6. De overwegingen omtrent het geschil.
6.1. Vaststaat dat de belanghebbende inkopen voor een totaal bedrag van € 120.171,-- niet in zijn administratie heeft verantwoord. Tevens staat vast dat de belanghebbende de verkopen van deze buiten de boeken gehouden inkopen ook niet in zijn administratie heeft verantwoord en de ter zake van die verkopen verschuldigd geworden omzetbelasting niet op aangifte heeft voldaan. Gelet hierop heeft de belanghebbende niet voldaan aan de in artikel 34 van de Wet neergelegde regel dat hij als ondernemer gehouden is om van de door hem en aan hem verrichte leveringen van goederen aantekening te houden. Evenmin heeft hij voldaan aan de verplichting de vereiste aangifte te doen. Alsdan dient het hof, op grond van het bepaalde in artikel 36 van de Wet en artikel 27e van de AWR, het beroep ongegrond te verklaren, tenzij is gebleken dat en in hoeverre de uitspraak op bezwaar onjuist is.
6.2. Door toepassing van voornoemde artikelen verkeert de belanghebbende in de situatie dat hij voor het hof overtuigend dient aan te tonen dat de door de inspecteur onder punt 2.2 vermelde correcties niet juist zijn. Naar het oordeel van het hof is de belanghebbende slechts ten dele in de op hem rustende zware bewijslast geslaagd.
6.3. Wat betreft de berekening van de omzet van de via F ingekochte goederen is het hof van oordeel dat uitgegaan dient te worden van de daadwerkelijk ingekochte goederen zoals deze thans blijken uit de door de belanghebbende bij het beroepschrift overgelegde facturen. Alsdan wordt de werkelijk behaalde omzet immers beter benaderd dan met toepassing van het onder 2.2 vermelde en berekende brutowinstpercentage. De omstandigheid dat de belanghebbende, alhoewel daartoe herhaaldelijk aangespoord, eerst in de beroepsfase met deze gegevens komt, rechtvaardigt geen andere conclusie. 6.4. De omzet van de Xtremes heeft de inspecteur naar het oordeel van het hof niet onredelijk berekend. Uit van de belanghebbende zelf afkomstige informatie, zoals onder 2.4 vermeld, blijkt immers een winstopslag tussen de € 99,21 en € 124,10 per ontvanger, terwijl de inspecteur uitgaat van een winstopslag van € 75,-- voor de inkoop Duitsland en van € 100,-- voor de inkoop via F. Weliswaar claimt de belanghebbende dealerkorting, maar hij heeft onvoldoende aannemelijk gemaakt dat hij korting heeft verleend. Een verwijzing naar hetgeen in de reguliere handel gebruikelijk is, is hiertoe naar het oordeel van het hof onvoldoende. Dit geldt temeer nu juist de belanghebbende, als de meest gerede partij, weet heeft van de daadwerkelijk gehanteerde prijzen doch verkiest hier niet over te spreken. Bovendien gaat het in casu om handel die buiten het zicht van de belastingdienst moest blijven zodat een vergelijking met de reguliere handel niet geheel aangewezen is.
6.5. Door voor de twee soorten programmers een winstopslag te hanteren van respectievelijk € 27,-- en € 30,-- heeft de inspecteur evenmin onredelijk gehandeld. De belanghebbende stelt weliswaar een winstopslag (zonder korting) van €27,--, maar hij onderbouwt dit bedrag niet. Bovendien blijkt uit de inkoopfacturen een verschil aan inkoopsprijs van € 5,--. Gelet op het geringe verschil in winstopslag heeft de belanghebbende naar het oordeel van het hof dan ook niet doen blijken dat de correctie willekeurig en/of onredelijk is. Voor wat betreft de door de belanghebbende toegepaste dealerkorting verwijst het hof naar hetgeen hiervoor ten aanzien van die korting reeds is overwogen.
6.6. Ten aanzien van de smartcards heeft de inspecteur de door hem gehanteerde verkoopprijs gebaseerd op de onder 2.3 genoemde Duitse verklaring. Aldus heeft hij naar het oordeel van het hof de correctie in beginsel genoegzaam onderbouwd. Anders dan de belanghebbende voorstaat, mag de inspecteur deze bij het verweerschrift overgelegde verklaring gebruiken voor de onderbouwing van zijn correctie. De belanghebbende heeft ruimschoots voor de zitting kennis kunnen nemen van dit stuk, zodat hij niet in zijn verdediging is geschaad.
Het is vervolgens aan de belanghebbende om overtuigend aan te tonen dat de correctie van de inspecteur niet juist is. De belanghebbende heeft daartoe aangevoerd dat het feitelijk onmogelijk is alle kaarten te programmeren en dat legale abonnementen op Canal+ voordeliger zijn. Hetgeen de belanghebbende daartoe heeft aangevoerd, overtuigt het hof echter niet. Wellicht zal het programmeren van de kaarten veel tijd kosten, maar onmogelijk is het niet, terwijl de door de belanghebbende genoemde prijzen voor een legaal abonnement (inclusief de eenmalige bijdrage) niet zonder meer nopen tot de door hem voorgestane conclusie dat zo'n abonnement voordeliger is. Zeker niet nu het updaten van een geprogrammeerde kaart volgens voornoemde Duitse verklaring tussen de € 5,-- en € 10,-- kost.
De belanghebbende heeft voorts nog gesteld dat een deel van de kaarten gelet op de geringe capaciteit in het geheel niet geschikt is als piratenkaart. Alhoewel daartoe in de gelegenheid te zijn geweest, heeft de inspecteur deze stelling niet weersproken, zodat het hof van de juistheid ervan zal uitgaan nu de stelling het hof ook niet onaannemelijk voorkomt. Ter zitting is - deels in afwijking van het beroepschrift - gebleken dat het de zogenaamde Goldcards en de Funcards 1 en 2 betreft. Het hof zal op dit punt de correctie van de inspecteur dan ook niet volgen en bij de berekening van de verschuldigde omzetbelasting uitgaan van de prijs van lege kaarten. Daarvoor zal het hof, nu andere gegevens ontbreken, de door de belanghebbende vermelde verkoopprijzen (zonder korting) hanteren van € 5,50 voor de 1250 Goldcards en € 8,-- voor de 1350 Funcards 2. Uit de stukken blijkt niet dat de Funcard 1 is ingekocht.
Om dezelfde redenen als hiervoor gegeven zal het hof geen dealerkorting toepassen.
6.7. Vorenoverwogene betekent dat de naheffingsaanslag tot een te hoog bedrag is opgelegd. Het hof berekent de verschuldigde belasting als volgt.