2. De feiten
Het hof stelt op grond van de stukken en op grond van het verhandelde ter zitting, als tussen partijen niet in geschil dan wel door een der partijen gesteld en door de wederpartij niet of onvoldoende (gemotiveerd) weersproken, de volgende feiten vast.
2.1 Belanghebbende, geboren in 1952 en van beroep apotheker, dreef in 1992 voor eigen rekening een apotheek in L. Hij deed voor het onderhavige jaar aangifte naar een belastbaar inkomen van f 461.795,-. De aanslag werd onder dagtekening 30 oktober 1993 conform die aangifte opgelegd.
2.2 Naar de toestand per 1 januari 1993 heeft belanghebbende onder toepassing van artikel 18 van de wet (derhalve zonder het in aanmerking nemen van stakingswinst) zijn onderneming geruisloos ingebracht in de besloten vennootschap B B.V..
2.3 Tot medio de jaren 80 was belanghebbende lid van de Onderlinge Pharmaceutische Groothandel (: OPG), een door apothekers in 1899 opgerichte coöperatieve vereniging die aan haar leden farmaceutische produkten levert. Krachtens artikel 11 van de statuten van OPG zijn de leden verplicht met een of meer aandelen deel te nemen in het aandelenkapitaal van de vereniging. Die aandelen worden gevormd getuige het eerste lid van artikel 32 van de statuten, door inleggelden van de leden.
2.4 De juridische structuur van die coöperatieve vereniging is in 1992 in die zin gewijzigd dat een beursnotering aan de Amsterdamse effectenbeurs kon worden gerealiseerd.
2.5 Medio 1996 kwam bij de inspecteur informatie binnen inhoudende dat belanghebbende in 1991 een pakket van 4409 inleggelden OPG had gekocht voor een aanschafprijs van
f 44.090,-. Deze inleggelden (door OPG reeds participaties genoemd) zijn verkregen als tegenprestatie voor het afstand doen van een toekomstige uitkering uit de Reserve Bijzondere Voorzieningen (:RBV; zie hierna). In de jaarstukken zijn deze inleggelden niet opgenomen geweest. Bij de beursgang van OPG in oktober 1992 heeft belanghebbende deze inleggelden (na conversie in participaties) verkocht voor een bedrag van
f 132.270,-. De daarmee behaalde verkoopwinst ad f 88.180,- heeft hij niet als winst uit onderneming verantwoord. De in 1992 ontvangen opbrengst op de onder 2.5 hiervoor bedoelde inleggelden werd als dividend in de aangifte inkomstenbelasting verantwoord en niet als winst uit onderneming.
2.6 Daarnaast kocht belanghebbende bij gelegenheid van een zogeheten 5% extra emissie door OPG, in 1992 5 inleggelden. Deelname aan deze emissie betekende verplicht verkopen bij de beursgang in 1992, nadat middels conversie die inleggelden waren omgezet in participaties. De verkoopwinst bedroeg f 100,-. Ook dit bedrag werd niet als winst uit onderneming verantwoord.
2.6 Deze inleggelden werden in de statuten van OPG tot medio 1991 aandelen genoemd; de daarop gedane winstuitkeringen werden als dividend omschreven. OPG was tot de beursgang in 1992 een coöperatieve vereniging gefinancierd met inleggelden van de leden-apothekers. Tot het moment van de beursgang was daarom geen sprake van aandelen en dividend in de zin van de Wet.
2.7 De statuten uit 1984 van OPG als coöperatieve vereniging hielden samengevat ondermeer het volgende in:
Artikel 3: statutair doel van de coöperatieve vereniging is behartiging van de stoffelijke belangen van haar leden-apothekers en bevordering van de beroepsuitoefening van apothekers in het algemeen.
Artikel 4, onder a: voormeld doel wordt nagestreefd door het kopen en/of doen kopen of doen verkopen, alsmede vervaardigen, bewerken en/of doen vervaardigen of doen bewerken van artikelen voor pharmaceutisch gebruik, hulpmiddelen voor ziekenverpleging, verbandstoffen en in het algemeen alle apothekersbenodigdheden en eventuele andere artikelen.
Artikel 6: als gewoon lid kunnen worden toegelaten personen die naar Nederlands recht bevoegd apotheker zijn en ook als zodanig werkzaam in een apotheek blijkens inschrijving in enig register van de Nederlandse overheid, alsook natuurlijke personen en rechtspersonen die met toestemming van de Nederlandse overheid eigenaar of mede-eigenaar zijn van apotheek en die apotheek niet verhuren.
Artikel 11: de leden zijn verplicht middels aandelen deel te nemen in het kapitaal van de vereniging.
Artikel 32: het kapitaal van de vereniging wordt gevormd door inleggelden van de leden.
Artikel 40, eerste lid: indien en voorzover de winst het toelaat zal jaarlijks een bedrag worden toegevoegd aan respectievelijk:
a. de reserve bijzondere voorzieningen ten behoeve van de leden (RBV);
b. reserves als bedoeld in artikel 36, tweede lid, van de statuten;
c. de statutaire reserve.
Artikel 40, tweede lid: hetgeen daarna overblijft wordt uitgekeerd aan de leden overeenkomstig het in artikel 41 van deze statuten bepaalde
Artikel 37: Het bestuur kan, indien de financiële positie van de vereniging zulks naar zijn mening toelaat, aan een lid of gewezen lid op diens verzoek, gedaan bij aangetekend schrijven, een uitkering toekennen ten laste van de RBV. De gevallen waarin een uitkering kan worden toegekend zijn nader omschreven in het huishoudelijk reglement.
2.8 Van het huishoudelijk reglement luidt:
Artikel 10: Het verzoek, bedoeld in artikel 37 van de statuten kan worden gedaan:
a. indien zich een wijziging heeft voorgedaan, waardoor een lid of gewezen lid geen eigenaar meer is van de betrokken apotheek en bovendien geen gevestigde apotheker meer is in deze apotheek.
b. ………..
c. Indien door eigendomsoverdracht of andere eigendomsovergang van aandelen, om welke reden ook, dan wel door overgang van stemrecht op aandelen op een lid-rechtspersoon de uiteindelijke zeggenschap over de activiteiten van de onderneming van een lid-rechtspersoon door een of meer andere wordt verkregen.
d. enz.
Artikel 13:
Bij de vaststelling door het bestuur van het bedrag der uitkering, als bedoeld in artikel 37 van de statuten wordt in aanmerking genomen het aantal aandelen, dat het betrokken lid of gewezen lid aan het eind van ieder verenigingsboekjaar vanaf 1 mei 1961, dat gelegen is in het tijdvak waarop de uitkering betrekking heeft op grond van het toewijzingsschema en de bepalingen van het huishoudelijk reglement had moeten nemen. Bovendien worden in aanmerking genomen de toevoegingen aan de RBV, die jaarlijks hebben plaatsgevonden in het tijdvak waarop de uitkering betrekking heeft.
2.11 Het RBV-tegoed van belanghebbende bedroeg in 1991/1992 in totaal f 88.189,-. Als tegenprestatie voor het afstand doen van een toekomstige uitkering uit de RBV verkreeg belanghebbende een voorkeursrecht op het deelnemen aan een bijzondere emissie van inleggelden OPG voor 4409 stuks inleggelden. De emissiekoers bedroeg f 30,-, de nominale waarde f 10,-, welk bedrag belanghebbende diende vol te storten. Bij beursgang van OPG en verkoop van de inleggelden ontstond aldus een winst van 4409 maal f 20,-, ofwel f 88.180,-, een bedrag (vrijwel) gelijk aan zijn RBV-tegoed.
2.12 Nadat de inspecteur kennis had gekregen van de transacties in inleggelden (sub 2.5 en 2.6 hiervoor) heeft hij zich op het standpunt gesteld dat die inleggelden behoren tot het verplicht ondernemingsvermogen van belanghebbende als apotheker, dat de resultaten van de twee verkooptransacties in 1992 behoren tot de winst uit onderneming over 1992, zodat, nu de gedane aangifte daaromtrent niets bevatte, middels het opleggen van een navorderingsaanslag redres diende plaats te vinden.
2.13 Tegen die navorderingsaanslag is belanghebbende in het geweer gekomen, aanvoerende dat de inspecteur bij de beoordeling van het verzoek om toepassing van artikel 18 van de Wet (geruisloze omzetting) op het bestaan van de inleggelden had moeten zijn gestoten, zich op dat moment een oordeel had behoren te vormen over de toegepaste en ook thans nog verdedigde etikettering van de inleggelden (in privé), en daarom thans niet beschikt over een nieuw feit dat navordering rechtvaardigt. Ook de juistheid van het in aanmerking genomen heffingsmoment (1992) wordt bestreden.
2.14 Bij de uitspraak op bezwaar is de inspecteur blijven volharden in de juistheid van zijn standpunt.
2.15 In beroep handhaaft belanghebbende zijn oorspronkelijke stellingen, erkennende dat deelname in de OPG voor een apotheker verplicht ondernemingsvermogen betekent, maar ook de vraag opwerpend of zulks tevens moet gelden voor de onder 2.5 en 2.6 genoemde inleggelden..
2.16 Het tussen partijen gevoerde debat heeft niet tot overeenstemming geleid.