ECLI:NL:GHLEE:2006:AU9908

Gerechtshof Leeuwarden

Datum uitspraak
13 januari 2006
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
BK 709/04 Loonbelasting
Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • J. Huiskes
  • H.S. Pruiksma
  • C.L. van Lindonk
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen naheffingsaanslag loonbelasting en opgelegde boete

In deze zaak heeft het Gerechtshof Leeuwarden op 13 januari 2006 uitspraak gedaan in een beroep van X B.V. tegen de uitspraak van de inspecteur van de Belastingdienst/Noord/kantoor Heerenveen. Het geschil betreft de correcties die de inspecteur heeft toegepast op de loonbelasting en de opgelegde boete. De inspecteur had een naheffingsaanslag van € 12.783,- en een boete van € 3.195,- opgelegd, welke betrekking hadden op het tijdvak van 1 januari 1998 tot en met 31 december 2000. De naheffingsaanslag en boete waren het gevolg van een boekenonderzoek dat was ingesteld bij belanghebbende, waarbij onregelmatigheden in de autokostenvergoedingen aan het licht kwamen.

De inspecteur had correcties toegepast op de autokostenvergoedingen die aan twee werknemers waren verstrekt, omdat er geen cijfermatige onderbouwing voor deze vergoedingen aanwezig was. Belanghebbende betwistte de correcties en de boete, maar het hof oordeelde dat belanghebbende niet had aangetoond dat de vergoedingen reëel waren. Het hof concludeerde dat de inspecteur terecht de correcties had toegepast en dat de opgelegde boete passend was, gezien de grove schuld van belanghebbende in het niet kunnen onderbouwen van de vergoedingen. Het hof verklaarde het beroep ongegrond en oordeelde dat er geen termen aanwezig waren voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

BELASTINGKAMER GERECHTSHOF TE LEEUWARDEN UITSPRAAK
Kenmerk: BK 709/04 13 januari 2006
Uitspraak van het Gerechtshof te Leeuwarden, eerste meervoudige belastingkamer, op het beroep van X B.V. te Z
(: belanghebbende) tegen de uitspraak van de inspecteur Belastingdienst/Noord/kantoor Heerenveen (hierna: de inspecteur), gedaan op het bezwaarschrift van belanghebbende tegen de aan haar opgelegde naheffingsaanslag met boete in de loonbelasting/premie volksverzekeringen voor het tijdvak 1 januari 1998 t/m 31 december 2000 met aanslagnummer 0000.00.000.A.01.0500.
1. Ontstaan en loop van het geding
Aan belanghebbende werden genoemde naheffingsaanslag van
€ 12.783,- aan belasting en een boete van € 3.195,- opgelegd met dagtekening 24 december 2003. De aankondiging van de boete heeft plaatsgehad bij brief van 10 september 2003. Op het tijdig ingediende bezwaar van belanghebbende heeft de inspecteur bij de bestreden uitspraak van 7 juli 2004 de naheffingsaanslag en de boete gehandhaafd.
Belanghebbende is tegen deze uitspraak in beroep gekomen bij een beroepschrift (met bijlagen), dat op 4 augustus 2004 is ingekomen.
De inspecteur heeft een verweerschrift (met bijlagen) ingezonden. De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het hof van 7 november 2005. Aldaar is verschenen en gehoord namens de inspecteur mevrouw A. Namens belanghebbende is (met schriftelijk bericht van verhindering van 3 november 2005) niemand verschenen. Van alle genoemde (en hierna nog te noemen) stukken moet de inhoud als hier ingevoegd worden beschouwd.
2. De feiten
Blijkens de gedingstukken staat als onbetwist, dan wel onvoldoende betwist, tussen partijen vast:
2.1 Over (onder meer) het onderhavige tijdvak is bij belanghebbende een boekenonderzoek ingesteld, waarvan het rapport is gedateerd op 6 augustus 2003.
2.2 Belanghebbende vormt samen met B B.V. en C B.V. een fiscale eenheid voor de vennootschapsbelasting. Het bestuur van belanghebbende wordt gevormd door één directielid, de heer D, tevens directeur van B B.V..
2.3 Belanghebbende verstrekte aan twee werknemers een vaste autokostenvergoeding. Voor beide hierna te noemen werknemers was geen cijfermatige onderbouwing voor deze vergoedingen aanwezig.
2.4 Deze werknemers, de heren E en F, ontvingen in de jaren 1998 tot en met 2000 een (volgens belanghebbende) onbelaste vaste autokostenvergoedingen van respectievelijk f 1.000,- en f 800,- per maand. Hierop heeft de inspecteur correcties toegepast.
2.5 Met betrekking tot E is de correctie als volgt opgebouwd:
Vergoeding per jaar f 12.000,-
Onbelaste vergoeding woon-werkverkeer f 3.240,-
Door inspecteur geaccepteerde
vergoeding voor zakelijke kilometers f 1.237,-
f 4.477,-
Correctie per jaar voor het tijdvak f 7.523,-.
De inspecteur heeft ter zake voor het jaar 1998 tot en met 2000
f 7.523,- per jaar gecorrigeerd.
2.6 Met betrekking tot F is de correctie als volgt opgebouwd:
Vergoeding per maand f 800,-
Door inspecteur geaccepteerde vergoeding
voor zakelijke kilometers f 600,-
Correctie per maand voor het tijdvak f 200,-.
De inspecteur heeft ter zake voor het jaar 1998 en 1999 f 2.400,- per jaar gecorrigeerd en voor het jaar 2000 f 800,-.
2.7 De inspecteur heeft tegelijk met de naheffingsaanslag een boete opgelegd van 25 percent ofwel € 3.195,-.
3. Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen
3.1 Tussen partijen is in geschil het antwoord op de vraag of
a. de inspecteur terecht de onder 2.5 en 2.6 genoemde correcties heeft toegepast; en of
b. de onder 2.7 genoemde boete terecht is opgelegd.
Belanghebbende beantwoordt deze vragen ontkennend en de inspecteur bevestigend.
3.2 Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken.
4. De overwegingen omtrent het geschil
4.1 Op belanghebbende rust de last om aannemelijk te maken dat de onder 2.4 genoemde autokostenvergoedingen wat betreft de omvang ervan reëel zijn.
4.2 Belanghebbende is er naar het oordeel van het hof niet in geslaagd aannemelijk te maken dat de omvang van deze autokostenvergoedingen meer dient te bedragen dan de inspecteur heeft toegestaan (zie 2.5 en 2.6). De door belanghebbende genoemde reconstructie achteraf uit agenda’s is daartoe onvoldoende. Ten aanzien van E geldt bovendien dat in strijd met artikel 11, lid 1, aanhef en letter j, aanhef en onder ten derde, van de Wet op de loonbelasting 1964 jo. artikel 5a van de Uitvoeringsregeling loonbelasting 1990 geen voldoende specificatie van de autokostenvergoeding door belanghebbende is gemaakt. Er is immers in één vergoeding zowel een vergoeding gegeven voor woon-werkverkeer als voor andere autokosten.
4.3 Belanghebbende heeft zich nog beroepen op eerdere boekenonderzoeken. Haar opmerkingen ter zake zijn echter te weinig concreet om daaruit te kunnen afleiden (mede gelet op hetgeen de inspecteur daartegen heeft aangevoerd onder punt 7.3 van het verweerschrift) dat zij mocht aannemen dat de onderhavige kwestie toen op zijn fiscale merites is beoordeeld. Het beroep op het vertrouwensbeginsel faalt derhalve.
4.4 Belanghebbende heeft in haar brief van 3 november 2005 (genoemd onder 1) nog vermeld dat de controlerend ambtenaar G in het gebouw van de belastingdienst in elk geval tijdens het boekenonderzoek op dezelfde kamer zat als de heer H, die het beroep behandelde en dat er dus geen sprake was van een onbevooroordeelde beroepsgang. Volgens de inspecteur heeft H niet het beroep behandeld, maar uitspraak gedaan op bezwaar.
Hoe dan ook, naar het oordeel van het hof is het op één kamer zitten op zichzelf geen reden om aan te nemen dat er geen sprake is van een onbevooroordeelde beroepsgang.
4.5 De inspecteur heeft over de correctie een boete opgelegd van 25%.
Naar het oordeel van het hof had belanghebbende moeten beseffen dat voor de vaste autokostenvergoedingen een deugdelijke administratieve onderbouwing noodzakelijk is. Nu aangenomen moet worden dat belanghebbende hiervoor geen zorg heeft gedragen, is het aan grove schuld van belanghebbende te wijten dat zij bij controle niet aannemelijk heeft kunnen maken dat de door haar betaalde autokostenvergoedingen reëel waren. Naar het oordeel van het hof is het derhalve aan grove schuld van belanghebbende te wijten dat te weinig belasting is betaald. Het hof acht de opgelegde boete (zie 2.7) dan ook in beginsel passend en geboden. Gelet op het arrest van de Hoge Raad van 22 april 2005, nr 37 984, BNB 2005/337 c*, V-N 2005/22.6, overweegt het hof ambtshalve dat sinds de aankondiging van de boete tot de onderhavige uitspraak ongeveer 2 jaren en 4 maanden zijn verstreken. De overschrijding van de termijn van in beginsel twee jaar tussen aankondiging en uitspraak van het hof met 4 maanden acht het hof echter gelet op de cijfermatige ingewikkeldheid van de zaak niet onredelijk. Er is derhalve geen reden om de boete te verminderen.
4.6 Gelet op het voorgaande dient te worden beslist als hierna te vermelden.
5. Proceskosten
Het hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
6. De beslissing.
Het hof
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld op 13 januari 2006 door mr. J. Huiskes, raadsheer en voorzitter, mr. H.S. Pruiksma, vice-president, en mr. dr. C.L. van Lindonk, raadsheer-plaatsvervanger, en op die dag in het openbaar uitgesproken door voornoemde voorzitter in tegenwoordigheid van de griffier mr. K. de Jong-Braaksma en ondertekend door voornoemde voorzitter en door voornoemde griffier.
Op 18 januari 2006 afschrift
aangetekend verzonden aan beide partijen.