ECLI:NL:GHLEE:2005:AU4135

Gerechtshof Leeuwarden

Datum uitspraak
7 oktober 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
BK 77/04 Inkomstenbelasting
Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Inkomstenbelasting en bron van inkomen uit trouwvervoer

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Leeuwarden op 7 oktober 2005, staat de vraag centraal of de resultaten uit de activiteiten van het trouwvervoer van belanghebbende kunnen worden aangemerkt als een bron van inkomen. De belanghebbende had in 1999 een aanslag in de inkomstenbelasting ontvangen, gebaseerd op een belastbaar inkomen van f 55.622,-. Na een bezwaarschrift en een beroepschrift, waarin de belanghebbende zijn standpunt verdedigde, vond er een mondelinge behandeling plaats op 19 september 2005. De inspecteur handhaafde de aanslag, terwijl de belanghebbende stelde dat zijn activiteiten als ondernemer moesten worden erkend.

Het hof heeft vastgesteld dat de belanghebbende, na inschrijving bij de Kamer van Koophandel, een vragenformulier had ingevuld waarin hij zijn onderneming als trouwvervoer beschreef. Ondanks zijn inspanningen om winst te maken, waren de resultaten over de jaren 1996 tot en met 1999 structureel negatief. Het hof concludeert dat de activiteiten van belanghebbende niet als een bron van inkomen kunnen worden aangemerkt, gezien de lage opbrengsten en hoge kosten. Bovendien werd de loods die hij had gebouwd niet als ondernemingsvermogen erkend, omdat deze niet in directe relatie stond tot de trouwvervoeractiviteiten.

De uitspraak van het hof vernietigt de eerdere beslissing van de inspecteur en vermindert de aanslag tot een belastbaar inkomen van f 55.179,-. Tevens wordt de inspecteur veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten aan de belanghebbende. De uitspraak benadrukt het belang van de reële band tussen de activiteiten en de bron van inkomen, en de noodzaak voor een ondernemer om aan te tonen dat er daadwerkelijk winstgevendheid kan worden gerealiseerd.

Uitspraak

BELASTINGKAMER GERECHTSHOF TE LEEUWARDEN UITSPRAAK
Kenmerk: 77/04 7 oktober 2005
Uitspraak van het Gerechtshof te Leeuwar-den, tweede meervoudige belastingkamer, op het beroep van X te Z tegen de uitspraak van de inspecteur Belastingdienst/Noord/kantoor Groningen (hierna: de inspecteur), gedaan op het bezwaarschrift van belanghebbende tegen de hem opgelegde aanslag in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen voor het jaar 1999.
1. Ontstaan en loop van het geding
Aan belanghebbende werd voor het jaar 1999 met dagtekening 26 juli 2002 een aanslag in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen opgelegd naar een belastbaar inkomen als bedoeld in de Wet op de inkomstenbelasting 1964 (hierna te noemen: de Wet) van f 55.622,-.
Op het tijdig ingediende bezwaarschrift van belanghebbende heeft de inspecteur bij de bestreden uitspraak van 23 december 2003 de aanslag gehandhaafd.
Belanghebbende is tegen deze uitspraak in beroep gekomen bij een beroepschrift (met bijlage), dat op 27 januari 2004 is ingekomen en is aangevuld bij brief van 23 februari 2004.
De inspecteur heeft een verweerschrift (met bijlagen) ingediend. Vervolgens heeft de mondelinge behandeling plaatsgevonden ter zitting van 19 september 2005, gehouden te Leeuwarden, alwaar aanwezig waren belanghebbende, alsmede namens de inspecteur de heer A. Belanghebbende heeft ter zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan het hof en aan de wederpartij. Zonder bezwaar van de inspecteur heeft hij daarbij een groot aantal bijlagen gevoegd.
Van alle genoemde (en hierna nog te noemen) stukken moet de inhoud als hier ingevoegd worden beschouwd.
2. Feiten
Het hof stelt op grond van de stukken, als tussen partijen niet in geschil dan wel door een der partijen gesteld en door de wederpartij niet of onvoldoende weersproken, de volgende feiten vast.
2.1 Na inschrijving bij de Kamer van Koophandel als B in oktober 1996 heeft de Belastingdienst de belanghebbende een vragenformulier 'Opgaaf startende onderneming' gezonden. De belanghebbende heeft dit formulier ingevuld en geretourneerd.
2.2 Hierin omschrijft hij de aard van de onderneming als volgt: "Het verzorgen van vervoer ten behoeve van trouwerijen met behulp van een klassieke auto". Hij vermeldde van een te verwachten omzet van f 12.000 per jaar uit te gaan.
2.3 Bij brief van 18 oktober 1996 heeft de belanghebbende een vraag gesteld aan de Belastingdienst aangaande het ondernemerschap. Daarbij heeft hij een begroting over 6 jaren gegeven.
2.4 Tijdens een zogenaamd startersbezoek door de Belastingdienst op 21 februari 1997 bleek dat de belanghebbende een Mercedes Coupé 280 SEC van het bouwjaar 1979 bezit, die hij inzet voor trouwvervoer.
2.5 De belanghebbende werkte in volledige loondienst, tot 28 februari 1999 bij C en ingaande 1 maart 1999 bij D B.V. Hij gebruikt 10 tot maximaal 15 van zijn verlofdagen per jaar om zijn auto met zichzelf als chauffeur te verhuren. Hij heeft verklaard dat hij ook twee volgauto's kan leveren (een auto in privé en een leenauto).
2.6 Het bleek op voorhand moeilijk voor de inspecteur te beoordelen of hier wel sprake is van een bron van inkomen en vervolgens of er wel sprake is van winst uit onderneming. In het controleverslag van 3 maart 1997 van de Belastingdienst staat daarom de mededeling opgenomen: "Indien het resultaat over de jaren 1996 tot en met 1998 negatief is dan dient te worden gesteld, dat de onderneming geen bron van inkomen is. (…) Wij hebben afgesproken, dat u reeds per 31 december 1997 bekijkt of het maken van winst realistisch is."
2.7 Overeenkomstig de afspraken bij het startersbezoek zijn de aangiften inkomstenbelasting over de jaren tot en met 1998 door de inspecteur geregeld ondanks het negatieve resultaat.
2.8 Omdat de resultaten uit de activiteiten over de jaren 1996 tot en met 1999 volgens de aangiften sterk negatief bleken heeft de Belastingdienst ingaande maart 2001 een boekenonderzoek ingesteld. Vanwege de problemen die naar voren kwamen is er uitgebreid gecorrespondeerd en heeft er ook een bespreking plaatsgevonden. Pas op 7 maart 2002 is een verslag van het boekenonderzoek toegezonden.
2.9 Daarna is er weer gecorrespondeerd en er is op 12 juni 2002 een verbeterd verslag van het boekenonderzoek toegezonden. De problemen over de jaren 1997 en 1998 hadden vooral betrekking op enkele kostencorrecties.
2.10 De belanghebbende heeft in 1997 nog een auto aangeschaft, een Mercedes 170 Da.
De belanghebbende heeft verklaard eveneens een VW kever ter beschikking te hebben. Deze auto had hij in 1992 gekocht en in 1994 of 1995 verkocht aan de heer E, maar de auto is wel op naam van de belanghebbende blijven staan. De belanghebbende mag deze auto ook gebruiken. Hij betaalt daar tegenover enkele kosten van de auto.
2.11 Indien de belanghebbende als chauffeur optreedt, moet hij een hele of halve dag vrij nemen van zijn werk. De belanghebbende deelde mee dat zijn echtgenote ook enkele ritten per jaar als chauffeuse zou kunnen verzorgen. De belanghebbende heeft verklaard op die manier maximaal 20 ritten per jaar aan te kunnen nemen. De echtgenote verzorgt sedert zij is bevallen van het oudste kind (geb. 3 mei 1999) geen ritten meer. Over de afgelopen jaren voerde de belanghebbende ongeveer 12 ritten per jaar uit.
2.12 De aangegeven winsten bedragen
in 1997 f -22.375,-
in 1998 f -26.720,-
in 1999 f -94.263,- (zonder de toegepaste investeringsaftrek
f -36.808,-) en
in 2000 f -29.974,- (inclusief inkomsten uit de verhuur van de loods).
2.13 In het najaar van 1999 heeft de belanghebbende een loods laten bouwen. Hij heeft tijdens een bespreking op 8 juni 2001 verklaard dat bij hem de gedachte gegroeid was dat hij beter 'iets groters' kon laten bouwen en verhuren. De loods is ingaande het jaar 2000 in de verhuur gegaan. De loods werd (volgens de inspecteur) volledig verhuurd aan 4 verschillende personen voor de uitoefening van hun bedrijf. De loods werd daartoe ingedeeld in 4 delen, aan de voorzijde tweemaal 1/6 deel, daarachter tweemaal 1/3 deel.
2.14 De belanghebbende wil de loods aanmerken als ondernemingsvermogen. Hij heeft de loods pas op de balans van het jaar 2000 geactiveerd. Met behulp van de inkomsten uit de loods wilde de belanghebbende tijdens het boekenonderzoek van maart 2001 zijn stelling dat er ten aanzien van activiteiten uit trouwvervoer sprake is van een bron van inkomen ondersteunen. De belanghebbende werd door de inspecteur tegengeworpen dat de loods in het geheel niet ten dienste stond van het trouwvervoer. De trouwauto's stonden elders gestald. In de boekhouding staat de huur van een garagebox opgenomen tegen een bedrag van f 100,- per maand.
2.15 Omstreeks 1 april 2001 kwam het achterste 1/3 gedeelte van de loods vrij. Toen dit deel van de loods vrijkwam heeft de belanghebbende dit in gebruik genomen voor het stallen van de auto's voor trouwvervoer, te weten de twee Mercedessen en de Volkswagen kever.
2.16 Het aangegeven belastbaar inkomen bedraagt neg. f 33.208,-
De inspecteur heeft de volgende correcties toegepast:
Bij:
Geen aftrek negatieve winst (geen bron) f 94.263,-
Geen aftrek reiskostenforfait omdat de vergoeding
hoger is f 443,-
Geen zelfstandigenaftrek f 15.590,-
Rente minus rentevrijstelling f 187,-
Huurwaardeforfait eigen woning f 2.187,-
f 79.462,-
Af: Aftrek hypotheekrente eigen woning en loods f 23.793,-
Aftrek rente van schulden f 47,-
f 23.840,-
Vastgesteld belastbaar inkomen f 55.622,-
3. Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen
3.1 In geschil is het antwoord op de vraag of de resultaten uit de activiteiten van het trouwvervoer zijn aan te merken als een bron van inkomen. Belanghebbende beantwoordt deze vraag bevestigend en de inspecteur ontkennend.
3.2 Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken.
3.3 Ter zitting heeft de inspecteur de correctie inzake “geen aftrek reiskostenforfait”ad f 443,- laten varen. Voorts heeft de inspecteur weersproken dat de heer Nomden op 29 oktober 1996 zou hebben toegezegd dat sprake zou zijn van een onderneming, dan wel dat tot en met 1999 een onderneming zou worden geaccepteerd.
4. De overwegingen omtrent het geschil
4.1 Gelet op de onder 2.12 vermelde cijfers kan naar het oordeel van het hof redelijkerwijs niet worden verwacht dat de activiteit van belanghebbende op het gebied van het verzorgen van vervoer ten behoeve van trouwerijen met behulp van een of meer klassieke auto’s - eventueel in de toekomst – een positieve opbrengst zal geven. Deze activiteit kan dan ook niet worden aangemerkt als een bron van inkomen.
4.2 Belanghebbende heeft weliswaar prognoses opgesteld die een rooskleuriger beeld geven, maar het hof komen deze opstellingen niet reëel voor. Het probleem zit naar het oordeel van het hof voornamelijk in de structureel lage opbrengsten (weinig dagen waarop trouwvervoer plaatsvindt) en de structureel hoge kosten van de klassieke auto’s.
4.3 Mede gelet op het onder 2.13 en 2.14 vermelde is voorts niet aannemelijk geworden dat er een reële band bestaat tussen de loods en de onder 4.1 genoemde activiteit. Naar het oordeel van het hof is er dan ook geen reden de loods bij de voornoemde bronvraag te betrekken. De loods moet gezien worden als privé-vermogen. Investeringsaftrek kan derhalve ook niet aan de orde komen ter zake van de loods.
4.4 Belanghebbende heeft zijn door de inspecteur weersproken stelling dat de heer F op 29 oktober 1996 zou hebben toegezegd dat sprake zou zijn van een onderneming dan wel dat in ieder geval tot en met 1999 sprake zou zijn van een onderneming, niet aannemelijk gemaakt.
4.5 Gelet op het voorgaande en het onder 3.3 vermelde moet worden beslist als hierna te vermelden.
5. Proceskosten
In de omstandigheden van het geval vindt het Hof aanleiding op grond van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht de inspecteur te veroordelen in de kosten, die belanghebbende in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Het Hof bepaalt deze kosten op grond van het Be-sluit proceskosten bestuursrecht op € 23,50 aan reiskosten, welke kosten dienen te worden gedragen door de Staat der Nederlanden.
6. De beslissing
Het hof verklaart het beroep gegrond;
vernietigt de bestreden uitspraak;
vermindert de aanslag tot een aanslag naar een belastbaar inkomen van f 55.179,-;
gelast dat het betaalde griffierecht ad € 31,- aan belanghebbende wordt vergoed door de Staat der Nederlanden;
veroordeelt de inspecteur de kosten aan belanghebbende te vergoeden, die deze heeft moeten maken in verband met de behandeling van het beroep, te bepalen op € 23,50 en wijst de Staat der Nederlanden aan als de rechtspersoon die deze kosten dient te dragen.
Aldus vastgesteld op 7 oktober 2005 door mr. J. Huiskes, raadsheer en voorzitter, mr. H.S. Pruiksma, vice-president, en mr. G.M. van der Meer, raadsheer, en op die dag in het openbaar uitgesproken door voornoemde voorzitter in tegenwoordigheid van de griffier mr. J. Robben en ondertekend door voornoemde voorzitter en door voornoemde griffier.
Op 12 oktober 2005 afschrift
aangetekend verzonden aan beide partijen.