ECLI:NL:GHLEE:2005:AU1324

Gerechtshof Leeuwarden

Datum uitspraak
17 augustus 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
Rolnummer 0300263
Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. Mollema
  • A. Makkinga
  • J. Verschuur
  • H. Streppel
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep over huurovereenkomst en toerekenbare tekortkoming door woningstichting

In deze zaak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld tegen de vonnissen van de rechtbank Groningen, sector kanton, die op 8 juni 2000, 12 april 2001, 24 januari 2002 en 27 februari 2003 zijn uitgesproken. [Appellant] vorderde de ontbinding van de huurovereenkomst met [betrokkene] en een vermindering van de huurprijs met Hfl. 200,-- per maand, omdat hij stelde dat woningstichting Vitalis toerekenbaar tekort was geschoten door geen stappen te ondernemen tegen [betrokkene] die ernstige overlast veroorzaakte. Het hof heeft vastgesteld dat de kantonrechter in haar eindvonnis van 27 februari 2003 terecht heeft geoordeeld dat [appellant] er niet in is geslaagd het bewijs van zijn stellingen te leveren. Het hof heeft de feiten zoals vastgesteld door de kantonrechter overgenomen en geconcludeerd dat de vordering van [appellant] onvoldoende feitelijke grondslag had. De kantonrechter had eerder al geoordeeld dat de overlast niet van dien aard was dat Vitalis toerekenbaar tekort schoot in haar verplichtingen. Het hof bekrachtigde het vonnis van de kantonrechter en veroordeelde [appellant] in de kosten van de procedure in hoger beroep. De uitspraak benadrukt het belang van voldoende bewijs bij het stellen van een vordering in het huurrecht en de noodzaak om de omstandigheden van het geval in ogenschouw te nemen.

Uitspraak

Arrest d.d. 17 augustus 2005
Rolnummer 0300263
HET GERECHTSHOF TE LEEUWARDEN
Arrest van de eerste kamer voor burgerlijke zaken in de zaak van:
[appellant],
wonende te [woonplaats],
appellant,
in eerste aanleg: eiser in conventie en verweerder in reconventie,
hierna te noemen: [appellant],
toevoeging,
procureur: mr J.V. van Ophem,
tegen
Woningstichting Vitalis,
gevestigd te Amersfoort,
geïntimeerde,
in eerste aanleg: gedaagde in conventie en eiseres in reconventie,
hierna te noemen: Vitalis,
procureur: mr F.M. Oldenhuis.
Het geding in eerste instantie
In eerste aanleg is geprocedeerd en beslist zoals weergegeven in de vonnissen uitgesproken op 8 juni 2000, 12 april 2001, 24 januari 2002 en 27 februari 2003 door de rechtbank Groningen, sector kanton, locatie Groningen, hierna aan te duiden als de kantonrechter.
Het geding in hoger beroep
Bij exploot van 20 mei 2003 is door [appellant] hoger beroep ingesteld van de vonnissen d.d. 12 april 2001, 24 april 2002 en 27 februari 2003 met dagvaarding van Vitalis tegen de zitting van 4 juni 2003.
De conclusie van de memorie van grieven luidt:
"om bij arrest, bij voorraad uitvoerbaar, het op 27 februari 2003 door de Rechtbank Groningen, sector kanton, locatie Groningen, in conventie tussen partijen gewezen vonnis te vernietigen, en, opnieuw rechtdoende:
1. gedeeltelijk te ontbinden de tussen partijen geldende huurovereenkomst vanaf mei 1999 tot 1 januari 2003 en wel met een vermindering van de huurprijs van Euro 90,76 per maand;
2. geïntimeerde te veroordelen om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan appellant te betalen een bedrag ad 44 x 90 Euro 76 = Euro 3.993,44 op de gronden voornoemd:
3. geïntimeerde te veroordelen in de kosten van beide instanties."
Bij memorie van antwoord is door Vitalis verweer gevoerd met als conclusie:
"bij arrest, uitvoerbaar bij voorraad, [appellant] niet ontvankelijk te verklaren in het door haar ingestelde appèl, althans de door hem ingestelde vordering af te wijzen met veroordeling van [appellant] in de kosten van de procedure in beide instanties."
Voorts heeft [appellant] een akte genomen
Tenslotte hebben partijen de stukken overgelegd voor het wijzen van arrest.
De grieven
[appellant] heeft twee grieven opgeworpen.
De beoordeling
1. Ingevolge het bepaalde in artikel 208 Ow NBW is op de onderhavige procedure het huurrecht van toepassing zoals dat gold voor 1 augustus 2003.
Met betrekking tot de ontvankelijkheid van het appel:
2. De grief is niet gericht tegen de beslissingen van de kantonrechter voorzover in reconventie gewezen, zodat [appellant] in zoverre niet in zijn appel kan worden ontvangen.
3. Uit de toelichting op de grief blijkt dat [appellant] enkel bezwaren heeft tegen het eindvonnis van de kantonrechter. Deze bezwaren zijn tweeërlei. Allereerst betoogt [appellant] dat de kantonrechter ten onrechte tot de conclusie is gekomen dat [appellant] er niet in is geslaagd het hem opgedragen bewijs te leveren. Daarnaast is [appellant] van mening dat de kantonrechter in het eindvonnis ten onrechte is voorbijgegaan aan de beweerdelijk namens Vitalis door de getuige [getuige] op 7 mei 1999 gedane toezegging dat de huurovereenkomst met [betrokkene] zou worden opgezegd.
4. Nu derhalve geen grieven zijn gericht tegen de in conventie gewezen vonnissen van 12 april 2001 en van 24 april 2002, kan [appellant] ook in zoverre niet in zijn hoger beroep worden ontvangen.
Met betrekking tot de vaststaande feiten:
5. Het hof zal gelet op hetgeen hiervoor is overwogen hebben uit te gaan van de feiten, zoals weergegeven onder overweging 1 van het tussenvonnis van 12 april 2001.
Voorts staat, als gesteld en erkend, dan wel niet (voldoende) betwist, alsmede op grond van de niet bestreden inhoud der overgelegde bescheiden, het volgende genoegzaam vast:
- [betrokkene] huurde met ingang van 1 januari 1996 de woning [adres]. Aan die huurovereenkomst is inmiddels een einde gekomen en [betrokkene] heeft de woning metterwoon verlaten.
- Medio april 1999 heeft [appellant], onder overlegging van een aantal brieven van andere omwonenden geklaagd over ernstige overlast die [betrokkene] hem en de andere omwonenden zou bezorgen.
- Bij brief van 27 mei 1999 heeft Vitalis [betrokkene] gesommeerd een einde te maken aan de beweerdelijke overlast.
- De inleidende dagvaarding in de onderhavige procedure dateert van 29 september 1999.
De aard van de procedure:
6. In het licht van de vaststaande feiten heeft [appellant] gesteld dat Vitalis toerekenbaar tekort is geschoten door geen stappen tegen [betrokkene] te ondernemen en vorderde hij in eerste aanleg de veroordeling van Vitalis om op straffe van een dwangsom de huurovereenkomst met [betrokkene] te ontbinden en voorts om de tussen hem en Vitalis bestaande huurovereenkomst gedeeltelijk te ontbinden in die zin dat hij vanaf 1 mei 1999 maandelijks hfl. 200,-- minder aan huur zou moeten betalen, zulks met veroordeling van Vitalis in de kosten van deze procedure.
7. Nadat de kantonrechter ter comparitie d.d. 5 september 2000 de zaak in overleg met partijen eerst voor 3 maanden had aangehouden, is [appellant] bij vonnis van 12 april 2001 toegelaten tot bewijs van zijn stelling dat hij ernstige en structurele overlast ondervindt vanuit de woning van [betrokkene]. Na dubbele akte-wisseling van partijen heeft de kantonrechter [appellant] bij vonnis van 24 januari 2002 alsnog toegelaten tot bewijs door getuigen. Naast [appellant] zelf zijn in enquête 2 andere getuigen gehoord, te weten [getuige] (accountmanager bij Vitalis) en [getuige 2] (bovenbuurman van [betrokkene]). In contra-enquête is [getuige 3] (buurtagent bij de regiopolitie Groningen) als getuige gehoord. Laatstgenoemde getuige heeft ter gelegenheid van het getuigenverhoor een aantal producties overgelegd, welke door de kantonrechter aan het proces-verbaal van dat getuigenverhoor zijn gehecht.
8. De kantonrechter heeft vervolgens in haar eindvonnis geconcludeerd dat [appellant] er niet in is geslaagd het hem opgedragen bewijs te leveren. Zij heeft de vordering afgewezen en [appellant] veroordeeld in de kosten van de procedure.
Met betrekking tot de grief:
9. Dat namens Vitalis door genoemde [getuige] op mei 1999 een toezegging is gedaan met betrekking tot het beëindigen van de huurovereenkomst met [betrokkene], wordt gemotiveerd door Vitalis betwist.
10. Nu de bewijslast terzake van deze stelling op [appellant] rust en terzake in hoger beroep geen gespecificeerd bewijsaanbod is gedaan, zal het hof aan deze stelling, wat daar verder ook van zij, verder voorbijgaan.
11. De kantonrechter heeft in haar eindvonnis van 27 februari 2003 gemotiveerd aangegeven op grond waarvan zij tot het oordeel is gekomen dat [appellant] er niet in is geslaagd het hem opgedragen bewijs te leveren. Het hof onderschrijft dat oordeel en neemt dat hierbij over. Het hof voegt daar nog het volgende aan toe.
12. Bij de bewijswaardering staat voorop dat in artikel 164 Rv (net als in artikel 213 Rv oud) ligt besloten dat de verklaring van een partij-getuige (op wie de bewijslast rust) geen bewijs te zijnen voordeel kan opleveren, indien geen aanvullende bewijzen voorhanden zijn die zodanig sterk zijn en zodanig essentiële punten betreffen, dat zij de partijverklaring voldoende geloofwaardig maken.
13. Met betrekking tot de verklaring van de getuige [getuige 2] moet worden vastgesteld dat deze getuige weliswaar heeft aangegeven dat er "destijds" sprake is geweest van enige overlast veroorzaakt door [betrokkene] en of door derden die bij [betrokkene] op bezoek gingen, doch uit zijn verklaringen kan allerminst steun worden geput voor de stelling van [appellant] dat er sprake is geweest van ernstige overlast, laat staan dat deze overlast een structureel karakter had. [getuige 2] geeft juist aan dat de enkele keer dat hij in het verleden over het gedrag van [betrokkene] bij Vitalis heeft geklaagd, daarop adequaat is gereageerd, dat [betrokkene] zelf op de overlast goed aanspreekbaar was en bereid was zijn gedrag aan te passen en dat hij - op het moment van het afleggen van zijn verklaring - geen overlast meer ondervond, zulks terwijl hij toch nog ongeveer de helft van de nachten in zijn eigen woning doorbracht. De getuige [getuige] geeft aan dat er onvoldoende bewijsmateriaal voorhanden was om de door [appellant] gestelde overlast te onderbouwen, terwijl de getuige [getuige 3] de telkenmale door [appellant] bij de politie gedane meldingen sterk relativeert.
14. Ook uit de door [appellant] overgelegde schriftelijke verklaringen kan de hiervoor bedoelde steun niet in voldoende mate worden geput. De meeste van die verklaringen zijn afkomstig van [appellant] zelf. De bij conclusie van 21 november 2002 in eerste aanleg overgelegde verklaring van [getuige 2] wordt, voorzover deze al niet teveel op een voor deze procedure niet relevante periode ziet, opzij gezet door de verklaring die [getuige 2] als getuige heeft ten overstaan van de kantonrechter heeft afgelegd. De bij conclusie na enquête d.d. 19 december 2002 als productie 1 overgelegde verklaring van H.M. Kolman meldt slechts een voorval dat moeilijk als overlast kan worden bestempeld en een niet gedateerd incident waarbij [betrokkene] "waarschijnlijk" was betrokken.
15. Nu [appellant] in hoger beroep geen voldoende gespecificeerd (aanvullend) bewijsaanbod heeft gedaan, moet worden geconcludeerd dat er onvoldoende steunbewijs voorhanden is om de verklaring van [appellant] voldoende geloofwaardig te maken, nog daargelaten dat het door [appellant] bijgebrachte bewijs in voldoende mate wordt geneutraliseerd door het bewijs dat zijdens Vitalis is bijgebracht, zowel door het horen van de getuige [getuige 3] als door de door Vitalis overgelegde verklaringen van [betrokkene 2] en [betrokkene 3] (producties overgelegd bij akte na tussenvonnis d.d. 12 april 2001), alsmede van J.A.M. Welten, hoofdcommissaris van politie te Groningen ( productie bij de memorie van antwoord in hoger beroep).
16. Het hof tekent daarbij nog aan dat het begrip rustig huurgenot moet worden ingevuld aan de hand van de concrete omstandigheden van het geval en dat in een flatgebouw met relatief jonge bewoners, zoals in casu het geval is, enige (geluids) overlast van de medebewoners zal moeten worden geduld. Dat in het onderhavige geval structureel de tolerantienorm in zo ernstige mate is overschreden dat Vitalis, door de huurovereenkomst met [betrokkene] niet te ontbinden, toerekenbaar tekort is geschoten jegens haar medehuurder [appellant] is allerminst komen vast te staan.
17. De kantonrechter heeft derhalve op goede gronden de vordering tot veroordeling van Vitalis om tot ontbinding van de overeenkomst met [betrokkene] over te gaan, afgewezen en ook een partiële ontbinding van de huurovereenkomst met [appellant] mist onvoldoende feitelijk grondslag.
Slotsom
18. Het vonnis van 27 februari 2003 in conventie, waarvan beroep, dient te worden bekrachtigd. [appellant] zal, als de in het ongelijk te stellen partij, worden veroordeeld in de kosten van Vitalis in hoger beroep (salaris procureur: 1 punt tarief II).
Beslissing
verklaart [appellant] niet ontvankelijk in zijn beroep tegen de tussenvonnissen van 12 april 2001 en van 24 april 2002, alsmede in zijn beroep tegen het eindvonnis van 27 februari 2003, voorzover in reconventie tussen partijen gewezen;
bekrachtigt het eindvonnis van 27 februari 2003, waarvan beroep, voorzover in conventie gewezen;
veroordeelt [appellant] in de kosten van deze procedure in hoger beroep aan de zijde van Vitalis, tot op heden begroot op Euro 205,-- aan verschotten en op Euro 894,-- aan salaris voor de procureur;
verklaart dit arrest voor wat de kostenveroordeling betreft uitvoerbaar bij voorraad.
Aldus gewezen door mrs Mollema, voorzitter, Makkinga en Verschuur, raden, en uitgesproken door mr Streppel, vice-president, lid van een enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van de heer Bilstra als griffier ter openbare terechtzitting van dit hof van woensdag 17 augustus 2005.