2. De feiten
Het hof stelt op grond van de stukken en op grond van het verhandelde ter zitting, als tussen partijen niet in geschil dan wel door een der partijen gesteld en door de wederpartij niet of onvoldoende (gemotiveerd) weersproken, de volgende feiten vast.
2.1 Belanghebbende is eigenaar van de woning gelegen aan de a-straat 12 te L (: de woning). Het kadaster vermeldt 19 juli 1999 als datum waarop het perceel grond waarop de woning is gebouwd (L, sectie Y, nummer 0000 geheel), is aangekocht. De woning is niet bij een derde in gebruik.
2.2 Bij beschikking gedagtekend 28 maart 2003 is de waarde van de woning op de peildatum 1 januari 1999 (tijdvak 1 januari 2001 tot en met 31 december 2004) ex artikel 19 van de Wet Waardering onroerende zaken (: WOZ) en geldend vanaf 1 januari 2003 bepaald op € 185.142,-. Op 7 juni 2003 heeft belanghebbende een bezwaarschrift ingediend tegen de aanslagen gemeentelijke belastingen voor het jaar 2003. Het hoofd heeft dit bezwaarschrift mede aangemerkt als te zijn gericht tegen de waardebeschikking van 28 maart 2003. Bij uitspraak van 27 oktober 2003 heeft hij vervolgens belanghebbendes beroep, voor zover gericht tegen de waardebeschikking, niet-ontvankelijk verklaard. De belanghebbende heeft tegen deze uitspraak geen beroep ingesteld.
2.3 De woning is aangesloten op het gemeentelijk rioleringsstelsel, en ten aanzien van de woning is de gemeente verplicht tot de inzameling van huishoudelijke afvalstoffen.
2.4 De bestreden aanslagen zien (mede) op het feitelijk gebruik van die woning.
2.5 Uit de door belanghebbende aan de gemeente Boarnsterhim gerichte brief van 7 juni 2003 blijkt dat belanghebbende aan de aannemer die de woning bouwde, een uiterste termijn van oplevering had gesteld van medio juli 2003. De motivering van het beroep somt naderhand als gebreken op die aan een perfecte oplevering in de weg staan: lekkage aan de kelderwanden, niet naar behoren functionerende vloerverwarming, lekkages aan het platte dak en onvoldoende afvoer van hemelwater.
2.6 Feitelijk gebruik van die woning behoorde daarom op 1 januari 2004 in de visie van belanghebbende niet tot de mogelijkheden, aangezien op dat moment nog immer strijd werd gevoerd met de aannemer die het pand bouwde, maar naar de opvatting van belanghebbende nog steeds met zodanige gebreken dat van een naar behoren opgeleverd pand geen sprake was. Op de peildatum 1 januari 2004 kon de woning daarom zijns inziens niet tot bewoning dienen. Om die reden werd tegen de aanslagen bezwaar gemaakt; ook werd daarbij de gehanteerde WOZ-waarde ter discussie gesteld.
2.7 Het hoofd heeft bij de bestreden uitspraak van 16 juli 2004 het bezwaar tegen de WOZ-beschikking van 28 maart 2003 wegens termijnoverschrijding niet-ontvankelijk verklaard, en voor het overige de aanslagen gehandhaafd.
2.8 Tegen die uitspraak richt zich het beroep, dat concludeert tot vernietiging van de aanslag gecombineerde gemeentelijke belastingen 2004, althans tot vermindering.