ECLI:NL:GHLEE:2005:AU2307

Gerechtshof Leeuwarden

Datum uitspraak
1 september 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
24-001664-03
Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • A. van der Herberg
  • J. Zwerwer
  • M. de Roos
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake de naleving van milieuregels door een opslag- en transportbedrijf

In deze zaak heeft het Gerechtshof Leeuwarden op 1 september 2005 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de economische politierechter in de rechtbank te Groningen. De verdachte, een opslag- en transportbedrijf, was eerder veroordeeld wegens het niet naleven van milieuregels, specifiek met betrekking tot lichthinder. De economische politierechter had de verdachte een geldboete opgelegd, maar de verdachte ging in hoger beroep tegen dit vonnis.

Tijdens de zitting in hoger beroep heeft de raadsman van de verdachte aangevoerd dat er geen sprake was van hinder in de zin van het Besluit opslag- en transportbedrijven milieubeheer. Het hof oordeelde dat redelijke wetsuitleg vereist dat niet elke vorm van overlast als hinder kan worden aangemerkt. Het hof benadrukte dat toetsing aan het besluit controleerbaarheid van de hinder vereist, wat inhoudt dat er een zekere mate van objectieve waarneembaarheid en meetbaarheid aan de hinder ten grondslag moet liggen.

Het hof concludeerde dat in deze zaak geen sprake was van een dergelijke objectieve hinder, aangezien de stukken slechts subjectief waarneembare hinder aantoonden. Daarom kon niet bewezen worden dat de verdachte niet aan haar zorgplicht had voldaan. Het hof vernietigde het vonnis van de rechtbank en sprak de verdachte vrij van het aan haar ten laste gelegde feit. Dit arrest is gewezen door de rechters A. van der Herberg, J. Zwerwer en M. de Roos, in tegenwoordigheid van griffier Moeke, waarbij mr. De Roos buiten staat was om het arrest mede te ondertekenen.

Uitspraak

Parketnummer: 24-001664-03
Arrest van 1 september 2005 van het gerechtshof te Leeuwarden, economische kamer,
op het hoger beroep tegen het vonnis van de economische politierechter in de rechtbank te Groningen van 3 november 2003 in de strafzaak tegen:
[verdachte],
gevestigd te [vestigingsplaats], [adres],
niet ter terechtzitting verschenen. Wel verschenen is de raadsman van verdachte mr. K.B. Spoelstra, advocaat te Groningen.
Het vonnis waarvan beroep
De economische politierechter in de rechtbank te Groningen heeft de verdachte bij het vonnis wegens een overtreding veroordeeld tot een straf, zoals in dat vonnis omschreven.
Gebruik van het rechtsmiddel
De verdachte is op de voorgeschreven wijze en tijdig in hoger beroep gekomen.
Het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep
De raadsman van verdachte heeft verklaard uitdrukkelijk gemachtigd te zijn verdachte ter terechtzitting te verdedigen.
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
De beslissing op het hoger beroep
Het hof zal het vonnis vernietigen en opnieuw recht doen.
Tenlastelegging
Aan dit arrest is gehecht een fotokopie van de inleidende dagvaarding. De inhoud van de tenlastelegging wordt geacht hier te zijn overgenomen.
De vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof verdachte ter zake van het aan haar ten laste gelegde veroordeelt tot een geldboete van € 450,-, waarvan € 250,- voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren.
Vrijspraak
Aan verdachte is ten laste gelegd - kort gezegd - dat zij, als degene die een inrichting drijft, er niet voor heeft zorggedragen dat de voorschriften die zijn opgenomen in artikel 1.5 van de bijlage bij het Besluit opslag- en transportbedrijven milieubeheer (hierna te noemen: het besluit) werden nageleefd. Deze voorschriften houden voor verdachte - samengevat - in dat de verlichting (van de gebouwen en/of open terreinen) van de inrichting van verdachte niet zodanig mag worden uitgevoerd dat daardoor lichtinstraling in de woon- of slaapvertrekken van woningen wordt veroorzaakt. Achtergrond van deze bepaling is het voorkomen van hinder door licht van bedrijven aan particulieren. Met andere woorden houdt het ten laste gelegde aldus in dat verdachte niet heeft voldaan aan haar zorgplicht om lichthinder, veroorzaakt door haar inrichting, te voorkomen.
Redelijke wetsuitleg brengt met zich mee dat niet elke vorm van overlast als hinder in de zin van het besluit kan worden aangemerkt. Toetsing aan het besluit vereist controleerbaarheid van de hinder, waarin besloten ligt dat een zekere mate van objectieve waarneembaarheid en meetbaarheid aan die hinder ten grondslag moet liggen. In de onderhavige zaak is van een dergelijke vorm van hinder geen sprake, nu uit de stukken slechts blijkt van subjectief waarneembare hinder.
Nu geen sprake is van hinder in de zin van het besluit, kan niet bewezen worden dat verdachte niet aan haar zorgplicht hieromtrent heeft voldaan. Verdachte dient derhalve van het aan haar ten laste gelegde feit te worden vrijgesproken.
De uitspraak
HET HOF,
RECHT DOENDE OP HET HOGER BEROEP:
vernietigt het vonnis, waarvan beroep, en opnieuw recht doende:
verklaart het verdachte ten laste gelegde niet bewezen en spreekt haar daarvan vrij.
Dit arrest is aldus gewezen door mrs. Van der Herberg, voorzitter, Zwerwer en De Roos, in tegenwoordigheid van Moeke als griffier, zijnde mr. De Roos voornoemd buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.