2. De feiten
Het hof stelt op grond van de stukken en op grond van het verhandelde ter zitting, als tussen partijen niet in geschil dan wel door een der partijen gesteld en door de wederpartij niet of onvoldoende (gemotiveerd) weersproken, de volgende feiten vast.
2.1 Belanghebbende drijft een onderneming in de chemie waarin honderdvijftig verschillende soorten polyolen mengsels worden geproduceerd die worden toegepast bij de vervaardiging van hardschuim.
2.2 Tot 1 februari 2000 was belanghebbende onderdeel van het D-concern. Per die datum hebben vijf managers van belanghebbende middellijk de zeggenschap over/in belanghebbende verkregen en wel als volgt: de vijf persoonlijke holdingvennootschappen van die managers hebben E B.V. opgericht, waarna E B.V. van D B.V. de aandelen in belanghebbende heeft overgenomen voor een bedrag van f 6.000.000,-. De personal holdings hebben daartoe aan E een financiering verstrekt van in totaal f 1.200.000,-, waarvoor de managers (op één na) in privé verplichtingen zijn aangegaan. Aldus verkregen de managers elk een belang van 20 procent in belanghebbende.
2.3 De groep managers betreft de volgende personen:
de heer F, general manager;
de heer G, manager finance & back office;
de heer H, manager research & development;
de heer I, manager marketing & sales;
en
de heer J, manager application & technical services.
2.4 General Manager F was tot 1 februari 2000 via D gedetacheerd bij belanghebbende. Per die datum is hij in dienst getreden bij zijn personal holding. De overige vier managers, steeds in dienstbetrekking werkzaam geweest bij belanghebbende, zijn per 1 maart 2001 in dienst getreden bij hun onderscheidene personal holdings.
2.5 Vanaf de momenten van indiensttreding van de managers bij hun onderscheidene personal holdings keert E op voorschotbasis managementfees uit aan de personal holdings. De managers zelf hebben ieder met hun eigen personal holding een schriftelijke arbeidsovereenkomst gesloten. Deze personal holdings hebben vervolgens managementovereenkomsten met E gesloten, en E op haar beurt heeft een managementovereenkomst met belanghebbende gesloten.
2.6 Tussen de vijf managers onderling is nog een “aandeelhoudersovereenkomst” in bespreking geweest die tussen hen zou worden gesloten. Ondertekening door die vijf personen heeft echter niet plaatsgevonden. Kort weergegeven hield die concept-aandeelhoudersovereenkomst het volgende in:
aanbiedingsplicht van de aandelen in E ingeval van:
a. beëindiging van de samenwerkingsovereenkomst;
b. indien één van de natuurlijke personen geen enig aandeelhouder en/of enig statutair directeur van de personal holding meer is;
c. faillissement of surseance van betaling;
d. overlijden, waarbij de eigendom van de aandelen in de personal holding door anderen dan de echtgenote c.q. geregistreerd partner wordt verkregen.
Daarnaast vermeldde het concept gevallen waarin medewerking aan certificering van de aandelen verplicht was, omstandigheden waaronder aanbieding van de aandelen aan een derde slechts mogelijk was, en kende het een concurrentiebeding.
2.7 Blijkens de tussen belanghebbende en E op 17 november 2000 gesloten managementovereenkomst hebben partijen gestipuleerd dat E per 1 februari 2000 ten behoeve van belanghebbende managementwerkzaamheden gaat uitvoeren op het terrein van algemene zaken, research & development, finance & back office, application & technical services en marketing & sales. E ontvangt hiervoor een jaarlijkse vergoeding van f 1.250.000,- exclusief omzetbelasting. De overeenkomst is aangegaan voor onbepaalde tijd, en kan worden opgezegd met inachtneming van een termijn van drie maanden. In bijzondere gevallen kan de overeenkomst met onmiddellijke ingang worden beëindigd. In het slotartikel van die overeenkomst is (ondermeer) een zogeheten glijclausule opgenomen voor het geval ”de inspecteur en/of belastingrechter niet akkoord gaat met de inhoud van deze overeenkomst en/of deze in strijd acht met de wettelijke bepalingen, dan wel andere fiscale consequenties verbindt aan deze overeenkomst dan partijen daaraan verbinden(…..)”.
2.8 De door E met de personal holdings van de vijf managers afgesloten managementovereenkomsten houden in dat per 1 februari 2000 de personal holdings voor E managementwerkzaamheden zullen laten uitvoeren door de onderscheidene managers op hun specifieke competentiegebied (zie sub 2.3 hiervoor). Krachtens deze managementovereenkomsten stelt elke personal holding in overleg en met schriftelijke toestemming van E voor het verrichten van de diensten één of meer personen ter beschikking die, hun ervaring en kennis in aanmerking nemende, in staat moeten worden geacht de werkzaamheden naar behoren uit te voeren. De personal holding staat er daarbij voor in dat de door haar “ingezette personen voor de uitvoering van de opdracht voldoende deskundigheid, kennis, ervaring, arbeid en vlijt ten dienste van E zullen stellen en dat hij de statuten, besluiten en richtlijnen van de bevoegde organen van E zullen naleven.”
2.9 De personal holdings hebben voor de sub 2.8 omschreven diensten de volgende jaarbedragen bedongen:
K B.V. (F) : f 275.000,-
L B.V. (G) : f 197.000,-
M B.V. : f 136.000,-
N B.V. (I) : f 207.000,-
O B.V. : f 137.000,-
2.10 Maandelijks worden bovendien de gemaakte onkosten op declaratiebasis vergoed. De personal holdings en de door hen ingezette personen zijn tot geheimhouding verplicht. Alle correspondentie, documenten etc. met inbegrip van kopieën ter zake van E en de daaraan verbonden onderneming(en) zijn en blijven eigendom van E en zullen bij beëindiging van de overeenkomst terstond aan E ter beschikking worden gesteld. De opzeggingsbepalingen en de glijclausule zijn identiek aan die welke hiervoor sub 2.7 zijn vermeld.
2.11 De situatie bij K B.V. (F) wijkt enigszins af: er is sprake van een licht afwijkende opdracht doordat het eerste lid van artikel 1 bepaalt dat de personal holding als general manager van E alle rechten en plichten, taken en bevoegdheden heeft die in de statuten van E an de general manager c.q. de statutair directeur zijn toegekend respectievelijk opgelegd.
2.12 In november 2000 zijn arbeidsovereenkomsten gesloten tussen de onderscheidene managers en hun personal holdings; de arbeidsduur bedraagt 40 uur, het salaris is onbekend. In september 2001 was het salaris van de managers nog steeds niet vastgesteld. Per mei van ieder jaar heeft de manager recht op een vakantietoeslag van 8%.
2.13 De managers (met uitzondering van F) blijven meedoen in de pensioenregeling van belanghebbende, blijven meedoen in de spaarloonregeling bij belanghebbende, en blijven ook beschikken over de lease-auto’s van belanghebbende. De tijdens het dienstverband met belanghebbende geldende functieomschrijvingen blijven van kracht.
2.14 Tussen de managers en hun personal holdings waren in september 2001 nog geen onkostenvergoedingen vastgesteld, terwijl tussen belanghebbende en de personal holdings nog geen vergoedingen voor het gebruik van de lease-auto waren overeengekomen. Autoleasecontracten en onkostenvergoedingen blijven via belanghebbende lopen.
2.15 In de sub 2.12 bedoelde arbeidsovereenkomsten was steeds een glijclausule opgenomen identiek aan die sub 2.7 hiervoor.
2.16 De personal holdings treden niet extern op; tijdens kantooruren zijn zij slechts bereikbaar via belanghebbende.
2.17 De salarisadministratie van de personal holdings wordt bij belanghebbende gevoerd. Het salaris maakt onderdeel uit van het voorschot aan managementfee dat wordt verloond bij belanghebbende. De verschuldigde loonheffing wordt door E uitbetaald aan de desbetreffende personal holding met het verzoek de aangiften en afdrachten loonbelasting verder te verzorgen.
2.18 Bij geen van de managers heeft afrekening van verloftegoed of -schuld met belanghebbende plaatsgevonden terzake van de beweerde beëindiging van de dienstbetrekking met belanghebbende. Ook afrekening van vakantiegeld, tantième of bonusuitkering is achterwege gebleven.
2.19 De onderwerpelijke naheffingsaanslag is opgelegd nadat de gemachtigde van belanghebbende bij brief van 26 april 2001 en 10 mei 2001had medegedeeld dat over maart 2001 geen inhouding van loonheffing door belanghebbende had plaatsgevonden op de via E gedane betalingen aan de (personal holdings van) de managers, uitgaande van het standpunt dat de fiscale positie van de managers ten opzichte van belanghebbende door de hiervoor vermelde opsomming van rechtshandelingen zodanig van karakter was veranderd dat van een dienstbetrekking in de zin van de wet niet meer kon worden gesproken. Daarover eerder met de inspecteur gevoerd overleg had niet tot overeenstemming geleid.
2.20 Op het tegen de naheffingsaanslag ingediende bezwaarschrift is vervolgens negatief beschikt.
2.21 Besprekingen in de bezwaarfase hebben over en weer niet tot andere inzichten geleid of wijziging in de oorspronkelijke standpunten doen ontstaan.