Arrest d.d. 23 februari 2005
Rolnummer 0400209
HET GERECHTSHOF TE LEEUWARDEN
Arrest van de derde kamer voor burgerlijke zaken in het incident tot het alsnog uitvoerbaarverklaren bij voorraad van het vonnis waarvan beroep (ex art. 234 Rv) in de zaak van:
[appellant],
wonende te [woonplaats],
appellant in het principaal en geïntimeerde in het incidenteel appel,
in eerste aanleg: eiser in conventie en verweerder in voorwaardelijke reconventie,
hierna te noemen: [appellant],
toevoeging aangevraagd,
procureur: mr P.H. Redeker,
[geïntimeerde],
handelend en zaakdoende te [plaats],
geïntimeerde in het principaal en appellant in het incidenteel appel,
in eerste aanleg: gedaagde in conventie en eiser in voorwaardelijke reconventie,
hierna te noemen: [geïntimeerde],
procureur: mr A.H. Lanting.
Het geding in eerste instantie
In eerste aanleg is geprocedeerd en beslist zoals weergegeven in het vonnis
uitgesproken op 4 februari 2004 door de rechtbank te Groningen.
Het geding in hoger beroep
Bij exploot van 28 april 2004 is door [appellant] hoger beroep ingesteld van genoemd vonnis met dagvaarding van [geïntimeerde] tegen de zitting van 12 mei 2004.
De conclusie van de memorie van grieven luidt:
"te vernietigen het vonnis van de Rechtbank te Groningen d.d. 4 februari 2004, door de Rechtbank te Groningen uitgesproken tussen appellante en geïntimeerde, en opnieuw rechtdoende te bepalen dat:
- Appellant alsnog ontvankelijk wordt verklaard in diens vordering, waarbij geïntimeerde zal worden veroordeeld om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan appellant te betalen de somma van Euro 583.768,35, althans een zodanige beslissing te nemen als uw Gerechtshof in goede justitie vermeend te behoren,
- Geïntimeerde in diens vorderingen niet ontvankelijk wordt verklaard, althans hem die worden ontzegt,
- Geïntimeerde te veroordelen in de kosten van beide instanties."
[geïntimeerde] heeft een als zodanig aangeduide "incidentele vordering tot uitvoerbaarverklaring bij voorraad, tevens inhoudende memorie van antwoord" genomen. De conclusie daarvan luidt:
"bij arrest, uitvoerbaar bij voorraad,
in principaal appèl:
het vonnis d.d. 4 februari 2004 tussen partijen gewezen te bekrachtigen, eventueel met verbetering van gronden, met veroordeling van appellant in de kosten van deze instantie;
in incidenteel appèl:
het vonnis d.d. 4 februari 2004 tussen partijen gewezen alsnog uitvoerbaar bij voorraad te verklaren, met veroordeling van incidenteel geïntimeerde in de kosten van deze instantie, die van voormelde conservatoire beslaglegging daaronder begrepen."
Door [appellant] heeft vervolgens een memorie van antwoord in het incident genomen, met als conclusie:
"om [geïntimeerde] in diens incidenteel appèl niet ontvankelijk te verklaren, althans hem die te ontzeggen, met veroordeling van [geïntimeerde] in de kosten van de procedure in incidenteel appèl."
Tenslotte hebben partijen de stukken overgelegd voor het wijzen van arrest in het incident.
De beoordeling
1. De hier aan de orde zijnde incidentele vordering ziet op het alsnog uitvoerbaarverklaren bij voorraad van het vonnis waarvan beroep.
2. [appellant] verweert zich tegen deze incidentele vordering. Hij voert hiertoe aan dat uitvoerbaarverklaring bij voorraad het hem onmogelijk zal maken om, indien hij dat naar aanleiding van de uitspraak van het hof in de hoofdzaak nodig acht, in deze zaak in cassatie te gaan.
3. Het hof overweegt dat een veroordeling tot betaling van een geldsom, waarop de incidentele vordering van [geïntimeerde] betrekking heeft, zich in beginsel leent voor een uitvoerbaarverklaring bij voorraad. Voor toewijzing van de incidentele vordering is vereist dat aan het belang van [geïntimeerde] bij de uitvoerbaarverklaring bij voorraad, gezien de omstandigheden van het geval, een zwaarder gewicht moet worden toegekend dan aan het belang van [appellant] bij het achterwege laten van zodanige verklaring.
4. Aangezien het tegendeel niet door [appellant] is gesteld, noch anderszins is gebleken, gaat het hof ervan uit dat [geïntimeerde] het vereiste belang bij zijn verzoek heeft. Het hof acht het door [appellant] gestelde financiële belang voor het achterwege laten van de uitvoerbaarheidverklaring bij voorraad, niet van zodanig gewicht dat de vordering van [geïntimeerde] moet worden afgwezen. Hierbij merkt het hof op dat, indien [appellant] al enig belang zou hebben bij het instellen van cassatieberoep - hetgeen overigens niet door hem gesteld is, laat staan dat hij hier invulling aan heeft gegeven, bijvoorbeeld door aan te geven welke voor hem belangrijke rechtsvraag in het onderhavige geschil beantwoord dient te worden - dan er nog voorshands van mag worden uitgegaan dat [appellant] bij het instellen van cassatie, in geval van financieel onvermogen, in aanmerking zal komen voor gefinancierde rechtsbijstand.
5. Het hof komt derhalve tot het oordeel dat er door [appellant] geen, althans onvoldoende zwaarwegende gronden zijn aangevoerd die zich tegen de door [geïntimeerde] gevorderde uitvoerbaarverklaring bij voorraad verzetten. De incidentele vordering is dan ook toewijsbaar.
6. Het hof zal de kostenveroordeling van dit incident aanhouden tot het eindarrest in de hoofdzaak.
7. De hoofdzaak zal wederom ter rolle worden uitgeroepen voor voortprocederen.
De beslissing
Het gerechtshof:
in het incident
verklaart uitvoerbaar bij voorraad het vonnis van de rechtbank Groningen d.d. 4 februari 2004;
reserveert de kosten van het incident tot de einduitspraak in de hoofdzaak;
in de hoofdzaak
verwijst de zaak - ambtshalve peremptoir - naar de rolzitting van woensdag 9 maart 2005 voor voortprocederen in de hoofdzaak (ppa AP).
Aldus gewezen door mrs Streppel, voorzitter, Makkinga en Verschuur, raden, en uitgesproken door mr Streppel, vice-president, lid van een enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mevrouw Haites-Verbeek als griffier ter openbare terechtzitting van dit hof van woensdag 23 februari 2005.