ECLI:NL:GHLEE:2006:AV1726

Gerechtshof Leeuwarden

Datum uitspraak
10 februari 2006
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
BK 589/04 Forensenbelasting
Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • prof. mr. E. Aardema
  • mr. K. de Jong-Braaksma
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terechtheid van aanslag forensenbelasting opgelegd aan eigenaar van recreatiewoning in gemeente Boarnsterhim

In deze zaak staat de vraag centraal of de aanslag forensenbelasting die aan de belanghebbende is opgelegd, terecht is. De belanghebbende, eigenaar van een gemeubileerde recreatiewoning in de gemeente Boarnsterhim, ontving voor het jaar 2003 een aanslag van € 389,46. Na bezwaar tegen deze aanslag, dat door het hoofd van de afdeling financiën werd gehandhaafd, is de belanghebbende in beroep gegaan bij het Gerechtshof Leeuwarden. Tijdens de mondelinge behandeling op 7 december 2005 zijn de standpunten van beide partijen toegelicht.

De belanghebbende betwist de rechtmatigheid van de aanslag en voert aan dat er sprake is van rechtsongelijkheid, omdat andere eigenaren in het recreatiepark die hun woning permanent bewonen, geen aanslag hebben ontvangen. Hij stelt dat de kosten van de infrastructuur door de Vereniging van Eigenaren worden gedragen en dat hij minder gebruik maakt van gemeentelijke voorzieningen dan deze eigenaren. Daarnaast wijst hij op discriminatie ten opzichte van eigenaren die hun woning verhuren via een exploitant en op de ongelijke behandeling van bewoners van stacaravans en woonboten.

Het hof oordeelt dat de aanslag in overeenstemming is met de geldende wetgeving en dat de argumenten van de belanghebbende niet opwegen tegen de belastingplicht. Het hof concludeert dat de belanghebbende niet kan worden ontheven van de forensenbelasting, ook al zijn er andere situaties waarin geen belasting wordt geheven. De ongelijkheid die de belanghebbende aanvoert, is niet van toepassing op zijn situatie, aangezien de eigenaren die permanent wonen, ingeschreven staan in het bevolkingsregister en daardoor niet belastingplichtig zijn. Het hof verklaart het beroep van de belanghebbende ongegrond.

Uitspraak

BELASTINGKAMER GERECHTSHOF TE LEEUWARDEN UITSPRAAK
Kenmerk: BK 589/04 10 februari 2006
Uitspraak van het Gerechtshof te Leeuwarden, eerste enkelvoudige belastingkamer, op het beroep van X te Z tegen de uitspraak van het hoofd van de afdeling financiën van de gemeente Boarnsterhim (: het hoofd), gedaan op het bezwaarschrift van de belanghebbende tegen de hem opgelegde aanslag in de forensenbelasting voor het jaar 2003.
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1. Aan belanghebbende is over het jaar 2003 een aanslag in de forensenbelasting opgelegd ten bedrage van € 389,46.
1.2. Op het tijdig ingediende bezwaar van belanghebbende heeft het hoofd bij de bestreden uitspraak van 4 juni 2004 de aanslag gehandhaafd
1.3. De belanghebbende is tegen deze uitspraak in beroep gekomen bij een beroepschrift (met bijlagen), dat op 12 juli 2004 bij het hof is ingekomen.
1.4. Het hoofd heeft op 4 mei 2005 een verweerschrift (met bijlagen) ingediend bij het gerechtshof.
1.5. De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsvonden ter zitting van het hof op 7 december 2005, gehouden te Leeuwarden, alwaar aanwezig waren belanghebbende en namens het hoofd de heer A.
1.6. Van alle genoemde (en hierna nog te noemen) stukken moet de inhoud als hier ingevoegd worden beschouwd.
2. De feiten
Blijkens de gedingstukken en op grond van het verhandelde ter zitting staat als onbetwist, dan wel onvoldoende betwist, tussen partijen vast:
2.1. Belanghebbende is eigenaar en gebruiker van een in de gemeente Boarnsterhim gelegen gemeubileerde recreatiewoning. Deze recreatiewoning is gelegen in het (recreatie)park B. Belanghebbende heeft niet zijn hoofdverblijf in de gemeente Boarnsterhim.
2.2. Voor het jaar 2003 is aan belanghebbende een aanslag in de forensenbelasting opgelegd ter zake van het in het jaar 2003 op meer dan 90 dagen voor zich of zijn gezin beschikbaar houden van de recreatiewoning.
2.3. Van de circa 90 in het park B gelegen recreatiewoningen wordt ongeveer een vijftiental in strijd met het vigerende bestemmingsplan permanent bewoond. De eigenaren van deze circa vijftien recreatiewoningen staan ingeschreven in het bevolkingsregister van de gemeente Boarnsterhim. Aan hen is geen aanslag forensenbelasting opgelegd.
3. Het geschil en de standpunten van partijen
3.1. In geschil is het antwoord op de vraag of de onderhavige aanslag forensenbelasting terecht aan belanghebbende is opgelegd.
3.2. Belanghebbende beantwoordt deze vraag ontkennend. Hij voert – kort weergegeven – aan:
a. er is sprake van rechtsongelijkheid, omdat eigenaren die hun in het onderhavige park gelegen woning in strijd met het bestemmingsplan permanent bewonen – naar belanghebbendes stelling “illegaal” -, geen aanslag forensenbelasting is opgelegd. Belanghebbende vindt dit onredelijk en onbillijk;
b. de kosten en lasten van de volledige infrastructuur van het park B worden gedragen door de Vereniging van Eigenaren, zodat dit park een uitzondering vormt op de reguliere forensensituatie. Gelet hierop en op het feit dat belanghebbende minder gebruik maakt van de algemene gemeentelijke voorzieningen dan de eigaren die hun recreatiewoning permanent bewonen, dient hij ten dele ontheven te worden van de betaling van forensenbelasting;
c. er is sprake van discriminatie, omdat eigenaren die hun in het onderhavige park gelegen recreatiewoningen via de exploitant van het caravanpark verhuren, geen aanslag forensenbelasting wordt opgelegd;
d. ten slotte is er strijd met het gelijkheidsbeginsel nu bewoners van stacaravans, gesitueerd op een naast het recreatiepark B gelegen camping, en woonboten, aangemeerd in een nabijgelegen meer, die qua uitrusting, inrichting en comfort niet onderdoen voor gemeubileerde woningen, niet aangeslagen worden in de forensenbelasting.
3.3. Het hoofd beantwoordt de onder punt 3.1 vermelde vraag bevestigend.
3.4. Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken. Zij hebben daaraan ter zitting geen argumenten toegevoegd.
4. De overwegingen omtrent het geschil
4.1. Niet in geding is dat de onderhavige aanslag forensenbelasting is opgelegd krachtens en in overeenstemming met de vigerende op artikel 223 van de Gemeentewet berustende Verordening forensenbelasting 2002 van de gemeente Boarnsterhim.
4.2. Het hof is van oordeel dat belanghebbendes beroep op het gelijkheidsbeginsel, zoals weergegeven onder punt 3.1a, niet kan slagen. In zijn verweerschrift en ter zitting heeft het hoofd aangegeven – hetgeen het hof geloofwaardig acht – dat aan natuurlijke personen die in de gemeente hun hoofdverblijf hebben en staan ingeschreven in het gemeentelijke bevolkingsregister, geen aanslag forensenbelasting wordt opgelegd. De gemeente ontvangt immers voor deze personen een vergoeding uit het Gemeentefonds, aldus het hoofd. Nu – naar vaststaat – de eigenaren die hun recreatiewoningen permanent bewonen, in tegenstelling tot belanghebbende staan ingeschreven in het bevolkingsregister van de gemeente Boarnsterhim, is het hof van oordeel dat te dezen dan ook geen sprake is van gelijke gevallen die een gelijke behandeling behoeven. Dat - naar belanghebbende stelling - sprake is van een onrechtmatige, onredelijke en onbillijke situatie, eruit bestaande dat sommige eigenaren niet belastingplichtig zijn voor de forensenbelasting terwijl zij hun woning in strijd met het bestemmingsplan bewonen doet aan belanghebbendes belastingplicht voor de forensenbelasting niet af.
4.3. De onder punt 3.2b weergegeven grief van belanghebbende kan het hof evenmin volgen. Hoewel de kosten en lasten van de volledige infrastructuur van het park B worden gedragen door de Vereniging van Eigenaren, kan naar het oordeel van het hof niet worden gezegd dat belanghebbende geen enkel profijt heeft van de (algemene) gemeentelijke voorzieningen. De situatie dat belanghebbende minder gebruik maakt van de (algemene) gemeentelijke voorzieningen dan de eigenaren die hun recreatiewoning permanent bewonen en de situatie dat de kosten en lasten van de infrastructuur van het park B niet voor rekening van de gemeente komen kan er, naar het oordeel van het hof, niet toe leiden dat belanghebbende ten dele ontheven moet worden van de betaling van forensenbelasting dan wel slechts ten dele daarvoor belastingplichtig is.
4.4. Ook de onder punt 3.2c weergegeven grief heeft belanghebbende tevergeefs opgeworpen. Het hoofd heeft in zijn verweerschrift aangegeven en eveneens ter zitting onweerssproken verklaard dat in gevallen waarin volgens een tussen een exploitant van een park en een eigenaar van een daarop gelegen recreatiewoning gesloten contract de betreffende eigenaar zijn woning (vrijwel) het gehele jaar ter beschikking stelt voor verhuur, geen forensenbelasting wordt geheven. Echter, deze situatie is niet gelijk aan die van belanghebbende, zodat toepassing van het gelijkheidsbeginsel niet aan de orde kan komen. Bovendien wordt in die gevallen – naar het hoofd onweersproken ter zitting heeft gesteld - een aanslag in de toeristenbelasting opgelegd. Het hoofd heeft eveneens ter zitting verklaard dat zich situaties ten aanzien van eigenaren van recreatiewoningen voordoen waarin naast toeristenbelasting er eveneens forensenbelasting wordt geheven, namelijk in die gevallen waarin naast verhuur van de recreatiewoning de belastingplichtige deze recreatiewoning ook voor meer dan negentig dagen van het belastingjaar voor zich of zijn gezin beschikbaar houdt. Het hoofd heeft ter zitting aangegeven dat hij in geval van verhuur buiten de exploitant van een park om tegen controletechnische problemen aanloopt, waardoor het mogelijk is dat gevallen van geringe verhuur van een recreatiewoning incidenteel buiten de heffing van forensenbelasting vallen. Het hof is van oordeel dat het hoofd ter zake hiervan voldoende heeft aangegeven geen begunstigend beleid te voeren noch een oogmerk van begunstiging te hebben. Voorts heeft belanghebbende geen concrete gevallen genoemd, waardoor beoordeling van de toepassing van de meerderheidsregel niet aan de orde kan komen.
4.5. Met betrekking tot de onder 3.2d weergegeven grief merkt het hof het volgende op. Het hoofd stelt zich op het standpunt dat de betreffende stacaravans en woonboten niet gelijk zijn te stellen met het voor de forensenbelasting gehanteerde begrip “gemeubileerde woningen”. De reden hiervoor is – aldus het hoofd – dat die objecten niet het gehele jaar aangesloten zijn op nutsvoorzieningen en er bovendien ter zake van deze objecten geen zakelijk recht is gevestigd. Ter zitting heeft het hoofd aangegeven dat de betreffende stacaravans en woonboten slechts vanaf 1 april tot 1 oktober aangesloten zijn op nutsvoorzieningen. Het hof leidt hieruit af deze objecten voor meer dan 90 dagen per jaar wel aangesloten zijn op nutsvoorzieningen. Verder betwist het hoofd niet het door belanghebbende gestelde dat de betreffende stacaravans en woonboten qua uitrusting, inrichting en comfort niet onderdoen voor woningen. Omstandigheden die erop wijzen dat de betreffende stacaravans en woonboten op zichzelf beschouwd niet zowel bestemd als geschikt zijn om enigszins duurzaam, zij het niet in alle jaargetijden, te dienen voor menselijke bewoning zijn gesteld noch gebleken. Het vorenoverwogene noopt het hof tot het oordeel dat de betreffende stacaravans en woonboten als gemeubileerde woningen in de zin van de forensenbelasting zijn aan te merken. Vast staat dat het hoofd de door belanghebbende omschreven groep van objecten stelselmatig buiten de heffing van forensenbelasting houdt, alhoewel - zoals hiervoor is overwogen - deze objecten wel in de heffing betrokken hadden moeten worden. Het hoofd heeft belanghebbende en de hiervoor omschreven met hem vergelijkbare gevallen ongelijk behandeld. Echter, deze ongelijke behandeling vloeit voort uit een beleid dat berust op een onjuiste rechtsopvatting. Het hof acht aannemelijk dat het hoofd bij een juiste rechtsopvatting de voormelde groep van objecten wel in de heffing van de forensenbelasting had betrokken. Mitsdien kan belanghebbende zich niet met succes beroepen op de toepassing van het gelijkheidsbeginsel (zie Hoge Raad 5 februari 1997, nr. 31 312, BNB 1997/160).
4.6. Het voorgaande leidt tot de slotsom dat belanghebbendes beroep geen doel treft.
5. De beslissing
Het gerechtshof verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld op 10 februari 2006 door prof. mr. E. Aardema, vice-president, lid van de eerste enkelvoudige belastingkamer, en op die dag in het openbaar uitgesproken te Leeuwarden door voornoemde vice-president in tegenwoordigheid van de griffier
mr. K. de Jong-Braaksma en ondertekend door voornoemde vice-president en voornoemde griffier.
Op 15 februari 2006 afschrift
aangetekend verzonden aan beide partijen.