ECLI:NL:GHLEE:2005:AU6389

Gerechtshof Leeuwarden

Datum uitspraak
16 november 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
Rolnummer 0500102
Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep kort geding
Rechters
  • M. Mollema
  • A. Kuiper
  • J. Breemhaar
  • P. Streppel
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep kort geding inzake omgangsregeling en bedreigingen tussen ex-partners

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Leeuwarden werd behandeld, ging het om een hoger beroep in een kort geding dat betrekking had op een omgangsregeling en beschuldigingen van bedreigingen tussen twee ex-partners. De appellant, die in eerste aanleg gedaagde was, had hoger beroep ingesteld tegen een vonnis van de rechtbank Leeuwarden, waarin aan de geïntimeerde, de oorspronkelijke eiser, bepaalde voorzieningen waren toegewezen. De appellant betwistte de toewijzing van deze voorzieningen en voerde aan dat de voorzieningenrechter op basis van een onjuiste voorstelling van zaken had beslist.

Het hof constateerde dat er tussen partijen een affectieve relatie had bestaan, waaruit een minderjarige zoon was geboren. De relatie was meerdere keren verbroken en er waren beschuldigingen van bedreigingen over en weer. De appellant had aangifte gedaan van bedreiging door de geïntimeerde, terwijl de geïntimeerde ook aangifte had gedaan van bedreigingen door de appellant. Het hof oordeelde dat er onvoldoende objectieve informatie was om de claims van de geïntimeerde te onderbouwen, en dat de verklaringen die in eerste aanleg waren overgelegd niet voldoende waren om de vorderingen te rechtvaardigen.

Uiteindelijk oordeelde het hof dat de vorderingen van de geïntimeerde moesten worden afgewezen, en dat het vonnis van de rechtbank Leeuwarden diende te worden vernietigd. De kosten werden gecompenseerd, wat betekent dat elke partij zijn eigen kosten droeg. Dit arrest werd uitgesproken op 16 november 2005.

Uitspraak

Arrest d.d. 16 november 2005
Rolnummer 0500102
HET GERECHTSHOF TE LEEUWARDEN
Arrest van de eerste kamer voor burgerlijke zaken in de zaak van:
[appellant],
wonende te [werknemer],
appellant,
in eerste aanleg: gedaagde,
hierna te noemen: [appellant],
procureur: mr drs. H. de Jong,
tegen
[geïntimeerde],
wonende te [geïntimeerde],
geïntimeerde,
in eerste aanleg: eiser,
hierna te noemen: [geïntimeerde],
procureur: mr W.J.T. Bustin.
Het geding in eerste instantie
In eerste aanleg is geprocedeerd en beslist zoals weergegeven in het vonnis uitgesproken op 2 februari 2005 door de rechtbank Leeuwarden.
Het geding in hoger beroep
Bij exploot van 18 februari 2005 is door [appellant] hoger beroep ingesteld van genoemd vonnis met dagvaarding van [geïntimeerde] tegen de zitting van 2 maart 2005.
De conclusie van de memorie van grieven luidt:
"uw gerechtshof verzoekt de uitspraak van de Voorzieningenrechter te Leeuwarden op 2 februari 2005 onder kort geding nummer 68083 HA ZA 05-13 gewezen te vernietigen en opnieuw rechtdoende de vorderingen van [geïntimeerde], oorspronkelijke eiseres af te wijzen."
Bij memorie van antwoord is door [geïntimeerde] verweer gevoerd met als conclusie:
"1. appellant niet ontvankelijk te verklaren in zijn appel, althans zijn grieven ongegrond te verklaren en eht op 2 februari jl. tussen partijen door de Voorzieningenrechter van de Rechtbank Leeuwarden gewezen vonnis al dan niet onder verbetering of aanvulling van de gronden te bekrachtigen;
2. appellant, in afwijking van het bepaalde artikel 237 Rv, te veroordelen in de kosten van dit hoger beroep;
3. met verklaring dat dit arrest, daar waar mogelijk. uitvoerbaar bij voorraad zal zijn."
Voorts heeft [appellant] een akte genomen en vervolgens heeft Hoftra een antwoordakte genomen.
Tenslotte hebben partijen de stukken overgelegd voor het wijzen van arrest.
De grieven
[appellant] heeft twee grieven opgeworpen.
De beoordeling
1. Als gesteld en erkend, dan wel niet (voldoende) gemotiveerd betwist, alsmede op grond van de niet bestreden inhoud der overgelegde bescheiden, staat voorshands
het volgende genoegzaam tussen partijen vast:
-Tussen partijen heeft een affectieve relatie bestaan welke begin mei 2001 is verbroken. Partijen hebben toen ook de feitelijke samenwoning beëindigd. Op [geboortedatum] is uit deze relatie geboren [het kind].
- Bij beschikking van de rechtbank Leeuwarden d.d. 28 november 2001 is een omgangsregeling vastgesteld tussen [appellant] en de minderjarige zoon van partijen, genoemde [het kind].
-Sedert eind 2002 hebben partijen de relatie hervat. Op 29 mei 2004 is de relatie andermaal verbroken.
- [geïntimeerde] heeft op 1 juni 2004 aangifte gedaan bij de politie Heerenveen terzake van beweerdelijk door [appellant] jegens haar geuite bedreigingen.
- [appellant] heeft op 3 september 2004 - bij monde van zijn advocate - doen weten dat de omgangsregeling met [het kind] tot nader orde werd opgeschort. Wel heeft hij enkele keren met /en over zijn zoon contact gezocht bij de school, welke door [het kind] werd bezocht.
- [geïntimeerde] is begin januari 2005 samen met haar zoon verhuisd naar [woonplaats].
- [appellant] heeft op 26 april 2005 bij de politie Bergum aangifte gedaan terzake van bedreiging met de dood, beweerdelijk geïnitieerd door [geïntimeerde].
- [appellant] heeft op 30 juni 2005 bij de politie Dokkum aangifte gedaan terzake van beweerdelijke smaad en laster van [geïntimeerde], jegens zijn persoon.
- [appellant] is tenminste een keer in [woonplaats] geweest, ter gelegenheid waarvan hij langs de woning van [geïntimeerde] is gereden.
2. Stellende dat [appellant] haar bij voortduring bedreigt en lastig valt heeft [geïntimeerde] in eerste aanleg gevorderd dat [appellant], op straffe van een dwangsom, wordt verboden direct contact - in welke vorm dan ook - met haar op te nemen, alsmede om zich op te houden of te bevinden in een aangegeven deel van [woonplaats], zulks met uitzondering van de momenten waarop hij zijn zoon [het kind] in het kader van de omgangsregeling komt halen of brengen.
3. Bij vonnis d.d. 2 februari 2005 heeft de voorzieningenrechter de gevraagde voorzieningen toegewezen, zij het dat met betrekking tot de te verbeuren dwangsommen een maximum is bepaald van Euro 10.000,--.
Met betrekking tot de grieven:
4. Grief 1 komt allereerst op tegen een aantal van de door de voorzieningenrechter als vaststaand aangenomen feiten.
5. Het hof gaat voorshands uit van de feiten zoals die hierboven zijn weergegeven. Voor zover nodig zullen de - in appel betwiste - feiten hieronder nader aan de orde worden gesteld.
6. De grieven komen er voor het overige op neer dat de voorzieningenrechter op basis van een onjuiste voorstelling van zaken door [geïntimeerde] tot toewijzing van de gevraagde voorzieningen is gekomen.
7. Het hof stelt vast dat partijen elkaar over en weer op allerlei front verwijten maken, doch dat objectieve informatie, welke van zodanig gewicht is dat voorshands op basis daarvan de lezing van de een geloofwaardiger moet worden geacht dan de lezing van de ander, voorshands ontbreekt. Zodanige informatie valt ook niet te putten uit de in eerste aanleg door [geïntimeerde] overgelegde verklaringen van [betrokkenen], nu deze verklaringen - wat daar overigens ook van zij - gedateerd (lees: te oud), onvoldoende gedateerd (lees: zonder datum) en/of te onbepaald zijn en in ieder geval onvoldoende basis bieden voor het oordeel dat [geïntimeerde] ook de periode voorafgaand aan de behandeling van het kort geding in eerste aanleg (nog)zodanig werd bedreigd en/of lastig gevallen dat de voorzieningen als gevorderd voor toewijzing in aanmerking behoren te komen. Nu voorshands niet is gebleken dat de over en weer gedane aangiften enig (strafrechtelijk) gevolg hebben gehad en [appellant] van zijn kant diverse verklaringen heeft overgelegd die een ander licht op de zaak werpen, kan naar het voorlopig oordeel van het hof niet worden aangenomen dat hetgeen [geïntimeerde] aan haar vordering ten grondslag heeft gelegd zodanig aannemelijk is geworden dat daardoor toewijzing van de gevraagde voorzieningen, welke [appellant] deels in zijn vrijheden beperken, wordt gerechtvaardigd.
8. De grieven treffen derhalve doel.
De slotsom
9. Het vonnis waarvan beroep dient te worden vernietigd. De gevorderde voorzieningen zullen alsnog worden geweigerd. Gegeven het feit dat partijen een effectieve relatie hebben gehad waaruit de minderjarige [het kind] is geboren, zal het hof de kosten in beide instanties compenseren, zoals hieronder nader zal worden aangegeven.
De beslissing
Het gerechtshof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep
en opnieuw rechtdoende:
wijst de vorderingen af;
belast ieder der partijen met de eigen kosten, zowel in eerste aanleg als in hoger beroep.
Aldus gewezen door mrs Mollema, voorzitter, Kuiper en Breemhaar, raden, en uitgesproken door mr Streppel, vice-president, lid van een enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mevrouw Haites-Verbeek als griffier ter openbare terechtzitting van dit hof van woensdag 16 november 2005.