ECLI:NL:GHLEE:2005:AU8591

Gerechtshof Leeuwarden

Datum uitspraak
22 december 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
Rekestnummer 0500468
Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. Zwerwer
  • A. Deuring
  • J. van Zant
  • W. Wachter
  • R. Bloem
  • H. Verschuur
  • J.C. van Dijk
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing wrakingsverzoek in strafzaken met meerdere parketnummers

In deze zaak heeft het Gerechtshof Leeuwarden op 22 december 2005 uitspraak gedaan over een wrakingsverzoek van [verzoeker] tegen de leden van de meervoudige strafkamer, bestaande uit mrs Zwerwer, Deuring en Van Zant. Het verzoek tot wraking werd ingediend op 8 november 2005 en was gericht tegen de rechters die betrokken waren bij de behandeling van verschillende strafzaken met de parketnummers 24-001580-03, 24-000835-04, 24-000072-02 en 24-000684-05. De verzoeker, vertegenwoordigd door zijn advocaat mr. L.H.W.M. Koenen, voerde aan dat de rechters partijdig waren en dat zijn verzoeken tot aanvulling van het dossier en het horen van getuigen onterecht waren afgewezen. Tijdens de zitting van de wrakingskamer op 13 december 2005 werden de gewraakte rechters niet gehoord, wat door de verzoeker als een schending van zijn recht op een eerlijk proces werd gezien. Het hof oordeelde dat de leden van de meervoudige strafkamer niet in de wraking berustten en dat er geen zwaarwegende aanwijzingen waren voor een gebrek aan onpartijdigheid. Het hof concludeerde dat de afwijzing van de verzoeken van de verdediging niet duidde op vooringenomenheid en dat de procedurele beslissingen van de rechters binnen de grenzen van de wet waren genomen. Het verzoek tot wraking werd afgewezen en het hof besloot dat de hoofdzaak voortgezet zou worden in de stand waarin deze zich bevond ten tijde van het indienen van het wrakingsverzoek.

Uitspraak

Uitspraak d.d. 22 december 2005
Rekestnummer 0500468
Parketnummers 24-001580-03, 24-000835-04, 24-000072-02 en 24-000684-05
HET GERECHTSHOF TE LEEUWARDEN
Uitspraak in de zaak van
[verzoeker],
wonende te [werknemer],
appellant,
hierna te noemen: [verzoeker],
advocaat mr L.H.W.M. Koenen.
Het procesverloop
Op 8 november 2005 is ter griffie van het hof ingekomen een verzoekschrift van [verzoeker] houdende een verzoek tot wraking van de mrs Zwerwer, Deuring en Van Zant, leden van de meervoudige strafkamer van dit hof.
Van de voorzitter van voornoemde meervoudige strafkamer, mr Zwerwer, is op 22 november 2005 een e-mail bericht ontvangen waarin mr Zwerwer namens de leden van die kamer meedeelt er geen behoefte aan te hebben te worden gehoord op het door [verzoeker] ingediende wrakingsverzoek en dat de leden van de kamer ook afzien van een schriftelijke reactie.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de overige stukken die deel uitmaken van het op deze wrakingszaak betrekking hebbende dossier, te weten de integrale strafdossiers in de zaken met bovenvermelde parketnummers (met inbegrip van het proces-verbaal betreffende de zitting van de meervoudige strafkamer van 20 oktober 2005 met bijlagen en de (tussen)arresten van het hof van 3 november 2005 in de zaken met eerdergenoemde parketnummers) en de correspondentie die is gevoerd tussen het hof en mr Koenen. Deze correspondentie omvat een brief van de griffier van het hof van 30 november 2005, een faxbericht van mr Koenen, binnengekomen ter griffie van het hof op 6 december 2005, een brief van 7 december 2005 van de griffier van het hof, een faxbericht van mr Koenen, binnengekomen ter griffie van het hof op 8 december 2005 en een brief van 8 december 2005 van de griffier van het hof.
Het verzoek tot wraking is behandeld ter terechtzitting van 13 december 2005. Mr Koenen heeft het verzoek tot wraking namens [verzoeker] toegelicht. De leden van de meervoudige strafkamer, mrs Zwerwer, Deuring en Van Zant, zijn - hoewel behoorlijk opgeroepen - niet verschenen.
De beoordeling
Inleiding
1. Uit voormeld e-mail bericht van 22 november 2005 van de voorzitter van de meervoudige strafkamer van het hof, mr Zwerwer, leidt het hof af dat de leden van de meervoudige strafkamer niet berusten in de wraking.
2. Derhalve zal het hof het wrakingsverzoek van [verzoeker] behandelen en daarop beslissen.
De verzoeken van [verzoeker] gedaan ter zitting van de wrakingskamer van het hof van 13 december 2005
3. Ter zitting van de wrakingskamer van het hof van 13 december 2005 heeft mr Koenen namens [verzoeker] een aantal verzoeken tot de wrakingskamer gericht. Het betreft - kort gezegd - de navolgende verzoeken:
a) Een opgave van de stukken die zich thans feitelijk in het wrakingsdossier bevinden;
b) Een verklaring voor de gebeurtenissen in november/december 2005 binnen de onderhavige wrakingsprocedure, zoals die gedeeltelijk blijken uit de correspondentie tussen de verdediging en het hof van deze en de vorige maand;
c) Het oproepen van de drie gewraakte raadsheren van het hof (de mrs Zwerwer, Deuring en Van Zant), teneinde door de wrakingskamer te (kunnen) worden gehoord over de inhoud van het wrakingsverzoek;
d) De toezending aan de verdediging na afloop van deze zitting van het interne wrakingsreglement van het hof Leeuwarden;
e) Het vastleggen door de griffier van al hetgeen zich terzake onderhavig verzoekschrift en andere gebeurtenissen voordoet ten behoeve van het proces-verbaal van de zitting van de wrakingskamer van heden.
* sub a)
4. Voor wat betreft de opgave van de stukken die zich thans feitelijk in het wrakingsdossier bevinden, verwijst het hof naar de hiervoor onder "Het procesverloop" weergegeven uitputtende opsomming van de tot het wrakingsdossier behorende bescheiden.
De integrale strafdossiers in de zaken met eerdergenoemde parketnummers zijn met toestemming van [verzoeker] (zoals volgt uit de brief van mr Koenen, binnengekomen ter griffie van het hof op 8 december 2005) aan het onderhavige dossier toegevoegd.
* sub b)
5. Ten aanzien van het verzoek van [verzoeker] de gebeurtenissen die in de maanden november en december 2005 hebben plaatsgevonden binnen de onderhavige wrakingsprocedure te verklaren, verwijst het hof eveneens naar hetgeen hiervoor onder "Het procesverloop" is vermeld. Buiten (hetgeen blijkt uit) de daar vermelde stukkenwisseling is in de onderhavige procedure niets voorgevallen.
6. Voor wat betreft het bij brief van 30 november 2005 door de griffier van het hof aan mr Koenen gerichte verzoek een afschrift van het proces-verbaal van de regiezitting van 20 oktober 2005 (en eventuele bijlagen) - aan welke zitting mr Koenen in het kader van de motivering van het verzoek had gerefereerd - aan het hof toe te zenden, geldt het volgende.
7. Artikel 513 van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) schrijft voor dat het verzoek tot wraking is gemotiveerd (lid 2) en dat alle feiten en omstandigheden (waardoor volgens de verzoeker de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden) tegelijk worden voorgedragen (lid 3). Daaruit volgt dat de verzoeker (in het kader van de motivering van zijn verzoek) dient aan te geven welke bescheiden (waaronder bescheiden uit de dossiers betreffende de onderliggende za(a)k(en)) als onderbouwing van zijn verzoek hebben te gelden.
Een en ander sluit niet uit dat de verzoeker het hof toestemming verleent om kennis te nemen van bescheiden die zich reeds ter griffie van het hof bevinden en deze aan het dossier in de wrakingszaak toe te voegen, zoals mr Koenen namens [verzoeker] heeft gedaan bij faxbericht, binnengekomen ter griffie van het hof op 8 december 2005. Echter ook in dat geval dient de verzoeker aan te geven naar welke specifieke bescheiden uit het/de onderliggende dossier(s) hij - ter onderbouwing van zijn verzoek - verwijst.
* sub c)
8. Zoals de griffier van het hof mr Koenen bij brief van 8 december 2005 heeft laten weten, is de leden van de meervoudige strafkamer - overeenkomstig het bepaalde in artikel 515 lid 2 (eerste volzin) Sv - bij brieven van 18 november 2005 bericht dat zij naar aanleiding van het door [verzoeker] ingediende verzoekschrift in de gelegenheid worden gesteld om te worden gehoord ter terechtzitting van het hof van dinsdag 13 december 2005 te 9.30 uur. De oproeping van de leden van de meervoudige strafkamer heeft derhalve plaatsgevonden. Op hen rust echter niet de plicht om ter terechtzitting van de wrakingskamer te verschijnen, zoals de griffier van het hof mr Koenen bij brieven van 7 en 8 december 2005 reeds heeft meegedeeld. Het staat zowel de verzoeker als de rechter wiens wraking is verzocht vrij om al dan niet gebruik te maken van de gelegenheid te worden gehoord. De wrakingsregeling (de artt. 512 tot en met 518 Sv) voorziet niet in een last tot medebrenging.
* sub d)
9. Bij brief van 7 december 2005 is mr Koenen bericht dat het hof niet beschikt over een intern wrakingsreglement. Wel bestaat er een "korte handleiding wraking voor raadsheren ter zitting". Deze handleiding bevat richtlijnen voor intern gebruik met betrekking tot de vraag hoe te handelen indien een wrakingsverzoek ter zitting wordt gedaan. Reeds omdat dit een interne handleiding betreft, zal het hof het verzoek van [verzoeker] deze handleiding na afloop van de zitting aan hem toe te zenden, afwijzen. De behandeling van en de beslissing op het door [verzoeker] gedane verzoek wordt beheerst door de in de artt. 512 tot en met 518 Sv neergelegde regeling.
* sub e)
Naar analogie van het bepaalde in artikel 326 lid 1 Sv heeft de griffier aantekeningen gemaakt van de in acht genomen vormen en van al hetgeen met betrekking tot de zaak op de terechtzitting is voorgevallen.
De vaststaande feiten
10. Op 20 oktober 2005 heeft in de strafzaken met de parketnummers 24-000835-04,
24-001580-03, 24-000072-02 en 24-000684-05 een zogenaamde regiezitting plaatsgevonden.
In de strafzaken tegen [verzoeker] met de parketnummers 24-000835-04, 24-001580-03 en 24-000072-02, heeft het hof bij tussenarresten van 3 november 2005 bepaald dat het onderzoek zal worden hervat op een nader te bepalen terechtzitting, bevolen dat de tekst van het in die arresten genoemde telefoongesprek volledig uitgewerkt aan het dossier zal worden toegevoegd, bevolen dat naast [verzoeker] ook een achttal personen als getuige(n)(-deskundige) zullen worden opgeroepen tegen het tijdstip waarop het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep zal worden hervat en ten slotte afgewezen de overige verzoeken van [verzoeker] (tot aanvulling van het dossier, het horen van getuige(n)(-deskundige) en het doen van contra-expertise).
11. In de strafzaak tegen [verzoeker] met parketnummer 24-000684-05 heeft het hof bij tussenarrest van 3 november 2005 om redenen van proceseconomische aard bepaald dat het onderzoek zal worden hervat op een nader te bepalen terechtzitting zodat het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep in die zaak samen met voormelde strafzaken kan worden voortgezet.
De omvang van het wrakingsverzoek
12. [verzoeker] heeft verzocht voornoemde leden van de meervoudige strafkamer in de strafzaken met voormelde parketnummers te wraken, alsmede in de andere zaken, waarvan het parketnummer door de voorzitter ter zitting op 20 oktober 2005 is genoemd.
13. Uit het proces-verbaal van de zitting van de meervoudige strafkamer van 20 oktober 2005 blijkt niet dat de voorzitter, naast de vier reeds genoemde parketnummers, parketnummers van andere strafzaken heeft genoemd. Derhalve moet het ervoor gehouden worden dat het verzoek van [verzoeker] betrekking heeft op de strafzaken met parketnummers 24-001580-03, 24-000835-04, 24-000072-02 en 24-000684-05.
Het standpunt van [verzoeker]
14. [verzoeker] heeft ter onderbouwing van zijn wrakingsverzoek het navolgende aangevoerd.
14.1. [verzoeker] stelt in de eerste plaats dat zijn verzoeken tot aanvulling van het dossier, het doen plaatsvinden van contra-expertises, het horen van getuigen c.q. getuige-deskundigen en dergelijke op (feitelijk en juridisch) onjuiste gronden zijn afgewezen, zoals zou blijken uit de tussenarresten van het hof van 3 november 2005.
14.2. [verzoeker] klaagt dat de meervoudige strafkamer van het hof de afwijzing van (een aantal van) de door hem gedane verzoeken heeft gemotiveerd met de enkele overweging dat niet gebleken is van enig (relevant) verdedigingsbelang, terwijl een nadere toelichting ontbreekt. Dat klemt te meer, aldus [verzoeker], nu hij zijn verzoeken uitgebreid heeft gemotiveerd. Andere verzoeken van de verdediging zijn op feitelijk onjuiste gronden afgewezen. Volgens [verzoeker] leidt de afwijzing van zijn verzoeken ertoe dat een grote hoeveelheid ontlastende gegevens, gegevens die zijn geloofwaardigheid versterken en andere - in het kader van artikel 348 en 350 Sv relevante - gegevens ontbreken.
14.3. Als tweede grond voor het verzoek tot wraking voert [verzoeker] aan dat de meervoudige strafkamer van het hof heeft nagelaten een oordeel te geven over het schriftelijk ingediende verzoekschrift van de verdediging tot terugwijzing van de zaken naar de rechtbank Leeuwarden, dan wel naar een andere rechtbank. Het weigeren hierover een oordeel te vellen, betekent volgens [verzoeker] dat de leden van de meervoudige strafkamer vooringenomen en/of partijdig zijn.
14.4. Tot slot verzoekt [verzoeker] de navolgende omstandigheden bij de beoordeling van het wrakingsverzoek te betrekken. [verzoeker] stelt dat de verdediging weinig ruimte is gegeven, terwijl de meervoudige strafkamer van het hof ervan op de hoogte was dat de raadsman van [verzoeker] ziek was. Voorts stelt [verzoeker] dat door de voorzitter in aanvang geen gelegenheid is gegeven aan de verdediging om het verzoek tot terugwijzing te doen. Het oordeel over het aanvankelijke verzoek tot terugwijzing van [verzoeker] is - volgens [verzoeker] - ten onrechte gegeven door de voorzitter alleen en niet door de meervoudige kamer, terwijl het geen punt van orde betrof, maar een inhoudelijk oordeel, de zaak materieel betreffende. Bovendien heeft de voorzitter daarbij geen kennis genomen van de tekst van het terugwijzingsverzoek, dat op dat moment reeds onderdeel uitmaakte van het dossier.
Het standpunt van de leden van de meervoudige strafkamer van het hof
15. De leden van de meervoudige strafkamer van het hof zijn het, blijkens het feit dat zij niet in de wraking berusten, oneens met het standpunt van [verzoeker].
De overwegingen
16. Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van de rechter die een zaak behandelt, dient uitgangspunt te zijn dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich een uitzonderlijke omstandigheid voordoet die een zwaarwegende aanwijzing oplevert voor het oordeel dat de rechter jegens een rechtzoekende een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij een rechtzoekende dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is.
17. Van een gebrek aan onpartijdigheid kan, geheel afgezien van de persoonlijke instelling van de betrokken rechter, ook sprake zijn indien bepaalde feiten of omstandigheden grond geven om te vrezen dat het de rechter in die omstandigheden aan onpartijdigheid ontbreekt. Alsdan dient de rechter zich van een beslissing van de hoofdzaak te onthouden nu rechtzoekenden vertrouwen in het rechterlijk apparaat moeten kunnen stellen. Daarom valt onder omstandigheden ook rekening te houden met de uiterlijke schijn van gebrek aan onpartijdigheid.
18. Vooropgesteld moet worden dat de door [verzoeker] aan zijn wrakingsverzoek ten grondslag gelegde feiten en omstandigheden procedurele beslissingen van de meervoudige strafkamer betreffen waartegen in cassatie kan worden opgekomen. Gelet op het gesloten karakter van het stelsel van rechtsmiddelen levert een door de rechter gegeven procesbeslissing op zichzelf geen feit of omstandigheid op waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Dit is alleen dan anders, indien een dergelijke beslissing dan wel de motivering daarvan een zwaarwegende aanwijzing oplevert voor het oordeel dat de rechter jegens een rechtzoekende een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij een rechtzoekende dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is.
19. Ten aanzien van de aan het wrakingsverzoek ten grondslag gelegde omstandigheid dat de meervoudige strafkamer diverse verzoeken van de verdediging (tot aanvulling van het dossier, het horen van getuige(n)(-deskundige) en het verrichten van contra-expertise) op onjuiste gronden heeft afgewezen, geldt voorts het volgende.
20. Bij (tussen)arresten in de zaken met parketnummers 24-000835-04, respectievelijk 24-001580-03 en 24-000072-02 (in de zaak met parketnummer 24-000648-05 doet zich de in r.o. 19 bedoelde omstandigheid niet voor) heeft het hof het navolgende overwogen:
"Het hof merkt hierbij op dat, voor zover de door de raadsman gedane verzoeken thans worden afgewezen, tijdens de verdere behandeling van de strafzaken er alsnog een noodzaak kan ontstaan een gegeven beslissing te heroverwegen."
21. De meervoudige strafkamer heeft aldus geheel in overeenstemming met het karakter van een regiezitting gehandeld. Naar aanleiding van een dergelijke zitting wordt immers vastgesteld welke onderzoekshandelingen nog dienen te worden verricht (zoals het horen van getuige(n)(-deskundige)), zodat te zijner tijd een gedegen inhoudelijke behandeling van de zaak kan plaatsvinden. Niet uitgesloten is dat naar aanleiding van de inhoudelijke behandeling van de zaak op ter gelegenheid van de regiezitting genomen beslissingen ten aanzien van de nog te verrichten onderzoekshandelingen kan worden teruggekomen.
22. Het behoort immers ook tot de taak van de rechter om eerst na sluiting van het onderzoek ter terechtzitting met het oog op de alsdan te nemen beslissingen als bedoeld in artikel 350 Sv, waaronder de beslissing over de vraag of bewezen is dat de verdachte het telastegelegde feit heeft begaan, het beschikbare bewijs (mede uit een oogpunt van betrouwbaarheid) te waarderen (Hoge Raad 18 april 1995, NJ 1996, 73, LJN-nummer AD2325).
23. Gelet op het vorenstaande - in onderling verband en samenhang beschouwd - is het hof van oordeel dat de aan het wrakingsverzoek ten grondslag gelegde omstandigheden bestaande in de afwijzing van verzoeken van de verdediging betreffende de aanvulling van het dossier, het horen van getuige(n)(-deskundige) en het verrichten van contra-expertises, géén zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat de leden van de meervoudige strafkamer jegens [verzoeker] een vooringenomenheid koesteren, althans dat de bij [verzoeker] dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is. Evenmin geven bedoelde omstandigheden grond om te vrezen dat het de leden van de meervoudige strafkamer in die omstandigheden aan onpartijdigheid ontbreekt, geheel afgezien van hun persoonlijke instelling.
24. Voor wat betreft de tweede aan het wrakingsverzoek ten grondslag gelegde omstandigheid, te weten het ontbreken van een oordeel over het (gewijzigde) verzoek tot terugwijzing naar de rechtbank Leeuwarden, dan wel verwijzing naar een andere rechtbank, overweegt het hof het volgende.
25. Het proces-verbaal van de terechtzitting van 20 oktober 2005 van de meervoudige strafkamer van het hof houdt te dien aanzien het volgende in:
"De raadsman vraagt een verzoek tot verwijzing van de strafzaak naar een andere rechtbank te mogen indienen. Hij merkt daarbij op dat de verwijzing naar een andere rechtbank op grond van integriteitsregels mogelijk zou moeten zijn.
De voorzitter deelt de raadsman mede dat het hof een dergelijk verzoek niet in behandeling zal kunnen nemen.
De raadsman vraagt of hij het verzoek tot verwijzing dan mag wijzigen in een verzoek tot terugwijzing van de zaak naar de rechtbank te Leeuwarden of tot verwijzing naar enige andere rechtbank. Dit voor zover enige integriteitsregeling of integriteitscode zulks gebiedt.
De voorzitter deelt de raadsman mee dat het Wetboek van Strafvordering laatstgenoemde mogelijkheid niet kent en dat het hof op eerstgenoemd verzoek na schorsing een beslissing zal geven.
De advocaat-generaal deelt - zakelijk weergegeven - mede:
Ik begrijp de stellingen van de raadsman soms niet en soms niet helemaal. De verdediging heeft wellicht op een aantal punten wel gelijk. Voor het openbaar ministerie is oproeping van getuigen in de onderhavige strafzaak niet nodig.
Nadat het onderzoek, na een korte schorsing voor beraad, is hervat, deelt de voorzitter mee dat het hof het verzoek tot verwijzing of terugwijzing van de zaak afwijst. Naar het oordeel van het hof bestaat voor terug- of verwijzing van de zaak geen juridische grond.
De raadsman deelt hierop mede dat hij een verzoek tot terugwijzing op papier heeft gezet en hij vraagt of hij dit verzoek aan het hof mag overleggen.
De voorzitter zegt de raadsman dat het hem is toegestaan dit verzoek aan het hof over te leggen, maar dat het hof op dit verzoek een beslissing heeft genomen en daarvan mededeling heeft gedaan.
De raadsman legt een op schrift gesteld verzoek, getiteld "2) Verzoekschrift aan Hof tot terugverwijzing naar (andere) Rechtbank" over (opmerking griffier: dit door de raadsman overgelegde stuk wordt aan het proces-verbaal gehecht)."
26. Het proces-verbaal van de terechtzitting is de enige kenbron voor het naleven van de in acht te nemen vormen tijdens de terechtzitting, zodat van de juistheid van hetgeen daarin wordt vermeld, dient te worden uitgegaan (HR 28 februari 1984, NJ 1985, 449).
27. Uit het proces-verbaal van de zitting van 20 oktober 2005 blijkt dat de meervoudige strafkamer van het hof heeft beslist op het verzoek van de raadsman van [verzoeker] tot terugwijzing naar de rechtbank Leeuwarden dan wel verwijzing naar een andere rechtbank van de betreffende strafza(a)k(en).
28. De omstandigheid dat het hof - alvorens op de verzoeken van mr Koenen te beslissen - geen kennis heeft genomen van het door mr Koenen op schrift gestelde verzoek (getiteld: "2) Verzoekschrift aan Hof tot terugverwijzing naar (andere) Rechtbank"), doet daar niet aan af. Immers, mr Koenen heeft - blijkens meergenoemd proces-verbaal - zijn schriftelijke verzoek niet eerder aan het hof overgelegd dan nadat het hof op het gelijkluidende mondeling gedane verzoek had beslist.
29. De als tweede genoemde door [verzoeker] aan zijn wrakingsverzoek ten grondslag gelegde omstandigheid mist derhalve feitelijke grondslag.
30. Hetzelfde geldt voor de door [verzoeker] bij zijn wrakingsverzoek naar voren gebrachte "opmerkelijkheid", dat de voorzitter zijn eigen oordeel/beslissing - in casu tot afwijzing van het (aanvankelijke) verzoek tot terugverwijzing naar een (andere) rechtbank - als het oordeel /beslissing van het hof heeft gegeven. Ter onderbouwing van die stelling wijst [verzoeker] erop dat de leden van de meervoudige strafkamer zich niet in raadkamer hebben teruggetrokken om zich hierover een besluit te vormen.
31. Voor juist moet echter worden gehouden dat de meervoudige strafkamer van het hof op het verzoek van mr Koenen heeft beslist nadat het onderzoek ter terechtzitting korte tijd geschorst is geweest voor beraad, zoals het proces-verbaal van de zitting van 20 oktober 2005 vermeldt.
32. Tot slot is de door [verzoeker] aangevoerde omstandigheid dat de meervoudige strafkamer van het hof te weinig ruimte heeft gegeven aan de verdediging om punten aan de orde te stellen en dat de strafkamer de verdediging heeft kort gehouden, één en ander ondanks bekendheid met de medische situatie van de raadsman (ziekte), niet aannemelijk geworden. Uit het proces-verbaal van de zitting blijkt niet dat mr Koenen ofwel [verzoeker] persoonlijk hebben gepoogd zaken aan de orde te stellen, maar dat zij daartoe niet in de gelegenheid zijn gesteld. Integendeel, het hof heeft - wederom blijkens het proces-verbaal van de zitting van 20 oktober 2005 - van alle zowel mondeling als schriftelijk door de verdediging gedane verzoeken kennis genomen en daarop beslist.
33. Nu voormelde omstandigheden derhalve een feitelijke grondslag ontberen, behoeft niet te worden beoordeeld of daardoor de rechterlijke partijdigheid schade zou kunnen lijden.
De slotsom
34. Het vorenstaande brengt mee dat het hof het verzoek tot wraking zal afwijzen en zal bepalen dat het geding in de hoofdzaak zal worden voortgezet.
De beslissing
Het gerechtshof:
wijst af het verzoek tot wraking;
bepaalt dat het proces in de hoofdzaken (met de parketnummers 24-001580-03, 24-000835-04, 24-000072-02 en 24-000684-05) wordt voortgezet in de stand waarin het zich bevond ten tijde van het indienen van het schriftelijke verzoek tot wraking;
wijst af het meer of anders verzochte voorzover die verzoeken hierboven al niet zijn gehonoreerd;
beveelt onverwijlde mededeling van deze beslissing aan [verzoeker] en aan de raadsheren mrs Zwerwer, Deuring en Van Zant.
Aldus gedaan door mrs Wachter, voorzitter, Bloem en Verschuur, raadsheren, en uitgesproken door mr J.C. van Dijk, president, lid van een enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mevrouw Liemburg-De Groot, als griffier, ter openbare terechtzitting van dit hof van woensdag 22 december 2005.