ECLI:NL:GHLEE:2005:AU8606

Gerechtshof Leeuwarden

Datum uitspraak
21 december 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
300140
Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. Mollema
  • Z. Zuidema
  • A. Kuiper
  • J. Streppel
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Huurgeschil tussen C.D.S. en Marles Beheer B.V. over huurovereenkomst en schadevergoeding

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Leeuwarden diende, ging het om een huurgeschil tussen de vennootschap onder firma C.D.S. en Marles Beheer B.V. De zaak betreft een huurovereenkomst die op 18 januari 1995 zou zijn aangegaan, maar waar C.D.S. pas op 5 juli 1999 als vennootschap onder firma is opgericht. Het hof heeft overwogen dat het niet mogelijk is dat C.D.S. de huurovereenkomst op de genoemde datum heeft gesloten. Het hof heeft C.D.S. in de gelegenheid gesteld om zich uit te laten over de mogelijkheid dat zij op een later moment huurster is geworden, bijvoorbeeld door overname van het huurcontract.

De vordering van C.D.S. was gebaseerd op het feit dat zij gedurende lange tijd geen gebruik heeft kunnen maken van de kelder van het gehuurde perceel. C.D.S. vorderde een schadevergoeding van € 11.634,32, verminderd met achterstallige huur en vermeerderd met buitengerechtelijke kosten, resulterend in een saldo van € 8.920,30. Marles Beheer B.V. verweerde zich tegen deze vordering en stelde dat de kelder niet tot het gehuurde behoorde.

De kantonrechter had in een eerder vonnis de vordering van C.D.S. in conventie gedeeltelijk toegewezen, maar het hof oordeelde dat C.D.S. niet de hoedanigheid van huurder toekwam. Het hof vernietigde het vonnis van de kantonrechter en wees de vordering van C.D.S. af. Tevens verklaarde het hof C.D.S. niet ontvankelijk in haar hoger beroep voor zover dit de reconventionele vordering betrof. C.D.S. werd als in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de proceskosten van het geding in hoger beroep.

Uitspraak

Arrest d.d. 21 december 2005
Rolnummer 0300140
HET GERECHTSHOF TE LEEUWARDEN
Arrest van de eerste kamer voor burgerlijke zaken in de zaak van:
de vennootschap onder firma C.D.S.,
gevestigd te Delfzijl,
appellante,
in eerste aanleg: eiseres in conventie en (mede)verweerster in reconventie,
hierna te noemen: CDS,
procureur: mr J.V. van Ophem,
tegen
Marles Beheer B.V.,
gevestigd te Delfzijl,
geïntimeerde,
in eerste aanleg: gedaagde in conventie en eiseres in reconventie,
hierna te noemen: Marles,
advocaat: mr P.E. Mazel,
procureur: mr V.M.J. Both.
De inhoud van het tussenarrest d.d. 9 maart 2005 wordt als hier herhaald en ingelast beschouwd.
Het verdere procesverloop
Ingevolge 's hofs tussenarrest van 9 maart 2005 heeft CDS een akte genomen, waarop door Marles met een antwoordakte is gereageerd.
Ten slotte hebben partijen de stukken wederom overgelegd voor het wijzen van arrest.
De beoordeling
1. Nu het hoger beroep zich niet richt tegen het tussenvonnis van 21 november 2002, zal het hof hebben uit te gaan van de feiten, zoals deze als vaststaand zijn weergegeven in overweging 1. van dat tussenvonnis.
2. Het gaat in dit geding - kort gezegd - om het volgende.
2.1. Stellende dat zij als gevolg van het feit dat zij gedurende lange tijd geen gebruik heeft kunnen maken van de kelder van [het perceel], waarvan de achterkant door haar van Marles werd gehuurd, heeft CDS gevorderd Marles te veroordelen tot betaling van een bedrag euro 11.634,32 (ƒ 25.638,67) ter zake van schadevergoeding, verminderd met een bedrag wegens achterstallige huur ad euro 3.621,62 (ƒ 7.981,--) en vermeerderd met de buitengerechtelijke kosten ad euro 907,56 (ƒ 2.000,--), per saldo neerkomend op een bedrag van (afgerond) euro 8.920,30 (ƒ 19.657,67).
2.2. Marles heeft zich tegen de vordering verweerd, primair aanvoerende dat weliswaar met betrekking tot [het perceel] een huurovereenkomst tussen Marles, [betrokkene] (voor wat betreft het achterste gedeelte) en [betrokkene 1] (voor wat betreft het voorste gedeelte) tot stand is gekomen, maar dat de kelder niet tot het gehuurde behoorde, en subsidiair dat een eventuele schadevergoeding wegens het niet kunnen gebruiken van de kelder niet over de periode zoals gevorderd behoort te worden toegewezen. In reconventie heeft Marles gevorderd CDS, [betrokkene 2] en [betrokkene 3] (door Marles tezamen aangeduid als: [betrokkene]) te veroordelen tot betaling van achterstallige huurpenningen ten bedrage van ƒ 8.694,69 (euro 3.945,48), te vermeerderen met ƒ 336,33 (euro 152,62) wegens rente en met ƒ 1.257,30 (euro 570,54) wegens incassokosten, kosten rechtens.
2.3. De kantonrechter heeft bij eindvonnis d.d. 5 februari 2003 de vordering in conventie toewijsbaar geoordeeld tot een bedrag van euro 1.043,69 (ƒ 2.300,--) en vervolgens dat bedrag verrekend met de vordering van Marles in reconventie ad
euro 3.945,48 (ƒ 8.694,69) en vervolgens [betrokkene] veroordeeld om aan Marles te betalen de somma van euro 2.901,78 (ƒ 6.394,69), met rente en kosten.
3. In grief 1 wordt gesteld dat de kantonrechter ten onrechte is uitgegaan van de veronderstelling dat de in de huurovereenkomst van 18 januari 1995 genoemde oppervlakte van 316 m² gelijk zou zijn aan die van de benedenverdieping. Met grief 2 komt CDS op tegen de overweging dat zij Marles niet kan houden aan de berekeningswijze zoals door haar gemachtigde vermeld in de brief van 24 oktober 2001. Grief 3 klaagt dat de kantonrechter ten onrechte de stelling van CDS heeft verworpen dat zij als enige huurder van de kelder moet worden beschouwd. Met grief 4 komt CDS op tegen het oordeel van de kantonrechter dat [betrokkene 1] en [betrokkene] ieder voor de helft recht hadden op het gebruik van de kelder en dat de waardevermindering van [betrokkene] moet worden vastgesteld op ƒ 100,-- per maand.
In grief 5 wordt geklaagd dat de kantonrechter ten onrechte ervan is uitgegaan
dat aan CDS eerst schadevergoeding toekomt vanaf 27 januari 2000. Grief 6 strekt
ten betoge dat de kantonrechter de schade ten onrechte heeft vastgesteld op
ƒ 2.300,--. Met grief 7 richt CDS zich tegen de afwijzing van haar vordering ter zake van de incassokosten. Grief 8, ten slotte, komt op tegen de veroordeling van "gedaagde" in de proceskosten.
4. De vordering van CDS vindt haar grondslag in de stelling dat zij, CDS, huurster is geweest van (het achterste gedeelte van) [het perceel] en dat de kelder van dat perceel deel uitmaakte van die huurovereenkomst.
5. In 's hofs eerdergenoemd tussenarrest is overwogen dat het niet mogelijk is dat CDS - die immers eerst op 5 juli 1999 als vennootschap onder firma is opgericht - op 18 januari 1995 de desbetreffende huurovereenkomst met Marles is aangegaan. Omdat niet geheel viel uit te sluiten dat CDS op enig moment - door bijvoorbeeld overname van het huurcontract - huurster is geworden, doch ten processe daarvan tot dan niets was gesteld of gebleken, heeft het hof CDS in de gelegenheid gesteld zich dienaangaande bij akte uit te laten.
6. In haar akte na tussenarrest heeft CDS gesteld dat tot 1 juni 1996 de - inmiddels opgeheven - vennootschap onder firma C.D. Service huurster is geweest en dat vanaf 1 juni 1996 CDS de huurovereenkomst met Marles heeft voortgezet. In reactie hierop heeft Marles in haar antwoordakte aangevoerd dat haar van overname van het huurcontract door CDS niets bekend is.
6.1. Het gestelde in de akte na tussenarrest van CDS kan naar 's hofs oordeel niet ertoe leiden dat aangenomen moet worden dat CDS in casu als huurster heeft te gelden. Ervan uitgaande dat tot 1 juni 1996 de vennootschap onder firma C.D. Service huurster is geweest, kan het nog steeds niet zo zijn dat vanaf die datum CDS de huurovereenkomst heeft voortgezet. Op die datum bestond CDS immers nog niet. Van een stilzwijgende opvolging van de huur per 1 juni 1996 door CDS kan dan derhalve ook geen sprake zijn.
6.2. Het hof stelt derhalve vast dat CDS niet de hoedanigheid van huurder toekomt die zij aan haar vordering in conventie in eerste aanleg ten grondslag heeft gelegd. Dat leidt ertoe dat het vonnis waarvan beroep, voor zover in conventie gewezen, moet worden vernietigd en dat CDS niet ontvankelijk moet worden geoordeeld in haar vordering, zodat deze alsnog moet worden afgewezen.
7. Voor zover het appel van CDS is gericht tegen de beslissing van de kantonrechter in reconventie gegeven, overweegt het hof het volgende.
7.1. Daargelaten dat het vonnis van de kantonrechter is gewezen tegen een partij ([betrokkene]) die niet op rechtsgeldige wijze in rechte is betrokken en waarvan zelfs de identiteit niet vaststaat (in de procedure worden immers zowel een [betrokkene 2] als een [betrokkene 4] opgevoerd), duidelijk is in ieder geval dat CDS door de beslissing in reconventie niet in haar belangen is getroffen.
7.2. CDS heeft derhalve ook geen enkel belang bij haar appel ter zake en moet om die reden niet ontvankelijk worden verklaard in haar appel voor zover dat de reconventionele vordering betreft.
8. Hetgeen hiervoor is overwogen leidt ertoe dat de grieven geen inhoudelijke behandeling behoeven.
Slotsom
9. Het vonnis waarvan beroep dient te worden vernietigd.
Opnieuw rechtdoende zal het hof de - conventionele - vordering van CDS alsnog afwijzen. CDS zal voorts niet ontvankelijk worden verklaard in het hoger beroep van het vonnis van de kantonrechter d.d. 5 februari 2003, voor zover dat in reconventie is gewezen.
CDS zal als de in het ongelijk te stellen partij in de kosten van het geding in hoger beroep worden veroordeeld (11/2 procespunt, tarief I).
De beslissing
Het gerechtshof:
vernietigt het vonnis d.d. 5 februari 2003 waarvan beroep voorzover in conventie gewezen;
en, opnieuw rechtdoende
wijst de - conventionele - vordering van CDS af;
verklaart CDS niet ontvankelijk in het hoger beroep van het vonnis d.d. 5 februari 2003, voor zover in reconventie gewezen;
veroordeelt CDS in de kosten van het geding in hoger beroep, tot aan deze uitspraak aan de zijde van Marles begroot op euro 205,-- aan verschotten en op
euro 948,-- aan salaris voor de procureur;
verklaart dit arrest voor wat betreft de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Aldus gewezen door mrs Mollema, voorzitter, Zuidema en Kuiper, raden, en uitgesproken door mr Streppel, vice-president, lid van een enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van de heer Bilstra als griffier ter openbare terechtzitting van dit hof van woensdag 21 december 2005.