ECLI:NL:GHLEE:2005:AU1729

Gerechtshof Leeuwarden

Datum uitspraak
26 augustus 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
BK 968/04 Inkomstenbelasting
Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen aanslag inkomstenbelasting en aftrek buitengewone uitgaven

In deze zaak heeft het Gerechtshof Leeuwarden op 26 augustus 2005 uitspraak gedaan in het beroep van belanghebbende X tegen de uitspraak van de inspecteur van de Belastingdienst Noord, kantoor Leeuwarden. Het geschil betreft de vraag of de buitengewone uitgaven van belanghebbende, die hij heeft opgevoerd in zijn aangifte inkomstenbelasting voor het jaar 2002, terecht zijn vastgesteld op € 1.013,--. Belanghebbende heeft kosten opgevoerd in verband met het verblijf en de bevalling van zijn echtgenote, die op dat moment op de Filippijnen woonde. De inspecteur heeft in de bezwaarfase een deel van deze kosten geaccepteerd, maar niet alle door belanghebbende opgevoerde uitgaven.

Het hof heeft vastgesteld dat belanghebbende op 15 april 2002 is gehuwd met mevrouw B, die de Filippijnse nationaliteit heeft. Hun zoon is op 22 juni 2002 geboren op de Filippijnen. De inspecteur heeft in zijn uitspraak rekening gehouden met bepaalde buitengewone uitgaven, maar heeft de kosten voor een dubbele huishouding en de bezoeken van belanghebbende aan zijn gezin op de Filippijnen niet in aftrek toegestaan.

Het hof heeft de ingediende stukken en de ter zitting verhandelde feiten in overweging genomen. Het hof oordeelt dat de door belanghebbende overgelegde nota's van het ziekenhuis, die verband houden met de bevalling van zijn echtgenote, aannemelijk zijn en dat deze kosten als buitengewone uitgaven moeten worden erkend. Het hof heeft de aftrekbare kosten vastgesteld op € 1.638,--, wat hoger is dan het bedrag dat de inspecteur in de bezwaarfase heeft geaccepteerd.

De uitspraak van de inspecteur is vernietigd, de aanslag is verminderd en de proceskosten zijn vergoed. Het hof heeft de beslissing op 26 augustus 2005 openbaar uitgesproken, waarbij de raadsheer G.M. van der Meer en griffier H. de Jong aanwezig waren.

Uitspraak

BELASTINGKAMER GERECHTSHOF TE LEEUWARDEN UITSPRAAK
Kenmerk: BK 968/04 26 augustus 2005
Uitspraak van het gerechtshof te Leeuwarden, zesde enkelvoudige belastingkamer, op het beroep van X te Z
(: belanghebbende) tegen de uitspraak van de voorzitter van het managementteam van de Belastingdienst Noord, kantoor Leeuwarden (: de inspecteur), gedaan op het bezwaarschrift van belanghebbende tegen de hem voor het jaar 2002 in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (: IB/PV) opgelegde aanslag.
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1 Aan belanghebbende is op grond van de Wet inkomstenbelasting 2001 (: de Wet), met dagtekening 7 april 2004 een aanslag IB/PV opgelegd berekend naar een verzamelinkomen van € 28.650,--. (Een belastbaar inkomen uit werk en woning –box 1- van € 22.351,-- en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen –box 3- van € 6.299,--.)
1.2 Het tegen deze aanslag tijdig door belanghebbende ingediende bezwaarschrift heeft de inspecteur bij de bestreden uitspraak, gedagtekend 26 augustus 2004, gedeeltelijk gegrond verklaard. De inspecteur heeft het belastbaar inkomen uit werk en woning nader vastgesteld op € 21.338,--.
1.3 Belanghebbende is tegen deze uitspraak in beroep gekomen bij beroepschrift (met bijlagen), dat op 1 november 2004 bij het gerechtshof is ingekomen. De inspecteur heeft op 13 januari 2005 een verweerschrift (met bijlagen) ingediend.
1.4 Vervolgens is op 24 februari 2005 van belanghebbende een conclusie van repliek ontvangen en op 30 maart 2005 een conclusie van dupliek van de inspecteur.
1.5 De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden ter zitting van het gerechtshof op 22 juli 2005, gehouden te Leeuwarden. Ter zitting zijn verschenen belanghebbende en zijn echtgenote, alsmede de inspecteur, de heer A.
1.6 Van alle genoemde (en hierna nog te noemen) stukken moet de inhoud als hier ingevoegd worden beschouwd.
2. De feiten.
Blijkens de gedingstukken, alsmede het ter zitting verhandelde staat als onbetwist, dan wel onvoldoende betwist, tussen partijen het volgende vast.
2.1Belanghebbende is op 15 april 2002 gehuwd met mevrouw B. Mevrouw B heeft de Filippijnse nationaliteit. Zij hebben op 22 juni 2002 een zoon gekregen. Mevrouw B verbleef op dat moment nog op de Filippijnen en de bevalling vond plaats in een ziekenhuis aldaar. Blijkens de basisadministratie persoonsgegevens woont mevrouw B tot 27 oktober 2004 op de Filippijnen. Vanaf die datum woont zij bij belanghebbende, aanvankelijk in L, thans te Z. Belanghebbende heeft in zijn aangifte IB/PV 2002 door hem gemaakte kosten opgevoerd ter zake van het verblijf en de bevalling van zijn echtgenote op de Filippijnen. De inspecteur heeft in de bezwaarfase met de volgende buitengewone uitgaven rekening gehouden.
- uitgaven ziekenhuis € 1.542,--
- aftrek huisapotheek (3 maal) € 69,--
- premies voor een ziektekostenregeling € 1.880,--
- arbeidsongeschiktheidaftrek € 730,--
Totaal € 4.221,--
Af: drempel 11,2% van € 28.650,-- € 3.208,--
Alsnog aftrekbaar € 1.013,--
Bij verminderingsbeschikking d.d. 15 oktober 2004 heeft de inspecteur aan belanghebbende tevens nog de kinderkorting en de aanvullende kinderkorting verleend. Deze beschikking is gegeven vóór de indiening van het beroepschrift van belanghebbende op 1 november 2004.
3. Het geschil en de standpunten van partijen
3.1 In geschil is het antwoord op de vraag of de buitengewone uitgaven terecht tot een bedrag van € 1.013,-- in aanmerking zijn genomen en of terecht geen extra kosten in aftrek zijn toegestaan met betrekking tot het voeren van een dubbele huishouding en de door belanghebbende afgelegde bezoeken aan zijn echtgenote en kind.
3.2 Belanghebbende beantwoordt deze vraag ontkennend. Hij is van mening dat een te beperkte aftrek is verleend voor door hem gemaakte kosten voor medicijnen, ziekenhuisverblijf, een tweede huishouding en van de bezoeken door hem aan zijn echtgenote en kind op de Filippijnen. Daarnaast voert hij aan dat ten onrechte geen heffingskorting is verleend en dat hij ten onrechte geen kinderbijslag heeft ontvangen.
3.3 De inspecteur stelt zich op het standpunt dat in de bezwaarfase met alle onderbouwde ziektekosten, en zelfs met nog iets meer, rekening is gehouden. De kosten van een tweede huishouding zijn naar zijn mening niet aftrekbaar. Dit geldt ook voor de kosten verbonden aan de bezoeken die belanghebbende aan zijn echtgenote en kind heeft gebracht. De algemene heffingskorting over het onderhavige jaar dient, aldus de inspecteur, door de echtgenote zelve te worden te worden verzocht. De vraag of belanghebbende zijn aanspraak op kinderbijslag ten gelde kan maken kan in de onderhavige procedure niet worden beantwoord, doch een aftrek voor uitgaven van kosten van levensonderhoud van een kind is, zo stelt de inspecteur, terecht niet in aanmerking genomen.
3.2 Voor een meer uitvoerige weergave van de standpunten van partijen verwijst het gerechtshof naar de gedingstukken.
4. De overwegingen omtrent het geschil
4.1 Ingevolge artikel 6.17, eerste lid, onderdeel a van de Wet worden als uitgaven wegens ziekte, invaliditeit en bevalling aangemerkt de uitgaven voor genees-, heel- en verloskundige hulp, met inbegrip van farmaceutische en andere hulpmiddelen en vervoer. Ter onderbouwing van de door hem verzochte aftrek heeft belanghebbende diverse (Filippijnse) nota’s overgelegd, waaronder drie “patient billing slips” van het ziekenhuis waar zijn echtgenote in verband met haar zwangerschap en bevalling enkele dagen, waaronder enkele dagen met het pasgeboren kind, was opgenomen. Het totaalbedrag van deze drie nota’s beloopt 62.995,90 peso ( 54.958,70 peso + 5.537,20 peso + 2.500,-- peso). Het hof acht aannemelijk dat deze nota’s verband houden met de bevalling van zijn echtgenote. Het hof acht voorts aannemelijk, gelet op het op één nota vermelde voorschot, op enkele tot de gedingstukken behorende kwitanties/facturen en voorts op hetgeen ter zitting hieromtrent door belanghebbende is gesteld, dat de drie nota’s ook daadwerkelijk zijn voldaan. Eén en ander brengt het hof tot het oordeel dat voormeld bedrag, 62.995,90 peso (waarin naar het hof aannemelijk acht begrepen zijn de door de inspecteur geaccepteerde facturen/kwitanties met de nrs. 76145, 76228, 76345 en 76229), naast het reeds door de inspecteur in aanmerking genomen bedrag van 67.000 peso (35.000 peso en 32.000 peso), ofwel totaal 129.995,90 peso als buitengewone uitgave moet worden beschouwd. Partijen hanteren voor de peso een koers van 60:1. Het hof zal deze koers thans overnemen. Mitsdien kunnen de buitengewone uitgaven ter zake van de bevalling worden gesteld op afgerond € 2.167,--. Ten aanzien van de overige, veelal moeilijk leesbare, nota’s acht het hof niet aannemelijk gemaakt dat deze zien op ziektekosten, danwel op uitgaven voor farmaceutische hulpmiddelen welke zijn verstrekt op voorschrift van een arts. Hierbij tekent het hof aan dat de inspecteur voor de niet op doktersrecept aangeschafte farmaceutische hulpmiddelen op grond van artikel 6.18, lid 1, letter a, van de Wet reeds het wettelijk toegestane bedrag van € 23,-- per persoon, ofwel totaal € 69,-- in aanmerking heeft genomen.
4.2 Op grond van het vorenstaande kan de persoonsgebonden aftrek worden vastgesteld op basis van de volgende buitengewone uitgaven:
– uitgaven ziekenhuis € 2.167,--
– aftrek huisapotheek € 69,--
– premies voor een ziektekostenregeling € 1.880,--
– arbeidsongeschiktheidsaftrek € 730,--
Totaal € 4.846,--
Af: drempel 11,2% van € 28.650,--
(€ 22.351,-- + € 6.299,--) - -/-- € 3.208,--
Alsnog aftrekbaar € 1.638,--
4.3 Dit bedrag is € 625,-- hoger dan het door de inspecteur in de bezwaarfase becijferde bedrag.
4.4 De door belanghebbende betaalde kosten van levensonderhoud van zijn echtgenote op de Filippijnen zijn niet een onderhoudsverplichting in de zin van Afdeling 6.2 van de Wet nu belanghebbende en zijn echtgenote in de periode, waarop de door belanghebbende gestelde betalingen hebben plaatsgevonden met elkaar waren gehuwd.
4.5 Ten aanzien van het eventuele recht op heffingskorting van de minstverdienende echtgenote van belanghebbende overweegt het hof dat deze korting niet door belanghebbende kan worden genoten.
4.6 Ten aanzien van de door belanghebbende verzochte aftrek wegens uitgaven voor levensonderhoud van kinderen, overweegt het hof dat belanghebbende niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij geen recht heeft op kinderbijslag volgens de Algemene Kinderbijslagwet, of op een tegemoetkoming volgens een naar aard en strekking met de wet overeenkomende buitenlandse regeling als bedoeld in artikel 6.14 lid 1 onderdeel a van de Wet. Een dergelijk recht staat aan een aftrek wegens uitgaven voor levensonderhoud van een kind in de weg. Mocht belanghebbende geen recht hebben op kinderbijslag, dan is het hof van oordeel dat belanghebbende onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat hij heeft voldaan aan het bepaalde in artikel 6.13 van de Wet juncto artikel 2 van de Uitvoeringsregeling inkomstenbelasting 2001.
4.7 Voorzover belanghebbende zich in beroep op het standpunt stelt dat het forfaitaire rendement als bedoeld in artikel 5.2 van de Wet voor hem dient te worden verlaagd, overweegt het hof dat het daadwerkelijk door belanghebbende gegenereerde rendement over zijn vermogen niet relevant is voor voormeld artikel. Uit de wetsgeschiedenis blijkt dat de wetgever weloverwogen voor een forfaitair rendement heeft gekozen.
4.3 Het vorenoverwogene brengt mee dat het gerechtshof het beroep ten dele gegrond zal verklaren.
5. De proceskosten
Het gerechtshof acht termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht. Het hof stelt deze kosten, conform artikel 1 onderdeel c van het Besluit proceskosten bestuursrecht, op de reiskosten van belanghebbende –retour Z-Leeuwarden met openbaar vervoer-, ofwel op € 12,18.
6. De beslissing
Het gerechtshof verklaart het beroep gegrond;
vernietigt de uitspraak van de inspecteur;
vermindert de aanslag tot een aanslag berekend naar een verzamelinkomen van € 27.012,--, waarvan € 20.713,-- box 1 en € 6.299,-- box 3;
gelast dat de Staat der Nederlanden het door de belanghebbende betaalde griffierecht ad € 37,-- aan hem vergoedt;
veroordeelt de inspecteur tot betaling van een tegemoetkoming in de proceskosten ten bedrage van € 12,18 en
wijst de Staat der Nederlanden aan als rechtspersoon die deze kosten dient te dragen.
Aldus vastgesteld op 26 augustus 2005 door mevrouw mr. G.M. van der Meer, raadsheer, lid van de zesde enkelvoudige belastingkamer, en op die dag in het openbaar uitgesproken door voornoemde raadsheer in tegenwoordigheid van mevrouw mr. H. de Jong als griffier en ondertekend door voornoemde raadsheer en door voornoemde griffier.
Afschrift aangetekend verzonden aan beide
partijen op 31 augustus 2005