ECLI:NL:GHLEE:2006:AV1714

Gerechtshof Leeuwarden

Datum uitspraak
10 februari 2006
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
BK 729/04 Inkomstenbelasting
Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • H.S. Pruiksma
  • J. Huiskes
  • C.L. van Lindonk
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Fiscale aanvaardbaarheid van de behandeling van aanschafkosten van neuswielen en huiven door een firma in de inkomstenbelasting

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof te Leeuwarden, staat de fiscale aanvaardbaarheid van de door een firma toegepaste behandeling van de aanschafkosten van neuswielen en huiven centraal. De firma, die zich richt op de verhuur van aanhangwagens, had de kosten van neuswielen en huiven in één keer als kosten van onderneming ten laste van de winst gebracht. De inspecteur van de Belastingdienst was het hier niet mee eens en stelde dat deze kosten als onderdeel van de aanhangwagens geactiveerd moesten worden.

De procedure begon met een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen over het jaar 2001, waarbij de inspecteur een belastbaar inkomen van € 89.043 vaststelde. Na bezwaar van de firma, dat ongegrond werd verklaard, werd beroep ingesteld. Tijdens de mondelinge behandeling op 7 november 2005 werd de zaak besproken, waarbij de inspecteur zijn standpunt verdedigde dat de neuswielen en huiven geen zelfstandige bedrijfsmiddelen zijn, maar deel uitmaken van de aanhangwagens.

Het hof oordeelde dat de neuswielen en huiven hun zelfstandigheid hadden verloren door de wijze van levering en facturering, en dat ze dus niet als afzonderlijke kosten konden worden afgetrokken. Het hof vernietigde de uitspraak van de inspecteur, maar handhaafde de navorderingsaanslag zoals deze ambtshalve was verminderd. De beslissing werd op 10 februari 2006 genomen, waarbij het hof geen termen aanwezig achtte voor een proceskostenveroordeling.

De uitspraak benadrukt het belang van de fiscale behandeling van bedrijfsmiddelen en de voorwaarden waaronder kosten als onkosten kunnen worden afgetrokken. Het hof concludeerde dat de behandeling van de kosten door de firma niet in overeenstemming was met de fiscale wetgeving, en dat de inspecteur terecht had opgetreden.

Uitspraak

BELASTINGKAMER GERECHTSHOF TE LEEUWARDEN UITSPRAAK
Kenmerk: BK 729/04 10 februari 2006
Uitspraak van het Gerechtshof te Leeuwarden, tweede meervoudige belastingkamer, op het beroep van X te Z tegen de uitspraak van de voorzitter van het managementteam van de Belastingdienst/Noord/kantoor Heerenveen (hierna: de inspecteur), gedaan op het bezwaarschrift van belanghebbende tegen de aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen over het jaar 2001.
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1 Op 5 maart 2004 is aan belanghebbende een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen over het jaar 2001 opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 89.043, -. Tevens is gelijktijdig een beschikking heffingsrente ten bedrage van € 2.094, - vastgesteld.
1.2 Op het tijdig ingediende bezwaar van belanghebbende heeft de inspecteur bij de bestreden uitspraak van 6 juli 2004 het bezwaar ongegrond verklaard.
1.3 Belanghebbende is tegen deze uitspraak in beroep gekomen bij een beroepschrift (met bijlagen), hetwelk op 13 augustus 2004 is ingekomen.
1.4 Nadat de inspecteur zijn verweerschrift (met bijlagen) op 9 november 2004 heeft ingezonden, heeft de mondelinge behandeling van het beroep plaatsgevonden ter zitting van 7 november 2005, gehouden te Leeuwarden, alwaar aanwezig waren belanghebbende en de inspecteur. De inspecteur heeft een pleitnota overgelegd en voorgelezen.
1.5 Het hof heeft in deze zaak op 21 november 2005 in het openbaar mondeling uitspraak gedaan, waarvan het proces-verbaal bij aangetekend schrijven, ter post bezorgd op 5 december 2005, aan partijen is verzonden.
1.6 Bij brief, ingekomen op 17 januari 2006, heeft de griffier van de Hoge Raad op de voet van artikel 28a van de Algemene wet inzake rijksbelastingen het hof medegedeeld dat tegen de voormelde mondelinge uitspraak beroep in cassatie is ingesteld. De Hoge Raad heeft op de voet van artikel 28b, eerste lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen verzocht de mondelinge uitspraak te vervangen door een schriftelijke uitspraak.
1.8 Van alle vermelde (en hierna nog te vermelden) stukken moet de inhoud als hier ingevoegd worden beschouwd.
2. De feiten
Blijkens de gedingstukken en op grond van het verhandelde ter zitting stelt het hof als tussen partijen niet in geschil dan wel door een der partijen gesteld en door de wederpartij niet of onvoldoende weersproken, de volgende feiten vast.
2.1 Belanghebbende drijft samen met A in firmaverband onder de naam “B” (: de firma) een onderneming die zich richt op verhuur van aanhangwagens. Het betreft circa 1200 aanhangwagens die in hoofdzaak via benzinestations worden verhuurd. Daartoe is door de firma in 2001 een contract met C afgesloten.
2.2 De aanhangwagens zijn gestald bij diverse benzinestations waarvan de pomphouder de feitelijke verhuur voor zijn rekening neemt en daarvoor provisie ontvangt van de firma.
2.3 De aanhangwagens, die zijn voorzien van een huif en een verstevigd neuswiel, worden besteld bij en geleverd door D aanhangwagens B.V. te L, die de huiven van E in M en de neuswielen van F in N betrekt. Voorzien van huif en neuswiel wordt de aanhangwagen compleet door D rechtstreeks aan de benzinestations afgeleverd. Vervolgens vindt facturering aan de firma plaats. Verhuur van een losse huif of een los neuswiel is niet mogelijk. De aanschafprijs van een aldus geleverde aanhangwagen ligt boven de € 450. De afschrijvingstermijn bedraagt zes jaar.
2.4 Op de factuur die de firma van D ontvangt, staan de aanhangwagens, de neuswielen en de huiven afzonderlijk vermeld.
2.5 In de administratie van de firma zijn de aanhangwagens, de neuswielen en de huiven gesplitst opgenomen: de aanschafprijs van de “kale” aanhangwagen wordt geactiveerd, terwijl de neuswielen en de huiven rechtstreeks als onkosten worden afgeboekt.
2.6 Met die door de firma inzake de neuswielen en de huiven toegepaste fiscale verwerking heeft de inspecteur, toen hem daarvan bij een boekenonderzoek bij de firma was gebleken, zich niet kunnen verenigen. Hij stelde zich op het standpunt dat het geheel van aanhangwagen, neuswiel en huif als één bedrijfsmiddel moet worden aangemerkt en daarom als één bedrijfsmiddel op de firmabalans moet worden geactiveerd.
2.7 In verband daarmee heeft de inspecteur de thans bestreden aanslag (abusievelijk in de mondelinge uitspraak als “navorderingsaanslag” aangemerkt) opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 89.043, -(in de mondelinge uitspraak is abusievelijk een ander bedrag opgenomen). Toen hem bleek dat daarbij een fout was gemaakt in de berekening van de afschrijving op bedrijfsmiddelen ten nadele van belanghebbende, heeft de inspecteur bij beschikking van 1 december 2004 een ambtshalve vermindering van de aanslag (in de mondelinge uitspraak is abusievelijk “navorderingsaanslag” vermeld) verleend, waarbij - zoals de inspecteur ter zitting heeft aangeven - het belastbaar inkomen nader werd vastgesteld op € 81.136, -.
3. Het geschil en standpunten van partijen
3.1 In geschil is de fiscale aanvaardbaarheid van de door de firma toegepaste behandeling van de aanschafkosten van neuswielen en huiven door deze in één keer als kosten van onderneming ten laste van de winst te brengen.
3.2 In beroep handhaaft belanghebbende zijn stelling dat de neuswielen en de huiven als afzonderlijk in aanmerking te nemen voorwerpen van geringe waarde in één keer als onkosten ten laste van de winst mogen worden gebracht.
3.3 De inspecteur daartegenover staat op het standpunt dat de aanhangwagens inclusief neuswiel en huif elk als één bedrijfsmiddel moeten worden beschouwd die in hun geheel behoren te worden geactiveerd.
3.4 Partijen hebben ter zitting hun standpunten gehandhaafd, zonder daartoe nog nadere gronden te hebben aangevoerd. Voor een uitgebreidere motivering van de standpunten zij verwezen naar de gedingstukken.
4. De rechtsoverwegingen
4.1 Van de onderhavige neuswielen en huiven kan op grond van de vaststaande feiten niet worden gezegd dat zij een zelfstandige functie vervullen binnen de onderneming die door de firma wordt gedreven, nu zij gemonteerd aan de bestelde aanhangwagens door D worden afgeleverd en gefactureerd en uitsluitend bestemd zijn om bij voortduring aan die aanhangwagens verbonden te blijven.
4.2 Aldus hebben neuswiel en huif als roerende zaak hun zelfstandigheid verloren, en zijn deel geworden van het bedrijfsmiddel aanhangwagen.
4.3 Dat onder omstandigheden onderhoud aan neuswiel of huif dient plaats te vinden of dat vervanging wegens onbruikbaarheid tengevolge van beschadiging noodzakelijk is, maakt dat niet anders.
4.4 Het vorenoverwogene betekent ook dat belanghebbendes beroep op het besluit nr. CPP 0000/00000 niet kan slagen, nu de neuswielen en huiven op zich geen zelfstandige bedrijfsmiddelen vormen en daarom niet in de categorie “bedrijfsmiddelen met een aanschafwaarde van minder dan € 450” vallen die in één keer ten laste van het resultaat mogen worden gebracht.
4.5 De slotsom is dat het beroep in zoverre als ongegrond moet worden verworpen. Aangezien echter door de inspecteur met dagtekening 1 december 2004 een ambtshalve vermindering is verleend, dient op die enkele grond de bestreden uitspraak te worden vernietigd, met handhaving van de aanslag (en niet zoals in de mondelinge uitspraak is overwogen “met handhaving van de navorderingsaanslag”) zoals die luidt na voormelde ambtshalve vermindering.
5. Proceskosten
Het hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
6. De beslissing.
Het hof verklaart het beroep gegrond;
vernietigt de uitspraak van de inspecteur;
handhaaft de navorderingsaanslag zoals ambtshalve verminderd bij beschikking van 1 december 2004; en
gelast de Staat der Nederlanden belanghebbende het betaalde griffierecht ad € 37,- te vergoeden.
Aldus vastgesteld op 10 februari 2006 door mr. H.S. Pruiksma, vice-president en voorzitter, mr. J. Huiskes, raadsheer, en dr. C.L. van Lindonk, raadsheer-plaatsvervanger, leden van de tweede meervoudige belastingkamer van het gerechtshof Leeuwarden en ondertekend door voormelde voorzitter en de griffier mr. K. de Jong-Braaksma.
Op 15 februari 2006 afschrift
aangetekend verzonden aan beide partijen.