ECLI:NL:GHLEE:2006:AU9348

Gerechtshof Leeuwarden

Datum uitspraak
6 januari 2006
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
BK 513/04 Inkomstenbelasting
Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afboeking van rekening-courant als oninbare vordering in de inkomstenbelasting

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Leeuwarden op 6 januari 2006, staat de vraag centraal of het saldo van de rekening-courant van belanghebbende per 31 december 2001, ter hoogte van € 150.478, kan worden afgeboekt als oninbare vordering. Belanghebbende, werkzaam als directeur bij B B.V., had in de jaren 2000, 2001 en 2002 betalingen gedaan aan de BV vanwege liquiditeitsproblemen, zonder dat hiervoor leningsovereenkomsten of zekerheden waren gesteld. De inspecteur van de Belastingdienst had de afwaardering van het saldo van de rekening-courant niet toegestaan, omdat de oninbaarheid van de vordering niet vaststond op het moment van de aanslag.

Uitspraak

BELASTINGKAMER GERECHTSHOF TE LEEUWARDEN UITSPRAAK
BK 513/04 6 januari 2006
Uitspraak van het Gerechtshof te Leeuwar-den, tweede meervoudige belastingkamer, op het beroep van X te Z tegen de uitspraak van de voorzitter van het managementteam van de Belastingdienst/Noord/kantoor Assen (hierna: de inspecteur), gedaan op het bezwaarschrift van belanghebbende tegen de hem opgelegde aan-slag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 2001.
1. Ontstaan en loop van het geding.
Aan belanghebbende werd met dagtekening 28 januari 2004 voor het jaar 2001 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 67.230,--, gegrond op de Wet op de inkomstenbelasting 2001, gelijk deze wet voor het onderhavige jaar gold, (hierna te noemen: de Wet).
Op het tijdig ingediende bezwaar van belanghebbende heeft de inspecteur bij de bestreden uitspraak van 13 mei 2004 de aanslag gehandhaafd.
Belanghebbende is tegen deze uitspraak in beroep gekomen bij een beroepschrift (met bijlagen), hetwelk op 17 juni 2004 is ingekomen en is aangevuld bij schrijven (met bijlagen) van 29 september 2004.
Nadat de inspecteur zijn verweerschrift (met bijlagen) heeft ingezonden, heeft de mondelinge behandeling plaatsgevonden ter zitting van 21 oktober 2005, gehouden te Leeuwarden, alwaar aanwezig was namens de inspecteur mr. A. Namens belanghebbende is toen niemand verschenen, hoewel op 2 september 2005 aan de gemachtigde van belanghebbende een oproeping is gezonden, waarvoor een handtekening voor ontvangst retour is ontvangen.
Van alle genoemde (en nog te noemen) stukken moet de inhoud als hier ingevoegd worden beschouwd.
2. De feiten.
Blijkens de gedingstukken staat als onbetwist, dan wel onvoldoende betwist, tussen partijen vast:
2.1 Belanghebbende was in het onderhavige jaar werkzaam als directeur bij B B.V. (nader: B of de BV), van welke vennootschap hij middellijk enig aandeelhouder was.
2.2 De activiteiten van B bestonden uit de fabricage en verkoop van keukens.
2.3 Volgens het financieel verslag van B bedroeg het eigen vermogen van de BV per 31 december 1999 f. 1.690.670,-- (of € 767.192,--) en per 31 december 2000 f. 1.533.832,-- (of € 696.022,--volgens de inspecteur) ofwel € 768.486,-- en € 697.196,-- (volgens belanghebbende). Het resultaat na belastingen bedroeg over die jaren respectievelijk f. 2.460,-- (neg.) en f. 156.838,-- (neg.). Uit beschikbare saldilijsten blijkt een eigen vermogen van B per 31 december 2001 van € 473.249,--.
2.4 Wegens liquiditeitskrapte bij B heeft belanghebbende in 2000, 2001 en 2002 vanuit privé gezorgd voor betaling van diverse crediteuren van de BV. Met betrekking tot deze betalingen werden met B geen leningsovereenkomsten gesloten, geen aflossingsafspraken gemaakt en geen zekerheden gesteld. De bedragen werden als vordering van belanghebbende op de rekening-courant bijgeschreven. De stand van de tussen belanghebbende en B bestaande rekening-courant bedroeg (als vordering van belanghebbende op B) per 1 januari 2000 € 7.412,--, per 31 december 2000 € 95.411,--, per 31 december 2001 € 150.478,-- en per 1 mei 2002 € 169.125,--.
2.5 De huur van het door belanghebbende aan de BV verhuurde bedrijfspand over 2000, 2001 en het eerste kwartaal 2002 werden eveneens op de rekening-courant bijgeschreven, evenals een vergoeding voor zakelijk gereden kilometers betreffende 2000.
2.6 Begin mei 2002 was duidelijk dat B in staat van faillissement zou gaan verkeren. Belanghebbende heeft op 6 mei 2002 het faillissement aangevraagd. De activiteiten van de BV werden op 1 juli 2002 gestaakt.
2.7 In de aangifte van belanghebbende voor de inkomstenbelasting voor het jaar 2001 (ter inspectie ingekomen op 7 juli 2002) is bij de berekening van het resultaat uit overige werkzaamheden het saldo van de rekening-courant per 1 mei 2002 als oninbare lening geheel afgeboekt.
2.8 Bij het vaststellen van de onderhavige aanslag heeft de inspecteur de afwaardering van voormeld saldo van rekening-courant ad € 169.125,-- niet in aftrek toegelaten en bij het aangegeven belastbare inkomen uit werk en woning geteld.
Op het tijdig ingediende bezwaar van belanghebbende heeft de inspecteur bij de bestreden uitspraak dit standpunt gehandhaafd.
3. Het geschil.
Te dezen is in geschil het antwoord op de vraag of het saldo van de rekening-courant per 31 december 2001 ad € 150.478,-- geheel dan wel ten dele kan worden afgeboekt als oninbare vordering zoals belanghebbende voorstaat, dan wel dat de betalingen van belanghebbende ten behoeve van de BV dienen te worden beschouwd als storting van informeel kapitaal en de oninbaarheid van het saldo van de rekening-courant ultimo 2001 (en ten tijde van het doen van aangifte) nog niet vaststond, gelijk de inspecteur van opvatting is.
4. De standpunten van partijen.
Belanghebbende heeft op gronden, gelijk vervat in zijn beroepschrift, het standpunt ingenomen dat bij de BV slechts sprake was van liquiditeitsproblemen en dat de solvabiliteit niet in geding was. De ten behoeve van de BV gedane betalingen zijn door belanghebbende en de BV beschouwd als lening. Over het saldo van de rekening-courant werd jaarlijks rente berekend. Toen de aangifte voor de inkomstenbelasting werd opgemaakt was de BV reeds failliet verklaard, zodat de oninbaarheid toen reeds vaststond. Abusievelijk is echter ook de toename van de rekening-courantvordering over 2002 in de afwaardering voor 2001 betrokken. De niet ontvangen huur kan in elk geval niet als informeel kapitaal worden aangemerkt. Primair dient een bedrag van € 150.478,-- te worden afgeboekt, subsidiair dient de aangifte te worden gecorrigeerd voor de huur- en renteinkomsten en moet € 119.711,-- worden afgeboekt en meer subsidiair dient € 95.411,-- te worden afgeboekt.
De inspecteur heeft daartegenover op gronden, gelijk weergegeven in zijn verweerschrift, de opvatting verdedigd dat de gehele of gedeeltelijke oninbaarheid van de vordering in rekening-courant tot een bedrag van € 71.568,-- per balansdatum 31 december 2001 niet vast stond. Afwaardering op die grond kan dan ook niet geschieden. Bij de privéstortingen in 2000 en 2001 tot een bedrag van € 78.910,-- is sprake geweest van storting van informeel kapitaal, hetwelk eveneens niet ten laste van het belastbaar inkomen kan worden afgewaardeerd. Ook als deze betalingen niet kunnen worden aangemerkt als storting van informeel kapitaal maar als vordering van belanghebbende op de BV is afwaardering niet aan de orde omdat de oninbaarheid van dit bedrag eveneens niet is komen vast te staan.
De inspecteur heeft ter zitting zijn standpunt gehandhaafd, zonder daartoe overigens nadere gronden te hebben aangevoerd.
5. De overwegingen omtrent het geschil.
5.1 Gelijk uit de beschikbare saldilijsten blijkt, en tussen partijen niet in geschil is, bedroeg het eigen vermogen van B per 31 december 2001 € 473.249,--. Het eigen vermogen was daarvoor gedaald van ruim € 760.000,-- per 31 december 1999 tot ruim € 690.000,-- per 31 december 2000.
5.2 Ondanks de dalende tendens was de solvabiliteit van B per 31 december 2001, gelet op het vorenstaande, overeenkomstig hetgeen belanghebbende daaromtrent stelt, nog niet in geding. Deze omstandigheid staat vast, ook met de wetenschap omtrent zich na 31 december 2001 voorgedaan hebbende omstandigheden, zoals bekend ten tijde van het doen van aangifte voor de inkomstenbelasting.
5.3 Ook belanghebbende stelt zich op het standpunt dat per 31 december 2001 het faillissement van de BV nog niet te voorzien viel.
5.4 Gelet op het verloop van het eigen vermogen van B is daarenboven niet aannemelijk gemaakt dat bij faillissement van B vorderingen van belanghebbende op de BV geheel oninbaar zouden zijn. Duidelijkheid daarover wordt eerst bereikt bij afwikkeling van het faillissement.
5.5 Belanghebbende heeft derhalve, naar ’s hofs oordeel, niet aannemelijk gemaakt dat de door hem gestelde vordering op de BV, hoe die ook moet worden gekwalificeerd, reeds uiterlijk per 31 december 2001 als geheel of gedeeltelijk oninbaar zou moeten worden afgewaardeerd ten laste van het belastbaar inkomen uit werk en woning. Aan kwalificatie van de aard van de door belanghebbende gedane betalingen komt het hof dientengevolge niet toe.
5.6 Nu tussen partijen niet in geschil is dat door belanghebbende in 2002 gedane betalingen in elk geval niet ten laste van het belastbaar inkomen over 2001 kunnen worden gebracht heeft de inspecteur terecht het aangegeven belastbaar inkomen uit werk en woning gecorrigeerd met een bedrag van € 169.125,--.
5.7 De aanslag is derhalve niet tot een te hoog bedrag opgelegd, zodat het beroep ongegrond is.
5.8 Het hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
6. De beslissing.
Het hof verklaart het beroep ongegrond.
Gedaan op 6 januari 2006 door mr. F.J.W. Drion, raadsheer en voorzitter, mr. G.M. van der Meer, raadsheer, en mr. G.W.B. van Westen, raadsheer-plaatsvervanger, en op die dag in het openbaar uitgesproken door voornoemde voorzitter in tegenwoordigheid van de griffier, mr. H. de Jong en ondertekend door de voorzitter en de griffier.
Op 11 januari 2006 afschrift
aangetekend verzonden aan beide partijen.