ECLI:NL:GHLEE:2005:AU5875

Gerechtshof Leeuwarden

Datum uitspraak
4 november 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
BK 161/04 Inkomstenbelasting
Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Inkomstenbelasting en toerekening van winstaandeel aan echtgenote in ondermaatschap

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Leeuwarden, staat de vraag centraal of bij de heffing van de inkomstenbelasting rekening moet worden gehouden met de toerekening van een deel van het winstaandeel van belanghebbende uit de maatschap aan zijn echtgenote. De belanghebbende, een chirurg, had in 1999 een ondermaatschap met zijn echtgenote opgericht, maar de inspecteur van de Belastingdienst betwistte de reële aard van deze ondermaatschap en weigerde om het winstaandeel van de echtgenote in aanmerking te nemen voor de belastingheffing. De belanghebbende had eerder een aanslag in de inkomstenbelasting ontvangen, die hij aanvechtte. Het hof oordeelde dat de werkzaamheden van de echtgenote niet verder gingen dan de gebruikelijke wederzijdse hulp en bijstand tussen echtgenoten, en dat de ondermaatschap geen wezenlijke feitelijke activiteiten verrichtte. Hierdoor werd de ondermaatschap buiten beschouwing gelaten voor de winstberekening. Het hof concludeerde dat de inspecteur terecht geen rekening had gehouden met het winstaandeel van de echtgenote en verklaarde het beroep van de belanghebbende ongegrond. De uitspraak werd gedaan op 4 november 2005, waarbij de proceskosten niet werden toegewezen.

Uitspraak

BELASTINGKAMER GERECHTSHOF TE LEEUWARDEN UITSPRAAK
Kenmerk: 161/04 4 november 2005
Uitspraak van het Gerechtshof te Leeuwar-den, tweede meervoudige belastingkamer, op het beroep van X te Z tegen de uitspraak van de inspecteur Belastingdienst/Noord/kantoor Groningen (hierna: de inspecteur), gedaan op het bezwaarschrift van belanghebbende tegen de hem opgelegde aanslag in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen voor het jaar 1999.
1. Ontstaan en loop van het geding
Aan belanghebbende werd voor het jaar 1999 met dagtekening 11 maart 2003 een aanslag in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen opgelegd naar een belastbaar inkomen als bedoeld in de Wet op de inkomstenbelasting 1964 (hierna te noemen: de Wet) van f 161.670,-.
Op het tijdig ingediende bezwaarschrift van belanghebbende heeft de inspecteur bij de bestreden uitspraak van 10 februari 2004 de aanslag gehandhaafd.
Belanghebbende is tegen deze uitspraak in beroep gekomen bij een beroepschrift, dat op 17 februari 2004 is ingekomen en is aangevuld bij brief van 11 maart 2004 (met bijlagen). De inspecteur heeft een verweerschrift (met bijlagen) ingediend. Belanghebbende heeft daarna een conclusie van repliek (met bijlagen) ingediend, de inspecteur een conclusie van dupliek (met bijlage). Vervolgens heeft de mondelinge behandeling plaatsgevonden ter zitting van 26 september 2005, gehouden te Leeuwarden, alwaar aanwezig waren drs. A als gemachtigde van belanghebbende, alsmede namens de inspecteur de heer B, bijgestaan door mr. C. Van alle genoemde (en hierna nog te noemen) stukken moet de inhoud als hier ingevoegd worden beschouwd.
2. Feiten
Het hof stelt op grond van de stukken, als tussen partijen niet in geschil dan wel door een der partijen gesteld en door de wederpartij niet of onvoldoende weersproken, de volgende feiten vast.
2.1 Belanghebbende, geboren in 1946 en gehuwd in gemeenschap van goederen, is sinds 1982 als chirurg verbonden aan het A-Ziekenhuis te Z (nader: het ziekenhuis).
2.2 Hij is eveneens sinds 1982 lid van de maatschap B, een maatschap van 12 maten (nader: de maatschap). Belanghebbendes echtgenote was in 1999 werkzaam in het onderwijs.
2.3 Tot en met het jaar 1998 hebben belanghebbende en zijn echtgenote nooit gebruik gemaakt van enige fiscale faciliteit betreffende meewerken van de echtgenote in de onderneming van belanghebbende.
2.4 Bij geen van de overige maten in de maatschap is sprake van een samenwerkingsverband tussen maat en partner.
2.5 Het ziekenhuis verzorgt de facturering en debiteurenadministratie voor de maatschap. De maatschap draagt zorg voor haar boekhouding.
2.6 Het ziekenhuis stelt ruimte, outillage en personeel ter beschikking aan de maatschap.
2.7. Slechts in overeenstemming met het bestuur van het ziekenhuis (hierna: het bestuur) kunnen andere voorzieningen worden getroffen.
2.8 Belanghebbendes echtgenote mag slechts met toestemming van het bestuur werkzaamheden in het ziekenhuis verrichten.
2.9 Op grond van de overeenkomst met het ziekenhuis mag de belanghebbende zich slechts met toestemming van het bestuur bij zijn werkzaamheden laten bijstaan.
2.10 Het is belanghebbendes echtgenote niet toegestaan om te werken met patientendossiers.
2.11 Per 1 januari 1999 is belanghebbende een ondermaatschap aangegaan met zijn echtgenote.
Volgens de akte waarbij de ondermaatschap is aangegaan heeft de ondermaatschap als doel het gezamenlijk en voor gemeenschappelijke rekening uitoefenen van een “Chirurgische” praktijk. Belanghebbende en zijn echtgenote brachten beiden kennis, arbeid en vlijt in, terwijl belanghebbende bovendien zijn aandeel in de maatschap inbracht. Elk der vennoten werd, onder beperkende voorwaarden, bevoegd voor de ondermaatschap te handelen en te tekenen, de ondermaatschap aan derden en derden aan de ondermaatschap te binden, alsmede gelden voor haar te ontvangen en uit te geven. De werkzaamheden van de ondermaatschap worden in onderling overleg verdeeld. Belanghebbende en zijn echtgenote hebben als vennoot in de ondermaatschap elk recht op een vakantie van 6 weken per jaar, waarvan de tijdstippen in onderling overleg worden vastgesteld. De winst van de ondermaatschap wordt na aftrek van de bedrijfskosten, afschrijvingen en rente over het kapitaal van de vennoten verdeeld in 80% voor belanghebbende en 20% voor de echtgenote. Tenslotte is een regeling getroffen voor het geval één der vennoten in de ondermaatschap de praktijk voortzet na beëindiging van de ondermaatschap.
2.12 De inspecteur heeft zich op het standpunt gesteld dat geen sprake is van een reële ondermaatschap en heeft de aanslag voor het jaar 1999 vastgesteld, naast enige thans niet in geschil zijnde correcties, zonder rekening te houden met toerekening van een gedeelte van belanghebbendes winstaandeel in de maatschap aan belanghebbendes echtgenote.
2.13 In de met belanghebbendes gemachtigde gevoerde discussie vóór en naar aanleiding van het bezwaarschrift, heeft de gemachtigde begrepen dat door de inspecteur een compromis werd aangeboden, hetgeen de inspecteur daarop terstond heeft ontkend. Naar aanleiding van de discussie of al dan niet sprake was van een compromis heeft de inspecteur bij brieven van 1 oktober 2003 en 19 november 2003 alsnog een compromisvoorstel gedaan, hetwelk door belanghebbende echter niet is aanvaard. Bij de daarop volgende uitspraak op het bezwaar heeft de inspecteur de aanslag gehandhaafd.
2.14 Het aangegeven belastbaar inkomen bedraagt f 109.997,-
De inspecteur heeft de volgende correcties toegepast:
Bij:
Geen aftrek winstaandeel echtgenote f 45.337,-
Niet aftrekbaar deel gem. kst. f 1.211,-
Inkomsten onroerende zaken f 3.276,-
Buitengewone lasten f 1.350,-
Drempel giften f 499,-
Vastgesteld belastbaar inkomen f 161.670,-.
3. Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen
3.1 In geschil is het antwoord op de vraag of voor de heffing van de inkomstenbelasting rekening dient te worden gehouden met uit de akte betreffende de ondermaatschap volgende toerekening van een deel van het winstaandeel van belanghebbende uit de maatschap aan de echtgenote van belanghebbende en, zo deze vraag bevestigend wordt beantwoord, of de winstverdeling op reële basis is vastgesteld.
Belanghebbende beantwoordt deze vragen bevestigend en de inspecteur ontkennend.
3.2 Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken.
3.3 Ter zitting heeft belanghebbende medegedeeld dat slechts de correctie “Geen aftrek winstaandeel echtgenote f 45.337,-“ en het bijbehorende deel van de correctie inzake de drempel van de giften in geschil zijn.
4. De overwegingen omtrent het geschil
4.1 Gelet op de onder 2.1 tot en met 2.10 vermelde feiten en de omstandigheid dat tegenover de weerspreking door de inspecteur van feitelijke werkzaamheden van enige omvang door de echtgenote niet is gebleken, moet naar het oordeel van het hof worden geconcludeerd dat de werkzaamheden van belanghebbendes echtgenote het kader van de onder echtgenoten gebruikelijke wederzijdse hulp en bijstand niet te buiten gaan, dat de ondermaatschap geen wezenlijke feitelijke activiteiten verricht en niet deelneemt aan het maatschappelijk verkeer.
De ondermaatschap moet derhalve voor de winstberekening buiten beschouwing blijven.
4.2 Belanghebbende heeft zich beroepen op de arresten van de Hoge Raad van 12 februari 1997, BNB 1997/173 tot en met BNB 1997/176. Belanghebbende – op wie de bewijslast ten deze rust- heeft in het onderhavige geval echter niet aannemelijk gemaakt dat de werkzaamheden van zijn echtgenote het kader van de onder echtgenoten gebruikelijke wederzijdse hulp en bijstand wel te buiten gaan.
4.3 Voor het geval anders zou moeten worden geoordeeld dan hiervoor vermeld onder 4.1 en 4.2 en de ondermaatschap wel voor de winstberekening in aanmerking zou moeten worden genomen, is het hof van oordeel dat het winstaandeel van de echtgenote, gelet op het vorenoverwogene en het onder 2.1 tot en met 2.10 vermelde, op nihil moet worden gesteld.
4.4 Belanghebbende heeft niet aannemelijk gemaakt dat hem door de inspecteur een compromis is aangeboden voorafgaande aan de brief van de inspecteur van 1 oktober 2003. Vaststaat dat het in die brief door de inspecteur aangeboden compromis, nader bijgesteld bij brief van 19 november 2003, door belanghebbende niet is aanvaard. Aangenomen moet worden dat er derhalve geen sprake is van een rechtsgeldig tot stand gekomen compromis.
4.5 Gelet op het voorgaande moet worden beslist als hierna te vermelden.
5. Proceskosten
Het hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
6. De beslissing
Het hof verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld op 4 november 2005 door mr. J. Huiskes, raadsheer en voorzitter, mr. F.J.W. Drion, raadsheer, en mr. G.M. van der Meer, raadsheer, en op die dag in het openbaar uitgesproken door voornoemde voorzitter in tegenwoordigheid van de griffier J.M. Gerrits en ondertekend door voornoemde voorzitter, zijnde voornoemde griffier buiten staat te ondertekenen.
Op 9 november 2005 afschrift
aangetekend verzonden aan beide partijen.