ECLI:NL:GHLEE:2005:AU4130

Gerechtshof Leeuwarden

Datum uitspraak
7 oktober 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
BK 980/04 Inkomstenbelasting
Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • F.J.W. Drion
  • K. van der Leij
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aftrekbaarheid van dieetkosten en vervoerskosten bij inkomstenbelasting

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Leeuwarden op 7 oktober 2005, staat de aftrekbaarheid van bepaalde uitgaven in het kader van de inkomstenbelasting centraal. Belanghebbende, aangeduid als X, heeft bezwaar gemaakt tegen een aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen 2002, opgelegd door de inspecteur van de Belastingdienst. De geschilpunten betreffen de vraag of belanghebbende een bedrag van € 395 voor dieetkosten en € 2.743 voor meerkosten autogebruik kan aftrekken als uitgaven wegens ziekte, invaliditeit en bevalling, zoals bedoeld in artikel 6.17 van de Wet op de inkomstenbelasting 2001.

De feiten van de zaak zijn als volgt: belanghebbende heeft in zijn aangifte buitengewone uitgaven opgevoerd, maar de inspecteur heeft deze uitgaven gecorrigeerd. De mondelinge behandeling vond plaats op 20 mei 2005, waar belanghebbende werd vertegenwoordigd door A en de inspecteur door B. Het hof heeft op 3 juni 2005 een mondelinge uitspraak gedaan, waarna de schriftelijke uitspraak volgde.

Het hof oordeelt dat de belanghebbende niet aannemelijk heeft gemaakt dat de dieetkosten als extra uitgaven voor een medisch voorschrift gehouden dieet kunnen worden aangemerkt. Evenzo is het hof van mening dat de meerkosten autogebruik niet als vervoerskosten kunnen worden aangemerkt die voortvloeien uit de handicap van belanghebbende. Het hof concludeert dat de aanslag terecht is opgelegd en verklaart het beroep van belanghebbende ongegrond. De proceskosten worden niet toegewezen, aangezien het hof geen termen aanwezig acht voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

BELASTINGKAMER GERECHTSHOF TE LEEUWARDEN UITSPRAAK
Kenmerk: BK 980/04 7 oktober 2005
Uitspraak van het Gerechtshof te Leeuwarden, derde enkelvoudige belastingkamer, op het beroep van X
(: belanghebbende) te Z tegen de uitspraak van de de inspecteur van de Belastingdienst/Noord/Kantoor Emmen
(: de inspecteur), gedaan op het bezwaarschrift van belanghebbende tegen de aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen 2002.
1. Ontstaan en loop van het geding
Met dagtekening 3 maart 2004 is ten name van belanghebbende een aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen 2002 opgelegd. Belanghebbende heeft tegen deze aanslag op 14 april 2004 bezwaar gemaakt. De inspecteur heeft bij de bestreden uitspraak van 23 september 2004 het bezwaar ongegrond verklaard. Belanghebbende is van deze uitspraak op bezwaar in beroep gekomen bij het hof. De inspecteur heeft vervolgens een verweerschrift ingediend.
De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden op de zitting van de derde enkelvoudige belastingkamer van het hof van 20 mei 2005 te Assen. Aldaar zijn verschenen en gehoord A als gemachtigde van belanghebbende, alsmede namens de inspecteur, B. Van het verhandelde te zitting is een proces-verbaal opgemaakt. Het hof heeft op 3 juni 2005 mondeling uitspraak gedaan; afschriften van het daarvan opgemaakte proces-verbaal zijn per aangetekende post op 17 juni 2005 aan partijen verzonden. Van alle genoemde (en hierna nog te noemen) stukken moet de inhoud als hier ingevoegd worden beschouwd.
Op 10 augustus 2005 heeft de Hoge Raad vanwege het door belanghebbende ingestelde beroep in cassatie verzocht, de mondelinge uitspraak te vervangen door een schriftelijke.
2. De feiten
Het hof stelt op grond van de stukken, als tussen partijen niet in geschil, dan wel door één der partijen gesteld en door de wederpartij niet of onvoldoende weersproken, de volgende feiten vast.
2.1. Aan belanghebbende is in afwijking van zijn aangifte op 3 maart 2004 een aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen 2002 opgelegd naar een verzamelinkomen van € 20.241. Dit verzamelinkomen bestaat uit een belastbaar inkomen uit werk en woning (box 1) van € 20.209 en uit een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen (box 3) van € 32.
Aangegeven belastbaar inkomen uit werk en woning € 18.641
Bij aanslagregeling aangebrachte correctie:
Minder buitengewone uitgaven: extra vervoerskosten € 770
Minder buitengewone uitgaven: dieetkosten - 395
€ 1.165
In de aangifte opgevoerde buitengewone uitgaven - 4.903
Buitengewone uitgaven na correctie € 3.738
Niet-aftrekbare drempel 11,2% van € 22.131 - 2.478
€ 1.260
Verhoging 50% - 630
In aanmerking te nemen buitengewone uitgaven € 1.890
Bij aangifte in aanmerking genomen buitengewone uitgaven - 3.458
Correctie - 1.568
Vastgesteld belastbaar inkomen uit werk en woning € 20.209
Het belastbaar inkomen uit sparen en beleggen is overeenkomstig belanghebbende aangifte vastgesteld op € 32.
2.2. Belanghebbende heeft op 14 april 2004 bezwaar aangetekend tegen de onderhavige aanslag.
2.3. Bij uitspraak van 23 september 2004 is het bezwaar van belanghebbende ongegrond verklaard en is de aanslag gehandhaafd.
2.4. Belanghebbende is tijdig in beroep gekomen.
3. Het geschil en de standpunten van partijen
Tussen partijen is in geschil het antwoord op de volgende vragen.
3.1. Mag belanghebbende een bedrag van € 395 voor extra uitgaven voor een op medisch voorschift gehouden dieet tot de uitgaven van ziekte, invaliditeit en bevalling, zoals bedoeld in artikel 6.17, lid 1, letter c van de Wet op de inkomstenbelasting 2001 (hierna: de Wet) rekenen.
3.2. Voorts is in geschil of belanghebbende een bedrag van € 2.743 wegens meerkosten autogebruik tot de uitgaven wegens, ziekte, invaliditeit en bevalling, zoals bedoeld in artikel 6.17, lid 1, letter a van de Wet mag rekenen. Belanghebbende beantwoordt deze vragen bevestigend, de inspecteur daarentegen ontkennend.
4. De overwegingen omtrent het geschil
4.1. Het beroep van belanghebbende op aftrek van buitengewone lasten op grond van artikel 6.17 van de Wet inzake dieetkosten faalt, nu naar het oordeel van het hof belanghebbende niet aannemelijk maakt dat er sprake is van extra uitgaven voor een op medisch voorschrift gehouden dieet.
4.2. Het hof is met betrekking tot de door belanghebbende op grond van artikel 6.17. lid 1, letter a van de Wet tot de uitgaven wegens ziekte, invaliditeit en bevalling gerekende meerkosten autogebruik van oordeel dat belanghebbende onvoldoende aannemelijk maakt dat er sprake is van vervoerskosten, die als een direct gevolg van zijn handicap hoger zijn dan de kosten, welke gezonde en valide mensen, die in een vergelijkbare financiële en maatschappelijke omstandigheden verkeren, kwijt zijn aan vervoer.
4.3. Hetgeen belanghebbende overigens nog heeft aangevoerd, zoals het noodzakelijke gebruik van de auto ten gevolge van de ziekte van belanghebbende (hoezeer het hof ook begrip heeft voor de situatie van belanghebbende) leiden niet tot een ander oordeel.
4.4. Op grond van het hiervoor overwogene is het hof van oordeel dat de onderhavige aanslag terecht en naar het juiste bedrag is opgelegd.
4.5. Het hof is niet gebleken dat er overigens gronden bestaan om de onderhavige aanslag niet in stand te laten.
5. De conclusie
Uit het voorgaande volgt dat het beroep van belanghebbende ongegrond moet worden verklaard.
6. De proceskosten
Het hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 Algemene wet bestuursrecht.
7. De beslissing
Het gerechtshof verklaart het beroep ongegrond.
Gedaan op 7 oktober 2005 door mr. F.J.W. Drion,
raadsheer, lid van de derde enkelvoudige belastingkamer, in tegenwoordigheid van de griffier mr. K. van der Leij en ondertekend door voornoemde raadsheer en door voornoemde griffier.
Afschrift aangetekend verzonden aan beide
partijen op: 12 oktober 2005