ECLI:NL:GHLEE:2005:AU7338

Gerechtshof Leeuwarden

Datum uitspraak
30 november 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
400467
Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • Zuidema
  • Kuiper
  • Breemhaar
  • Mollema
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake vorderingen op basis van uitzendovereenkomst

In deze zaak gaat het om een hoger beroep dat door [appellant] is ingesteld tegen een vonnis van de rechtbank Assen, sector kanton, locatie Emmen, uitgesproken op 7 juli 2004. De appellant, vertegenwoordigd door mr. P.R. van den Elst, vorderde betaling van een bedrag van euro 1.709,27 aan restant hoofdsom, rente en buitengerechtelijke incassokosten van de geïntimeerden, die gezamenlijk werden vertegenwoordigd door mr. S.A. Roodhof. De rechtbank had in eerste aanleg de vordering van de appellant afgewezen, wat leidde tot het hoger beroep. De appellant stelde dat hij in de maanden januari en februari 2003 uitzendkrachten ter beschikking had gesteld aan de geïntimeerden, die daardoor een bedrag van euro 3.509,07 aan hem verschuldigd waren geworden. De geïntimeerden betwistten de toepasselijkheid van de algemene voorwaarden van de appellant op de overeenkomst tussen partijen.

Tijdens de behandeling van het hoger beroep heeft het hof de grieven van de appellant beoordeeld. Het hof oordeelde dat de grieven II, III en IV van de appellant, die betrekking hadden op de toepasselijkheid van de algemene voorwaarden, faalden. Het hof was van mening dat de stellingen van de geïntimeerden met betrekking tot de algemene voorwaarden niet voldoende waren onderbouwd. Grief I, die betrekking had op de restant hoofdsom, werd daarentegen gegrond verklaard. Het hof oordeelde dat de appellant recht had op betaling van euro 1.642,46, bestaande uit euro 1.106,08 aan restant hoofdsom en euro 536,38 aan buitengerechtelijke incassokosten.

Het hof vernietigde het vonnis van de rechtbank en wees de vordering van de appellant toe, met de bepaling dat de kosten van het geding tussen partijen werden gecompenseerd, zodat elke partij haar eigen kosten droeg. De uitspraak werd gedaan op 30 november 2005 door het Gerechtshof Leeuwarden, waarbij de voorzitter en de raden de uitspraak deden, en de griffier aanwezig was.

Uitspraak

Arrest d.d. 30 november 2005
Rolnummer 0400467
HET GERECHTSHOF TE LEEUWARDEN
Arrest van de eerste kamer voor burgerlijke zaken in de zaak van:
[appellant], h.o.d.n. [uitzendbureau],
wonende te [woonplaats en -gemeente appellant],
appellant,
in eerste aanleg: eiser in conventie en verweerder in voorwaardelijke reconventie,
hierna te noemen: [appellant],
procureur: mr P.R. van den Elst,
tegen
1. [geïntimeerde 1],
gevestigd te [vestigingsplaats geïntimeerde 1],
2. [geïntimeerde 2],
wonende te [woonplaats geïntimeerde 2],
3. [geïntimeerde 3],
wonende te [woonplaats geïntimeerde 3],
geïntimeerden,
in eerste aanleg: gedaagden in conventie en eisers in voorwaardelijke reconventie,
hierna gezamenlijk te noemen: [geïntimeerden],
procureur: mr S.A. Roodhof.
Het geding in eerste instantie
In eerste aanleg is geprocedeerd en beslist zoals weergegeven in het vonnis uitgesproken op 7 juli 2004 door de rechtbank Assen, sector kanton, locatie Emmen, hierna aan te duiden als de kantonrechter.
Het geding in hoger beroep
Bij exploot van 6 oktober 2004 is door [appellant] hoger beroep ingesteld van genoemd vonnis met dagvaarding van [geïntimeerden] tegen de zitting van
20 oktober 2004.
De conclusie van de memorie van grieven luidt:
"bij arrest, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, het vonnis van de Rechtbank te Emmen van 7 juli 2004 te vernietigen en, opnieuw rechtdoende, de vordering van geïntimeerden alsnog niet-ontvankelijk te verklaren, althans de vordering alsnog af te wijzen, met veroordeling van geïntimeerden in de kosten van beide instanties."
Bij memorie van antwoord is door [geïntimeerden] verweer gevoerd met als conclusie:
"bij arrest, voorzover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, zo nodig met aanvulling van gronden, te bevestigen het vonnis van de kantonrechter te Emmen, gewezen op 7 juli 2004 tussen geïntimeerden als eiseres en appellant als gedaagde, en appellant in diens principaal appèl niet ontvankelijk te verklaren, althans hem dit te ontzeggen, met veroordeling van appellant in de kosten van beide instanties."
Vervolgens heeft [appellant] een akte genomen, waarop [geïntimeerden] een antwoordakte hebben genomen.
Beide partijen hebben producties in het geding gebracht.
Tenslotte hebben partijen de stukken overgelegd en heeft het hof een dag bepaald voor het wijzen van arrest.
De grieven
[appellant] heeft vier grieven opgeworpen.
De beoordeling
De vaststaande feiten
1. Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend dan wel niet of niet voldoende betwist staat tussen partijen vast dat [appellant] in of omstreeks de maanden januari 2003 en februari 2003 aan [geïntimeerden] uitzendkrachten, waaronder [uitzendkracht], ter beschikking heeft gesteld, waardoor [geïntimeerden] een bedrag van euro 3.509,07 aan [appellant] verschuldigd zijn geworden, waarvan een gedeelte groot euro 2.402,99 is voldaan.
De vordering van [appellant] en de beslissing daarop in eerste aanleg
2. De vordering van [appellant] als oorspronkelijk eiser in conventie, zoals deze na bij conclusie van repliek gedane vermeerdering van eis luidt, strekt tot hoofdelijke veroordeling van [geïntimeerden] bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, om aan [appellant] te betalen een bedrag van euro 1.709,27 aan restant hoofdsom, overeengekomen rente tot 8 april 2003 en buitengerechtelijke incassokosten, vermeerderd met de overeengekomen rente van 1% per maand over euro 1.106,08 vanaf 9 april 2003 tot aan de dag der algehele voldoening, alsmede een bedrag van euro 3.290,73 aan overeengekomen boete, één en ander een bedrag van euro 5.000,-- niet te boven gaande, kosten rechtens.
3. De kantonrechter heeft de vordering van [appellant] als oorspronkelijk eiser in conventie afgewezen en [appellant] in de kosten van het geding veroordeeld.
Met betrekking tot de grieven II, III en IV:
4. Deze grieven hebben betrekking op de vraag of de algemene voorwaarden van [appellant] van toepassing zijn op de overeenkomst tussen partijen, zoals [appellant] heeft gesteld en [geïntimeerden] hebben betwist. Op bedoelde algemene voorwaarden doet [appellant] zijn vordering als oorspronkelijk eiser in conventie steunen, voor wat betreft de volgens hem overeengekomen rente en boete, alsmede de buitengerechtelijke kosten, voor zover het om de primaire grondslag daarvan gaat. De kantonrechter heeft geoordeeld dat de algemene voorwaarden van [appellant] niet op de overeenkomst tussen partijen van toepassing zijn, tegen welk oordeel [appellant] opkomt.
5. [geïntimeerden] hebben bij wijze van verweer aangevoerd dat de toepasselijkheid van de algemene voorwaarden van [appellant] niet is overeenkomen. Ter bestrijding van dit verweer heeft [appellant] in de eerste plaats de stelling opgeworpen dat hij zijn algemene voorwaarden bij de eerste contacten met [geïntimeerden] aan deze heeft toegezonden. [geïntimeerden] heeft deze stelling gemotiveerd betwist. [appellant] biedt weliswaar aan om deze stelling middels het doen horen van getuigen te bewijzen, maar dit aanbod voldoet, gelijk het hof met de kantonrechter van oordeel is, niet aan de daaraan te stellen eisen van gespecificeerdheid, nu bij het aanbod niet de namen der getuigen zijn genoemd (vgl. art. 353 lid 1 jo. 111 lid 3 resp. 128 lid 5 Rv), noch deze op andere concrete wijze zijn aangeduid.
6. Voorts heeft [appellant] aangevoerd dat op de aan [geïntimeerden] toegezonden facturen naar zijn algemene voorwaarden wordt verwezen en dat deze zich op de rugzijde van de facturen bevinden. Ter staving van de stelling dat zijn algemene voorwaarden zich op de rugzijde van de facturen zouden bevinden, heeft hij als prod. 3 bij memorie van grieven een aan geïntimeerde onder 1 genoemd gerichte factuur d.d. 18 juli 2002 overgelegd. Uit deze productie blijkt evenwel niet de juistheid van laatstbedoelde stelling. Bedoelde factuur vermeldt daarentegen dat een exemplaar van de algemene voorwaarden op verzoek wordt toegezonden. Reeds om die reden moet het hof aan de stelling voorbijgaan. De omstandigheid dat [appellant] op de facturen die hij [geïntimeerden] heeft gezonden, naar zijn algemene voorwaarden verwijst, is naar het oordeel van het hof, gelet op de omstandigheden van het geval, onvoldoende om de algemene voorwaarden van [appellant] in casu toepasselijk te achten (vgl. HR 15 maart 1991, NJ 1991, 416; HR 19 december 1997, NJ 1998, 271).
7. De grieven II, III en IV falen derhalve.
Met betrekking tot grief I:
8. [geïntimeerden] heeft bij wijze van verweer tegen de vordering van [appellant] als oorspronkelijk eiser voor wat de restant hoofdsom ten belope van euro 1.106,08 betreft aangevoerd dat het om een bedrag gaat dat [appellant] aan de eerdergenoemde [uitzendkracht] aan achterstallig loon verschuldigd was. Zij hebben met instemming van [appellant] bedoeld bedrag aan [uitzendkracht] voldaan en met [appellant] afgesproken dat dit bedrag in mindering komt van het bedrag dat zij uit hoofde van de overeenkomst tussen partijen aan [appellant] verschuldigd zijn, aldus [geïntimeerden]
9. [appellant] heeft de genoemde stellingen van [geïntimeerden] gemotiveerd bestreden. [geïntimeerden] hebben weliswaar in eerste aanleg een in algemene bewoordingen gesteld bewijsaanbod gedaan, welke zij in hoger beroep hebben gehandhaafd, maar het hof acht dit bewijsaanbod eveneens onvoldoende gespecificeerd, op de gronden als aan het slot van r.o. 5 aangegeven, zodat het hof eraan voorbij moet gaan. Anders dan de kantonrechter heeft geoordeeld, waartegen [appellant] met grief I opkomt, bestaan er naar het oordeel van het hof geen gronden die aan de toewijsbaarheid van de vordering van [appellant] voor wat de restant hoofdsom ten belope van euro 1.106,08 betreft in de weg staan. De enkele omstandigheid dat de (beweerdelijke) schuld van een ander wordt voldaan, heeft niet tot gevolg dat degene die de schuld heeft voldaan, een vordering ten belope van het voldane bedrag op die ander verkrijgt. De omstandigheden van het geval nopen niet tot een ander oordeel.
10. Grief I treft derhalve doel.
11. Gelet op de reeks van aanmaningen die [appellant] bij inleidende dagvaarding heeft overgelegd acht het hof de vordering van [appellant] ook toewijsbaar voor wat betreft de over de oorspronkelijke hoofdsom ten belope van van euro 3.509,07 berekende buitengerechtelijke incassokosten ad euro 536,38 voor zover die op de subsidiaire grondslag worden gevorderd.
De slotsom
12. Het vonnis waarvan beroep dient te worden vernietigd. De vordering van [appellant] zal worden toegewezen tot een bedrag van euro 1.642,46 (euro 1.106,08 aan restant hoofdsom en euro 536,38 aan buitengerechtelijke incassokosten). Gelet op de uitslag van het geding, zal het hof de kosten ervan compenseren, zowel in eerste aanleg als in hoger beroep, in die zin dat elke partij haar eigen kosten draagt.
De beslissing
Het gerechtshof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep;
en opnieuw rechtdoende:
veroordeelt [geïntimeerden] hoofdelijk, des dat de één betalende de anderen zullen zijn bevrijd, om aan [appellant] te betalen het bedrag van euro 1.642,46;
verklaart deze veroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
compenseert de kosten van het geding in die zin dat elke partij haar eigen kosten draagt;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Aldus gewezen door mrs Zuidema, voorzitter, Kuiper en Breemhaar, raden, en uitgesproken door mr Mollema, vice-president, lid van een enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mevrouw Haites-Verbeek als griffier ter openbare terechtzitting van dit hof van woensdag 30 november 2005.