ECLI:NL:GHLEE:2006:AU9957

Gerechtshof Leeuwarden

Datum uitspraak
18 januari 2006
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
Rolnummer 0500411
Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep kort geding
Rechters
  • M. Zuidema
  • A. Kuiper
  • J. Verstappen
  • M. Mollema
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

VUT-uitkering voor werknemers van Enna met ononderbroken dienstverband

In deze zaak staat centraal of werknemers van Enna met een ononderbroken dienstverband van ten minste tien jaar, die na 1 januari 2003 63 jaar worden, aanspraak kunnen maken op een VUT-uitkering en of deze aanspraken bij de Stichting Vrijwillige Vervroegde Uittreding Werknemers Enna Aerosols geldend gemaakt kunnen worden. Het hof behandelt het hoger beroep van [appellant], die in eerste aanleg in het ongelijk is gesteld. De zaak is gestart met een hoger beroep dat op 8 augustus 2005 is ingesteld tegen een vonnis van de rechtbank Leeuwarden, waarin de voorzieningenrechter op 11 juli 2005 had geoordeeld dat de Stichting niet verplicht was om de VUT-uitkering te verstrekken. De appellant, die sinds 1 juli 1970 werkzaam is bij Enna, heeft zijn verzoek om een VUT-uitkering ingediend, maar de Stichting heeft geweigerd om een garantie te geven dat aan de voorwaarden voor de uitkering zou worden voldaan. Het hof oordeelt dat de VUT-regeling, zoals vastgelegd in de CAO van Enna, nog steeds van kracht is, omdat de geïntegreerde vroegpensioenregeling niet is ingevoerd. Het hof concludeert dat de Stichting niet de juiste partij is om de vordering van [appellant] te honoreren, aangezien de CAO en de statuten van de Stichting geen zelfstandig vorderingsrecht op de Stichting voor [appellant] erkennen. Het hof bekrachtigt het vonnis van de rechtbank en veroordeelt [appellant] in de kosten van het geding in hoger beroep.

Uitspraak

Arrest d.d. 18 januari 2006
Rolnummer 0500411
HET GERECHTSHOF TE LEEUWARDEN
Arrest van de eerste kamer voor burgerlijke zaken in de zaak van:
[appellant],
wonende te [woonplaats],
appellant,
in eerste aanleg: eiser,
hierna te noemen: [appellant],
procureur: mr J.V. van Ophem,
voor wie gepleit heeft mr J.G.N. Zincken, advocaat te Amstelveen,
tegen
Stichting Vrijwillige Vervroegde Uittreding Werknemers Enna Aerosols,
gevestigd in de gemeente Dongeradeel,
geïntimeerde,
in eerste aanleg: gedaagde,
hierna te noemen: de Stichting,
procureur: mr P. Tuinman,
voor wie gepleit heeft mr drs. H. Aydemir, advocaat te Utrecht.
Het geding in eerste instantie
In eerste aanleg is geprocedeerd en beslist zoals weergegeven in het kort geding
vonnis uitgesproken op 11 juli 2005 door de voorzieningenrechter van de
rechtbank Leeuwarden.
Het geding in hoger beroep
Bij exploot van 8 augustus 2005 is door [appellant] hoger beroep ingesteld van genoemd vonnis met dagvaarding van de Stichting tegen de zitting van 24 augustus (lees: 24 augustus 2005).
Het petitum van de dagvaarding in hoger beroep, tevens bevattende de grieven, luidt:
"te vernietigen het vonnis, waarvan beroep, en bij arrest uitvoerbaar bij voorraad voorzover de wet zulks toelaat, opnieuw rechtdoende
primair:
1. geïntimeerde te veroordelen om het bepaalde in artikel 17B van de CAO jegens eiser na te komen, onder verbeurte van een dwangsom van Euro 2.500 per dag voor iedere dag of gedeelte daarvan dat geïntimeerde in gebreke blijft aan deze veroordeling te voldoen, en aan een appellant maandelijks, vanaf 1 juli 2005 en tot het moment dat appellant de leeftijd van 65 jaar bereikt, althans tot uiterlijk het moment waarop, naar ondubbelzinnig dient vast te staan, een nieuwe pensioensregeling van kracht wordt die op appellant van toepassing is, althans tot een door Uw Gerechtshof in goede justitie te bepalen moment, een uitkering te betalen ter hoogte van 80% van het maandinkomen dat appellant direct voorafgaande aan zijn vrijwillig vervroegde uittreding genoot, vermeerderd met vakantietoeslag en de in artikel 12 van de CAO neergelegde eindejaarsuitkering ter hoogte van 4%;
subsidiair:
2. geïntimeerde te veroordelen bij wijze van voorlopige maatregel aan appellant maandelijks, vanaf 1 juli 2005 en tot het moment dat appellant de leeftijd van 65 jaar bereikt, althans tot uiterlijk het moment waarop, naar ondubbelzinnig dient vast te staan, een nieuwe pensioensregeling van kracht wordt die op appellant van toepassing is, althans tot een door Uw Gerechtshof in goede justitie te bepalen moment, een uitkering te betalen ter hoogte van 80% van het maandinkomen dat de appellant direct voorafgaande aan zijn vrijwillige vervroegde uittreding genoot, vermeerderd met vakantietoeslag en de in artikel 12 van de CAO neergelegde eindejaarsuitkering ter hoogte van 4%;
primair en subsidiair:
3. geïntimeerde te veroordelen in de kosten van beide instanties.
4. geïntimeerde te veroordelen om aan appellant terug te betalen hetgeen appellant aan geïntimeerde heeft betaald ter voldoening aan het vonnis waarvan beroep, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de dag van betaling door appellant tot aan de dag van betaling door geïntimeerde."
Bij memorie van antwoord is door de Stichting verweer gevoerd met als conclusie:
"dat het uw Hof behage [appellant] in zijn appèl niet ontvankelijk te verklaren, althans het door hem ingestelde hoger beroep af te wijzen en het door de rechtbank Leeuwarden op 11 juli 2005 gewezen vonnis in kort geding, uitgesproken tussen Stichting VUT en [appellant], desnodig met verbetering van gronden, te bekrachtigen met veroordeling van [appellant] in de kosten van het appèl."
Beide partijen hebben producties in het geding gebracht.
Vervolgens hebben partijen hun zaak doen bepleiten onder overlegging van pleitnota's door hun advocaten. [appellant] heeft voorafgaand aan het pleidooi nog een akte genomen, houdende overlegging producties.
Tenslotte heeft [appellant] de stukken overgelegd voor het wijzen van arrest.
De grieven
[appellant] heeft twee grieven opgeworpen.
De beoordeling
Ten aanzien van de feiten
1. Tegen de vaststelling van de feiten als door de voorzieningenrechter weergegeven in rechtsoverweging 1.1 tot en met 1.7 van het vonnis van 11 juli 2005 zijn geen grieven gericht. Het hof zal die feiten, voor zover voor de beoordeling relevant, hierna herhalen, aangevuld met enige feiten die in dit hoger beroep als vaststaand hebben te gelden.
1.1. [appellant], geboren op [geboortedatum], is sinds 1 juli 1970 werkzaam bij Enna Aerosols B.V. (verder aan te duiden als Enna), laatstelijk als account manager tegen een salaris van Euro 3.849,42 (bruto) per maand.
1.2. Bij Enna is in 1996 een regeling in werking getreden voor vrijwillig vervroegd uittreden van werknemers van 63 en 64 jaar. De voorwaarden voor die VUT-regeling waren opgenomen in een bijlage bij de voor Enna geldende bedrijfs-CAO.
1.3. Op 20 augustus 1997 is de Stichting opgericht.
Blijkens haar statuten heeft de Stichting tot doel het aan personeelsleden van Enna, die gebruik maken van de mogelijkheid om vervroegd uit het arbeidsproces te treden, "de daarvoor bij reglement vast te stellen uitkeringen te doen, voor zover de daartoe benodigde middelen in voldoende mate bij de stichting aanwezig zijn."
1.4. Het door de statuten vereiste reglement van de Stichting is nimmer vastgesteld. Tot oktober 2004 heeft de Stichting feitelijk niet gefunctioneerd. Enna heeft aan haar geen premies afgedragen en werknemers van Enna die van de VUT gebruik wilden maken, kregen hun VUT-uitkering rechtstreeks van Enna uitgekeerd.
1.5. Tussen Enna en de vakbonden is onderhandeld over een CAO met een vroegpensioenregeling in plaats van een VUT-regeling. Voor 2002-2003 heeft dit geresulteerd in een CAO - waarvan dit hof bij zijn in kort geding gewezen arrest van 12 januari 2005, JAR 2005/150 de geldigheid heeft aangenomen - waarin over dit onderwerp het volgende is opgenomen:
Artikel 17B Regeling vrijwillig vervroegd uittreden
"1. Er is een regeling voor vrijwillig vervroegd uittreden van kracht voor werknemers van 63 en 64 jaar met een ononderbroken dienstverband van ten minste 10 jaar.
2. De voorwaarden zijn opgenomen in bijlage V van deze collectieve arbeidsovereenkomst
3. Deze regeling blijft van kracht tot het moment dat de geïntegreerde pensioenregeling van kracht wordt."
Artikel 17C Geïntegreerde pensioenregeling
"1. Tussen partijen is overeenstemming bereikt over de invoering van een geïntegreerde vroegpensioenregeling, in plaats van de huidige VUT- en pensioenregeling. Invoering van deze nieuwe regeling zal plaatsvinden met ingang van 1 januari 2003.
2. Voor de nieuwe vroegpensioenregeling zijn de volgende uitgangspunten overeengekomen:
1. Invoering van de regeling zal plaatsvinden met ingang van 1 januari 2003.
2. De regeling is gebaseerd op geïndexeerd middelloon, met een opname datum van 23 jaar en een pensioendatum van 63 jaar.
3. Het opbouwpercentage bedraagt 1,75% per jaar, zodat na 40 dienstjaren een pensioen bereikt is van 70% van de gemiddelde pensioengrondslag. Het nabestaandenpensioen is 70% van het te bereiken ouderdomspensioen en het wezenpensioen is 14% van het te bereiken ouderdomspensioen.
...
6. Op de pensioendatum van 63 jaar wordt een AOW-vervangende uitkering toegekend, het Tijdelijk Overbruggingspensioen (TOP). Dit TOP bedraagt 80% van de franchise en wordt opgebouwd in 40 dienstjaren.
7. De deelnemers bijdrage is 7,2% van de pensioengrondslag( =12,96 maal het bruto maandsalaris minus de franchise).
3. Tevens gelden de volgende overgangsmaatregelen:
Voor alle werknemers van Enna die op 1 januari 2002 23 jaar of ouder zijn, die op het moment van invoering in dienst zijn en onafgebroken in dienst blijven tot de pensioenleeftijd van 63 jaar, geldt dat zij een volledig TOP zullen opbouwen en dat zij gecompenseerd worden voor het feit dat zij 2 opbouwjaren voor pensioen missen. Deze overgangsmaatregelen worden door de werkgever gefinancierd uit de opgebrachte VUT-reserveringen"
1.6. Bijlage V bij deze CAO, getiteld Regeling vrijwillig vervroegd uittreden, luidt, voor zover van belang, als volgt:
Artikel 1 lid 7
"Uittreding is mogelijk vanaf de dag dat betrokkene de 63-jarige leeftijd bereikt. Een daartoe strekkend verzoek moet tenminste 3 maanden voor de ingangsdatum door de betrokken werknemer bij de afdeling Personeelszaken worden ingediend."
Artikel 2 lid 1
"De deelnemer ontvangt per maand een uitkering ter hoogte van 80% van het maandinkomen dat hij direct voorafgaande aan zijn vrijwillig vervroegde uittreding genoot."
Artikel 7 lid 1
"De deelnemer verplicht zich tijdig alle inlichtingen en gegevens aan de werkgever te verstrekken, die van belang zijn voor een goede uitvoering van de regeling. Bij nalatigheid zullen eventueel ten onrechte verstrekte uitkeringen teruggevorderd worden door de werkgever en kan de betrokkene voor de toekomst van de regeling worden uitgesloten."
Artikel 8 Financiering
"Deze regeling wordt gefinancierd door het VUT-fonds Enna Aerosols (in 1996 op te richten buiten de onderneming). De premie bedraagt in totaal 2% van het maandinkomen inclusief vakantietoeslag en extra uitkering. De werknemersbijdrage bedraagt 50% en zal in maandelijkse termijnen op het salaris worden ingehouden. De werkgever zal de premies aan het VUT-fonds afdragen."
artikel 9 Duur van de regeling
"1. Deze regeling geldt voor de periode 1 april 2002 tot en met 31 december 2002, tenzij partijen in onderling overleg afspreken dat deze regeling op een eerder moment wordt vervangen door een prepensioenregeling.
2. Individuele rechten verkregen op grond van deze regeling blijven na 31 december 2002 gehandhaafd."
1.7. In de ontwerp-CAO voor 2003-2004 zijn op dit punt dezelfde teksten opgenomen. Dit hof heeft bij eerder genoemd arrest van 12 januari 2005 die CAO niet als rechtsgeldig aangemerkt.
1.8. De vakbonden en Enna hebben onderhandeld over een pensioenreglement ter uitwerking van het hiervoor geciteerde artikel 17C uit de CAO 2002-2003. Het ontwerpreglement is niet door Enna ondertekend.
1.9. De vakbonden en de Stichting hebben vervolgens in kort geding onder meer gevorderd Enna te veroordelen tot nakoming van de verplichting tot afdracht van de VUT-premies. Bij vonnis van 1 oktober 2004 heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Leeuwarden Enna veroordeeld tot afdracht - ten titel van voorschot - van Euro 367.000,- aan de Stichting. Tegen die beslissing is geen rechtsmiddel ingesteld.
1.10. De Stichting heeft bij Enna ook aanspraak gemaakt op na 1 januari 2003 door Enna ingehouden VUT-premies.
1.11. [appellant], die lid is van de CNV Bedrijvenbond (een der CAO-partners van Enna), heeft op 24 januari 2005 de Stichting bericht per 1 juli 2005 in aanmerking te willen komen voor een VUT-uitkering en de Stichting verzocht hem een garantie te geven dat door haar tijdig aan alle voorwaarden zal worden voldaan.
1.12. De Stichting heeft bij brief van 7 februari 2005 aangegeven de gevraagde garantie niet te kunnen geven.
1.13. [appellant] heeft na het bereiken van de 63-jarige leeftijd en na het voor hem negatieve vonnis in eerste aanleg, zijn werkzaamheden bij Enna voortgezet.
Korte aanduiding van het geschil
2. In geding is of werknemers van Enna met een ononderbroken dienstverband van tenminste tien jaar die na 1 januari 2003 63 jaar worden, nog aanspraken kunnen maken op een VUT-uitkering en of die aanspraken geldend gemaakt kunnen worden bij de Stichting.
Het spoedeisend belang van [appellant] bij de door hem gevraagde voorziening - thans stoppen met werken onder toekenning van een VUT-uitkering - is als zodanig door de Stichting niet betwist en volgt ook overigens voldoende uit de aard van de door hem ingestelde vordering.
Beoordeling van de grieven
3. De grieven strekken ertoe dat het hof het geschil in volle omvang opnieuw beoordeelt.
4. Het hof dient eerst de vraag te beantwoorden of [appellant] na het bereiken van de 63-jarige leeftijd nog een beroep toekomt op de VUT-regeling, als vervat in artikel 17B in samenhang met bijlage V van de CAO van Enna van 2002-2003, zijnde de laatste CAO die tussen de werkgever en de vakbonden is afgesloten.
Aan de orde is daarbij hoe de CAO 2002-2003 moet worden uitgelegd in de relatie tussen [appellant] en de Stichting, zulks in het licht van het feit dat [appellant] op grond van artikel 9 Wet CAO, eerste lid, aan die CAO is gebonden en de Stichting daarbij geen partij is.
5. Voor de uitleg van de bepalingen van een CAO en de daarbij behorende uitvoeringsregeling geldt als uitgangspunt dat in beginsel de bewoordingen daarvan en eventueel van de daarbij behorende schriftelijke toelichting, gelezen in het licht van de gehele tekst van die overeenkomst, van doorslaggevende betekenis zijn; daarbij komt het niet aan op de bedoelingen van partijen bij de CAO voor zover deze niet uit de CAO-bepalingen en de toelichting kenbaar zijn, maar op de betekenis die naar objectieve maatstaven volgt uit de bewoordingen waarin de CAO en de toelichting zijn gesteld. Bij deze uitleg kan onder meer acht worden geslagen op de elders in de CAO gebruikte formuleringen en op de aannemelijkheid van de rechtsgevolgen waartoe de onderscheiden, op zichzelf mogelijke tekstinterpretaties zouden leiden (HR 31 mei 2002, NJ 2003/110).
6. De Stichting beroept zich, ter ondersteuning van haar standpunt dat de VUT-regeling per 1 januari 2003 is vervallen op artikel 9, eerste lid, van bijlage V van de CAO, dat voor de VUT-regeling als einddatum 31 december 2002 kent en op artikel 17C van de CAO, dat volgens de Stichting de essentialia van het nieuwe, op 1 januari 2003 ingegane vroegpensioen, voldoende vastlegt. [appellant] voert aan dat de vroegpensioenregeling niet is ingegaan en dat over tal van essentiële punten geen overeenstemming tot stand is gekomen in een noodzakelijke uitvoeringsregeling als de vragen wat er gebeurt bij arbeidsongeschiktheid, de mogelijkheden van uitruil tussen ouderdoms- en prepensioen, wie als partner heeft te gelden en de wijze van financiering.
7. Het hof heeft in zijn hiervoor reeds genoemde, in kort geding gewezen arrest van 12 januari 2005, JAR 2005/150 overwogen dat artikel 17C spreekt over uitgangspunten die zijn overeengekomen voor een nieuwe vroegpensioenregeling en dat dit artikel geen rechtstreeks afdwingbare verplichtingen bevat van Enna ten aanzien van iedere bij haar werkzame werknemer. Het hof deelt niet de opvatting van de Stichting dat artikel 17C van de CAO 2002-2003 zelf als de geïntegreerde vroegpensioenregeling moet worden aangemerkt. Daarvoor is nadere regelgeving nodig, die als gevolg van meningsverschillen tussen de CAO-partners niet tot stand is gekomen. Door het ontbreken van een (geïntegreerd)pensioenreglement is er geen vroegpensioenregeling ingevoerd (met de tussen de CAO-partners voorziene terugwerkende kracht) per 1 januari 2003. Bij gebreke van een van kracht geworden geïntegreerde vroegpensioenregeling is ingevolge artikel 17B, derde lid, de VUT-regeling van kracht gebleven.
Naar het oordeel van het hof komt in het licht van deze bepalingen aan artikel 9, eerste lid, van bijlage V van de CAO 2002-2003 dat anders dan artikel 17B, derde lid, van de CAO, een absolute einddatum kent, niet de betekenis toe die de Stichting daar thans aan toegekend wil zien. Bij verschil tussen bijlage en hoofdtekst prevaleert naar 's hofs oordeel in het algemeen de tekst van de CAO zelf.
8. Het hof acht in dit verband nog van belang, onder verwijzing naar r.o. 1.7 dat ook in de ontwerp-CAO voor 2003-2004 artikel 17B voorkomt, dat Enna tot op heden VUT-premies op het loon van [appellant] heeft ingehouden en dat de Stichting bij diverse e-mails tussen 17 maart 2005 en 21 april 2005 bij de bestuurder van Enna heeft aangedrongen op overmaking van de VUT-premies over de maanden februari en maart 2005 en dat Enna ook daadwerkelijk een bedrag heeft overgemaakt; het hof leidt hieruit af dat ook de Stichting er begin 2005 van uitging dat de VUT-regeling nog gold.
9. Indien het hof de Stichting zou volgen en de tekst van artikel 9 van bijlage V zou laten prevaleren, zou dat tot gevolg hebben dat thans bij Enna geen enkele regeling geldt die eerder stoppen met werken mogelijk maakt terwijl daarvoor wel inhoudingen plaatsvinden, hetgeen het hof als onaannemelijk bestempelt.
Het hof legt de CAO 2002-2003 dan ook zo uit dat de VUT-regeling is blijven bestaan omdat de geïntegreerde vroegpensioenregeling niet van kracht is geworden.
10. Met dit oordeel is evenwel niet gegeven dat [appellant] - bijgestaan door een advocaat die in verwante procedures voor Enna is opgetreden - terecht uitsluitend de Stichting in rechte heeft betrokken. De Stichting heeft zowel in eerste aanleg als in hoger beroep (subsidiair) betoogd dat [appellant] bij haar aan het verkeerde adres is en zich tot Enna had moeten wenden.
11. Het hof oordeelt dat noch uit de CAO 2002- 2003 noch uit de statuten van de Stichting blijkt dat [appellant] een zelfstandig vorderingsrecht heeft op de Stichting. [appellant] kan op basis van de CAO 2002-2003 Enna aanspreken tot naleving van de CAO. Blijkens bijlage V, hiervoor onder 1.6 geciteerd, moeten aanvragen voor een VUT-uitkering worden ingediend bij Personeelszaken en kan Enna (en niet de Stichting) onverschuldigd gedane uitkeringen terugvorderen. Over de Stichting meldt de CAO alleen dat het VUT-fonds de VUT-regeling financiert. In de praktijk zijn alle VUT-uitkeringen vóór de aanvraag van [appellant] door Enna zelf gefinancierd en uitgekeerd. Een grondslag voor een rechtstreekse aanspraak van een 63-jarige werknemer op een deel van het vermogen van de Stichting ontbreekt.
12. Bij gebreke aan een deugdelijke grondslag kan de vordering van [appellant] niet worden toegewezen. Het hof onderschrijft dan ook, zij het op andere gronden, de conclusie van de voorzieningenrechter dat [appellant] ten onrechte zijn pijlen op de Stichting heeft gericht.
De slotsom.
13. Het vonnis waarvan beroep dient te worden bekrachtigd met veroordeling van [appellant] als de in het ongelijk te stellen partij in de kosten van het geding in hoger beroep, voor wat het salaris betreft begroot op 3 punten naar tarief II.
De beslissing
Het gerechtshof:
bekrachtigt, met verbetering van gronden, het vonnis waarvan beroep;
veroordeelt [appellant] in de kosten van het geding in hoger beroep en begroot die aan de zijde van De Stichting tot aan deze uitspraak op Euro 291,-- aan verschotten en Euro 2.682,- aan salaris voor de procureur.
Aldus gewezen door mrs Zuidema, voorzitter, Kuiper en Verstappen, raden, en uitgesproken door mr Mollema, vice-president, lid van een enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mevrouw Haites-Verbeek als griffier ter openbare terechtzitting van dit hof van woensdag 18 januari 2006.