ECLI:NL:GHLEE:2005:AU0829

Gerechtshof Leeuwarden

Datum uitspraak
9 augustus 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
24-000339-04
Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. van Beuge
  • Prof. M. Hermans
  • M. Lahuis
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Belastingfraude door eigenaar-directeur met buitenlandse bankrekeningen

In deze zaak heeft het Gerechtshof Leeuwarden op 9 augustus 2005 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank te Leeuwarden. De verdachte, eigenaar-directeur van een onderneming, werd beschuldigd van belastingfraude. De officier van justitie stelde dat de rechtbank een te lage straf had opgelegd, omdat niet alle relevante feiten in de tenlastelegging waren opgenomen. Het hof oordeelde echter dat de officier van justitie de vrijheid heeft om een selectie te maken van de feiten en dat dit niet betekent dat de rechter de strafmaat moet afstemmen op niet ten laste gelegde feiten. Het hof vernietigde het vonnis van de rechtbank en verklaarde de verdachte schuldig aan de ten laste gelegde feiten, waarbij het hof de bewezenverklaring baseerde op de opzettelijke onjuiste aangiften bij de belastingdienst over meerdere jaren. De verdachte had welbewust buitenlandse bankrekeningen en de daaruit voortvloeiende rente-inkomsten niet opgegeven, wat resulteerde in een aanzienlijk fiscaal nadeel voor de staat. Het hof legde een geldboete op van tienduizend euro, met de mogelijkheid van vervangende hechtenis indien de boete niet werd betaald. Het hof hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn gezondheid en het feit dat hij niet eerder met justitie in aanraking was gekomen.

Uitspraak

Parketnummer: 24-000339-04
Arrest van 9 augustus 2005 van het gerechtshof te Leeuwarden, meervoudige strafkamer, op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank te Leeuwarden van 23 december 2003 in de strafzaak tegen:
[Verdachte],
geboren op [1941] te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats], [adres],
verschenen in persoon, bijgestaan door zijn raadsman mr. G. Kaaij, advocaat te Leeuwarden.
Het vonnis waarvan beroep
De rechtbank te Leeuwarden heeft de verdachte bij het vonnis wegens misdrijven veroordeeld tot een straf, zoals in dat vonnis omschreven.
Gebruik van het rechtsmiddel
De officier van justitie is op de voorgeschreven wijze en tijdig in hoger beroep gekomen. Hij heeft dit hoger beroep aan verdachte doen betekenen.
Het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzittingen in eerste aanleg.
De beslissing op het hoger beroep
Het hof zal het vonnis vernietigen en opnieuw recht doen.
Tenlastelegging
Aan dit arrest is gehecht een fotokopie van de inleidende dagvaarding. De inhoud van de tenlastelegging wordt geacht hier te zijn overgenomen.
De vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof verdachte ter zake van het onder 1 en 2 ten laste gelegde zal veroordelen tot een werkstraf van honderdtwintig uren subsidiair zestig dagen hechtenis en een geldboete van tienduizend euro subsidiair honderdvijfentachtig dagen hechtenis.
Overwegingen naar aanleiding van de appelmemorie
De officier van justitie heeft een grote vrijheid bij de selectie van de feiten die hij aan de rechter presenteert. In dit geval heeft de officier ervoor gekozen slechts het verzwijgen van een tweetal bankrekeningen - met voor de Staat een totaal fiscaal nadeel van 13.000 euro - ten laste te leggen. Dit terwijl het totale gestelde fiscale nadeel een veelvoud hiervan bedraagt, namelijk 500.000 euro. De officier van justitie wil in zijn appelmemorie kennelijk betogen dat de rechtbank had moeten begrijpen - en dat ook het hof behoort te begrijpen - dat hij niettemin bedoeld heeft het gehele complex ter beoordeling aan de rechter voor te leggen en dat de straftoemeting daarop behoort te worden afgestemd. Dat betoog snijdt geen hout. Bij de straftoemeting dient de rechter weliswaar rekening te houden met alle omstandigheden van het geval, waartoe ook andere erkende feiten in het dossier die niet zijn ten laste gelegd, maar dat betekent niet dat hij de keuze van de strafsoort en de strafmaat in alle gevallen mede zou moeten afstemmen op die andere feiten, alsof zij wel degelijk waren ten laste gelegd en bewezen verklaard en de tenlastelegging niet beperkt zou zijn tot een naar verhouding zeer klein deel van het gehele complex. Die verplichting bestaat zeker niet in een geval als dit waarin, ook naar de opvatting van de advocaat-generaal, het gewicht van het gehele dossier in deze selectie onvoldoende weerspiegeld wordt. In de praktijk is om redenen van doelmatigheid aanvaard dat niet alle erkende feiten in een tenlastelegging behoeven te worden opgenomen om bij het onderzoek en de straftoemeting te worden betrokken, maar dit heeft zijn grenzen en die zijn in het onderhavige geval overschreden.
Een andere opvatting moet in strijd met het strafprocesrechtelijk systeem worden geacht, in het bijzonder met het gegeven dat de dagvaarding niet alleen de grondslag vormt voor de onderscheiden werkzaamheden van de strafrechter, het onderzoek ter zitting en de op grond daarvan te nemen beslissingen, maar dat ook de verdachte behoort te weten waar hij aan toe is om zijn opstelling te kunnen bepalen. Dit klemt te meer in een geval als het onderhavige, waarin op basis van de toepasselijke regelingen in het voorgeschreven overleg tussen de bevoegde fiscale en justitiële autoriteiten kennelijk is uitgemaakt voor welke feiten de verdachte strafrechtelijk dient te worden vervolgd. Daaraan kan evenmin afdoen dat de advocaat-generaal ter terechtzitting van het hof heeft verzekerd dat verdachte voor de niet ten laste gelegde feiten uit het dossier niet alsnog met een bestuurlijke sanctie zal worden geconfronteerd.
Bij dit alles komt dat de officier van justitie de overige feiten van het dossier waarop hij zich beroept ook niet ad informandum ten laste heeft gelegd, zodat zij niet langs die weg kunnen worden afgedaan, ofschoon ook daar het vereiste van een redelijke weerspiegeling zou hebben gegolden.
Bewezenverklaring
Ten laste van verdachte wordt bewezen verklaard dat:
1.
hij op 5 juli 1996 en op 17 mei 1999 telkens opzettelijk bij de Belastingwet voorziene aangiften als bedoeld in de Algemene wet inzake rijksbelastingen, te weten aangiften voor de inkomstenbelasting over de jaren 1995 en 1996 en 1997 en vermogensbelasting over de jaren 1996 en 1997 en 1998 telkens onjuist en/of onvolledig heeft gedaan, immers heeft hij, verdachte, telkens opzettelijk op die bij de inspecteur der belastingen te Leeuwarden ingeleverde aangiften voor de inkomstenbelasting over de jaren 1995 en 1996 en 1997 en vermogensbelasting over de jaren 1996 en 1997 en 1998 telkens geen of een onjuist bedrag aan buitenlandse rente-inkomsten inzake bankrekeningen bij de Kreissparkasse Aschendorf-Hummling zu Papenburg met de rekeningnummers [nummer] en [nummer] opgegeven en/of vermeld, terwijl respectievelijk
- daarvan telkens het gevolg zou kunnen zijn dat te weinig belasting zou kunnen worden geheven,
en
- dat feit er telkens toe heeft gestrekt, dat te weinig belasting werd geheven;
2.
hij op 21 mei 1999 en op 12 september 2000 en op 9 juli 2001 telkens opzettelijk bij de Belastingwet voorziene aangiften als bedoeld in de Algemene wet inzake rijksbelastingen te weten aangiften voor de inkomstenbelasting over de jaren 1998 en 1999 en 2000 en vermogensbelasting over de jaren 1999 en 2000 telkens onjuist en/of onvolledig heeft gedaan immers heeft hij, verdachte, telkens opzettelijk op die bij de inspecteur der belastingen te Leeuwarden ingeleverde aangiften voor de inkomstenbelasting over de jaren 1998 en 1999 en 2000 en vermogensbelasting over de jaren 1999 en 2000 telkens geen of een onjuist bedrag aan buitenlandse rente-inkomsten inzake bankrekeningen bij de Kreissparkasse Aschendorf-Hummling zu Papenburg met de rekeningnummers [nummer] en [nummer] opgegeven en/of vermeld, terwijl dat feit er telkens tot heeft gestrekt, dat te weinig belasting werd geheven.
Het hof acht niet bewezen hetgeen aan verdachte als voormeld onder 1 en 2 meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen.
Kwalificatie
Het bewezenverklaarde levert respectievelijk op de misdrijven:
onder 1:
opzettelijk een bij de belastingwet voorziene aangifte onjuist of onvolledig doen, terwijl daarvan het gevolg zou kunnen zijn dat te weinig belasting zou kunnen worden geheven
en
opzettelijk een bij de belastingwet voorziene aangifte onjuist of onvolledig doen, terwijl het feit ertoe strekt dat te weinig belasting wordt geheven, meermalen gepleegd;
onder 2:
opzettelijk een bij de belastingwet voorziene aangifte onjuist of onvolledig doen, terwijl het feit ertoe strekt dat te weinig belasting wordt geheven, meermalen gepleegd.
Strafbaarheid
Het hof acht verdachte strafbaar. Strafuitsluitingsgronden worden niet aanwezig geacht.
Strafmotivering
Het hof heeft bij het bepalen van de op te leggen straf rekening gehouden met de aard en de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van verdachte. Daartoe heeft het hof het volgende in beschouwing genomen.
Verdachte heeft zich, als eigenaar-directeur van de [naam], schuldig gemaakt aan belastingfraude. Hij heeft welbewust tegoeden op bankrekeningen in het buitenland en de rente-inkomsten die afkomstig waren van die tegoeden niet opgegeven bij de fiscus. Als gevolg daarvan heeft hij gedurende een aantal jaren te weinig inkomsten- en
vermogensbelasting afgedragen. Verdachte is al die jaren uitsluitend gericht geweest op het behalen van financieel gewin en heeft door zijn handelwijze het gemeenschapsbelang geschonden.
Het hof heeft voorts rekening gehouden met het uittreksel uit het documentatieregister d.d.
25 mei 2005, waaruit blijkt dat verdachte in Nederland niet eerder met politie en justitie in aanraking is geweest. Ter zitting heeft verdachte verkaard dat hij spijt heeft van zijn daden en dat hij bereid is de schade volledig aan de fiscus te vergoeden. Het hof heeft geen reden om te twijfelen aan de mededeling van verdachte en zijn raadsman dat de afrekening met de fiscus wacht op een onherroepelijke beslissing in de onderhavige strafzaak. Bovendien is ter terechtzitting gebleken dat verdachte al jaren kampt met zijn gezondheid. Hij heeft reuma en hij is niet meer in staat om dagelijks te werken en leiding te geven aan het bedrijf. Ook wordt hij in toenemende mate hulpbehoevend.
Het voorgaande leidt tot de slotsom dat de rechtbank een juiste straf heeft bepaald. Het hof zal deze overnemen.
Toepassing van wetsartikelen
Het hof heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 23, 24, 24c en 57 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 68(oud) en 69(oud) van de Algemene wet inzake rijksbelastingen.
De uitspraak
HET HOF,
RECHT DOENDE OP HET HOGER BEROEP:
vernietigt het vonnis, waarvan beroep, en opnieuw recht doende:
verklaart het verdachte onder 1 en 2 ten laste gelegde bewezen en kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart deze feiten en verdachte strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte als voormeld onder 1 en 2 meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij;
veroordeelt verdachte [verdachte] tot een geldboete van tienduizend euro;
beveelt dat vervangende hechtenis voor de duur van honderdvijfentachtig dagen zal worden toegepast, indien noch volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt.
Dit arrest is aldus gewezen door mr. Van Beuge, raadsheer, als voorzitter, prof. mr. Hermans, vice-president en mr. Lahuis, raadsheer, in tegenwoordigheid van Van der Lee als griffier.