5. De overwegingen omtrent het geschil.
5.1 Ingevolge het bepaalde in artikel 3.1, tweede lid, letter c, van de Wet behoort tot het inkomen uit werk en woning het belastbare resultaat uit overige werkzaamheden. Ingevolge het bepaalde in artikel 3.91, eerste lid, letter c, van de Wet –voorzover hier van belang- wordt onder werkzaamheid mede verstaan het rendabel maken van vermogen op een wijze die normaal, actief vermogensbeheer te buiten gaat, zoals bij het uitponden van onroerende zaken of het aanwenden door de belastingplichtige van voorkennis of daarmee vergelijkbare bijzondere vormen van kennis.
5.2 Voor zover te dezen van belang staat vast dat belanghebbende, aanvankelijk naast zijn positie als directeur/enig aandeelhouder van F, directeur en enig aandeelhouder was van de fiscale eenheid waartoe H behoort. Blijkens de als bijlage bij het verweerschrift gevoegde specificatie van de onroerende bezittingen van H bezat H in de jaren 1997 tot en met 2001 10 à 12 onroerende zaken, waarvan de samenstelling wisselde door aankoop en (gedeeltelijke) verkoop. De gezamenlijk met H aangekochte onroerende zaken werden in appartementsrechten gesplitst, waartoe belanghebbende gebruik maakte van de diensten van een makelaar en een notaris. Belanghebbende financierde de door hem gekochte appartementen met vreemd vermogen. Vast staat eveneens dat belanghebbende van de drie door hem gekochte complexen appartementen binnen drie jaar 70% tot 87% van de appartementen verkocht. Voor het beheer en de verkoop van de appartementen maakte belanghebbende eveneens gebruik van de diensten van een makelaar.
5.3 Uit het vorenstaande, mede gelet op het gestelde in de brief van 1 oktober 2001 van belanghebbendes gemachtigde, dat de appartementen verkocht zullen worden als de mogelijkheid zich voordoet, leidt het hof af dat belanghebbendes bezigheden met betrekking tot de appartementen normaal actief vermogensbeheer te buiten gaan. De door belanghebbende aan derden uitbestede werkzaamheden dienen daarbij aan belanghebbende te worden toegerekend. Daarbij dient mede in ogenschouw te worden genomen de herhaling van de activiteiten (L, M, N) binnen een relatief korte tijdspanne.
5.4 Uit het gestelde in de hiervoor vermelde brief van 1 oktober 2001 van belanghebbendes gemachtigde leidt het hof voorts af dat belanghebbende met de onderhavige activiteiten voordeel beoogde en verwachtte. Het voordeel viel, objectief beschouwd, ook te verwachten, daar met de activiteiten van belanghebbende op de onroerend-goedmarkt (mede ten behoeve van H) opgedane kennis, en de aan belanghebbende toe te rekenen kennis van door hem ingeschakelde derden, te voorzien viel dat de vrij van huur komende appartementen met winst zouden kunnen worden verkocht.
5.5 Aan het vorenstaande doet niet af dat belanghebbende, naar zijn stelling, geen actief huurbeëindigingsbeleid heeft gevoerd. Zo belanghebbendes activiteiten daardoor niet zouden zijn aan te merken als uitponden als bedoeld in artikel 3.91 van de Wet, dan komen zij daarmee wel zodanig overeen dat het daarmee gemoeide vermogen rendabel is gemaakt op een wijze die normaal actief vermogensbeheer te buiten gaat.
5.6 De door belanghebbende met de verkoop van het appartement te N in het onderhavige jaar behaalde voordelen zijn door de inspecteur derhalve terecht tot belanghebbendes belastbare resultaat uit overige werkzaamheden en dus tot het belastbaar inkomen uit werk en woning gerekend. Van een afspraak met de belastingdienst dat de onderhavige voordelen onbelast zouden blijven, gelijk belanghebbende stelt, is niet gebleken. De namens de inspecteur op 6 oktober 1999 aan belanghebbendes gemachtigde gezonden brief wijst met betrekking tot na 1997 te behalen voordelen daarentegen nadrukkelijk op de mogelijkheid van een standpuntwijziging van de fiscus bij een toename van de omvang van belanghebbendes activiteiten op de onroerend-goedmarkt.
5.7 Belanghebbendes subsidiaire stelling dat van het voordeel slechts het deel dat het resultaat normaal actief vermogensbeheer te boven gaat te belasten valt vindt geen grond in het recht.
5.9 Gelet op het vorenstaande is de bestreden aanslag niet naar een te hoog belastbaar inkomen uit werk en woning opgelegd, zodat het beroep ongegrond is.
5.10 Het hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.