12 augustus 2003 dit standpunt van de inspecteur gevolgd. Belanghebbendes echtgenoot is vervolgens tegen deze uitspraak in cassatie gegaan. Op 7 mei 2004 heeft de Hoge Raad (zie bijlage 4b bij de op 24 juni 2004 ingekomen brief van de inspecteur) dit beroep in cassatie ongegrond verklaard. Nu de inspecteur de aftrek van voorbelasting ter zake van de verkoopkosten van de notaris en makelaar bij belanghebbendes echtgenote terecht heeft geweigerd, is het gerechtshof van oordeel dat deze voorbelasting reeds hierom evenmin bij de belanghebbende in aanmerking kan worden genomen. De inspecteur heeft dus ter zake van deze voorbelasting bij de belanghebbende terecht geen aftrek verleend.
Correctie ad ƒ 1.900,-- privé-deel verbouwing
4.7. Van de verbouwing van de bovenverdieping van belanghebbendes woning heeft de inspecteur ¼ deel aan privé-doeleinden toegerekend en ¾ deel aan zakelijke doeleinden. Ter zitting van 7 mei 2004 heeft de belanghebbende erkend dat de verbouwing deels betrekking heeft op privé-doeleinden. Hieruit leidt het gerechtshof af dat de belanghebbende het eens is met de door de inspecteur gemaakte verdeling. De belanghebbende heeft ter genoemde zitting echter gesteld dat hij in totaal meer dan ƒ 40.000,-- heeft geïnvesteerd in de verbouwing van de bovenverdieping, zodat er meer voorbelasting voor aftrek in aanmerking komt. De door hem toegezegde gegevens (nota's) hieromtrent heeft hij evenwel nimmer overgelegd. Het gerechtshof acht derhalve niet aannemelijk dat de verbouwingskosten meer dan ƒ 40.000,-- bedroegen. De inspecteur heeft derhalve ter zake van de verbouwingskosten terecht een bedrag van ƒ 1.900,-- aan in aftrek gebrachte voorbelasting gecorrigeerd.
Correctie ad (na bezwaar) ƒ 395,58 privé-uitgaven
4.8. Deze correctie heeft betrekking op uitgaven voor de decoratie en aanplanting van een gedeelte van de tuin, gelegen bij de serre. Naar het oordeel van het gerechtshof heeft de belanghebbende tegenover de weerspreking van de inspecteur niet, althans onvoldoende, aannemelijk gemaakt dat dit gedeelte van de tuin wordt gebezigd in het kader van belanghebbendes onderneming. De inspecteur heeft de aftrek van de voorbelasting ter zake van deze uitgaven derhalve terecht niet toegestaan.
Afspraken met ambtenaren van de belastingdienst
4.9. De belanghebbende heeft ter zitting van 7 mei 2004 gesteld dat hij afspraken heeft gemaakt met ambtenaren van de belastingdienst aangaande de omzetbelasting over de jaren 1994 tot en met 2000. De door hem en zijn echtgenote te betalen omzetbelasting zou volgens deze afspraken worden kwijtgescholden. Van deze afspraken is een vaststellingsovereenkomst opgemaakt, aldus de belanghebbende. Het gerechtshof heeft hieromtrent op verzoek van de belanghebbende de onder punt 1.17 genoemde getuigen gehoord. Al deze getuigen hebben evenwel – kort gezegd – verklaard dat de door de belanghebbende bedoelde vaststellingsovereenkomst weliswaar door een ambtenaar van de belastingdienst is opgesteld, doch dat deze overeenkomst niet door de belanghebbende en zijn echtgenote is ondertekend. Het gerechtshof is dan ook van oordeel dat – nu de belanghebbende hieromtrent overigens geen bewijs heeft geleverd – niet kan worden gezegd dat de vaststellingsovereenkomst daadwerkelijk tot stand is gekomen. Het gerechtshof acht de inspecteur dan ook niet gebonden aan de in de opgestelde vaststellings-overeenkomst opgenomen afspraken. Aan dit oordeel doet niet af dat het stranden van de totstandkoming van de vaststellingsovereenkomst wellicht is te wijten aan de omstandigheid dat steeds andere ambtenaren van de belastingdienst bij de belastingzaken van de belanghebbende en zijn echtgenote waren betrokken.
Getuigenaanbod
4.10. De belanghebbende heeft in zijn op 4 juni 2004 bij het gerechtshof ingekomen brief het gerechtshof verzocht om – naast de onder punt 1.17 genoemde getuigen – ook de heer J te horen als getuige. De heer J, die optrad namens de ontvanger van de belastingdienst, heeft – naar de belanghebbende ter zitting van 2 juni 2005 heeft verklaard – met de belanghebbende afspraken gemaakt omtrent de termijn waarbinnen en de volgorde waarin de belanghebbende de aangiften voor de jaren 1994 tot en met 1996 zou doen. Het gerechtshof acht deze afspraken – wat daar ook van zij – evenwel voor de beantwoording van de onder punt 3.1 bedoelde vraag geenszins relevant. Derhalve passeert het gerechtshof belanghebbendes bewijsaanbod om de heer J te horen.
4.11. Verder heeft de belanghebbende in zijn op 4 juni 2004 bij het gerechtshof ingekomen brief het gerechtshof verzocht om de heer K te horen als getuige. De heer K heeft – naar de belanghebbende ter zitting van 2 juni 2005 heeft verklaard – in de jaren 1995 en 1996 een controle ingesteld bij twee B.V.’s, waarvan de belanghebbende aandeelhouder was. De belanghebbende heeft naar het oordeel van het gerechtshof evenwel niet duidelijk gemaakt om welke reden hetgeen bij deze controle is voorgevallen – de heer K zou volgens de belanghebbende bewijsmateriaal hebben kwijt gemaakt – bij de beantwoording van de onder punt 3.1 bedoelde vraag van betekenis zou kunnen zijn. Het gerechtshof gaat derhalve voorbij aan belanghebbendes bewijsaanbod om de heer K te horen. Overigens heeft de belanghebbende geen getuigen (meer) aangedragen. Hierbij merkt het gerechtshof op dat de belanghebbende ter zitting van 2 juni 2005 zijn verzoek om de heer L te horen als getuige heeft ingetrokken.
Conclusie
4.12. Het voorgaande leidt tot de slotsom dat belanghebbendes beroep in al zijn onderdelen ongegrond is.
5. De proceskosten
Het gerechtshof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
6. De beslissing
Het gerechtshof verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld op 22 juli 2005 door mr. G.M. van der Meer, raadsheer, en op die dag in het openbaar uitgesproken te Leeuwarden door voornoemde raadsheer in tegenwoordigheid van de griffier mr. M. Hiemstra en ondertekend door voornoemde raadsheer en voornoemde griffier.
Op 22 juli 2005 afschrift
aangetekend verzonden aan beide partijen.