2. De feiten.
Op grond van de inhoud van de gedingstukken en het verhandelde ter terechtzitting staat voor dit geding als niet of onvoldoende (gemotiveerd) weersproken het navolgende vast:
2.1 Belanghebbende, geboren in 19.. en gehuwd met C, dreef in het onderhavige jaar in maatschapsverband een internistenpraktijk. Als internist/geneeskundige is hij in 1981 voor het eerst in contact gekomen met een vrouwelijke patiënt (hierna: eiseres), die vanaf 1986 belanghebbende steeds intensiever is gaan consulteren over bij haar levende medische vragen.
2.2 Eiseres is in de tweede helft van de jaren tachtig meerdere malen klinisch behandeld voor lichamelijke klachten die van psychische oorsprong waren (incestverleden, anorexia nervosa).
2.3 Via de afdeling psychiatrie waar eiseres was opgenomen, kwam zij regelmatig voor somatische behandeling (o.a. sondevoeding) op de afdeling van belanghebbende te liggen. Met haar behandelend psychiater voerde belanghebbende regelmatig overleg: de psychiater was verantwoordelijk voor de psychiatrische behandeling terwijl belanghebbende ondersteunende somatische maatregelen nam.
2.4 In die periode is belanghebbende met eiseres regelmatig gesprekken gaan voeren over haar geestelijke problemen, tijdens één van welke gesprekken eiseres haar incestverleden aan belanghebbende heeft toevertrouwd. Belanghebbende heeft verklaard dat hij in 1990 de medische behandeling van eiseres aan een collega heeft overgedragen, zulks omdat hij meende dat de vriendschappelijke band met eiseres de boventoon in de relatie arts-patiënt ging voeren.
2.5 Na overdracht van de behandeling aan die collega heeft belanghebbende, op gronden ontleend aan zijn geloofsovertuiging, in samenspraak met zijn echtgenote (die godsdienstlerares is) en de behandelend psychiater van eiseres besloten eiseres in zijn gezin op te nemen. Bedoeling was om in het verband van belanghebbendes gezin onder begeleiding van zijn echtgenote tot gesprekken te komen over levensbeschouwelijke zaken. Toen na ongeveer een jaar bleek dat eiseres weinig belangstelling koesterde voor zowel levensbeschouwelijke zaken als de geloofsovertuiging van belanghebbende en zijn gezin, heeft de echtgenote te kennen gegeven dat zij de toen bestaande situatie niet langer wenste te continueren.
2.6 Belanghebbende heeft nadien niettemin het contact met eiseres voortgezet door bezoeken op de respectieve privé-adressen van hem en eiseres, volgens zijn verklaring uit verantwoordelijkheidsgevoel jegens eiseres.
2.7 Daarbij is het tot een seksuele relatie tussen belanghebbende en eiseres gekomen die tot oktober 1995 heeft voortgeduurd. In alle nader te noemen procedures heeft eiseres die relatie consequent betiteld als seksueel misbruik.
2.8 Nadat belanghebbende die relatie en dat contact had verbroken, heeft eiseres tegenover haar huisarts van die seksuele relatie met belanghebbende melding gemaakt.
2.9 Die huisarts heeft vervolgens van een en ander melding gedaan aan de bevoegde instanties zoals de Inspecteur voor de Gezondheidszorg. Eiseres heeft voorts informatieve gesprekken gevoerd met de politie.
2.10 Zulks resulteerde in een strafklacht bij Justitie en een klacht bij het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg (: RTG) door zowel eiseres als de Inspecteur voor de Gezondheidszorg. De strafklacht leidde tot het instellen van een gerechtelijk vooronderzoek (gvo) in het kader waarvan belanghebbende in voorlopige hechtenis is genomen.
2.11 In het kader van dat gvo is tevens bij eiseres een psychiatrisch onderzoek ingesteld dat voerde tot de conclusie dat zij lijdende was aan een persoonlijkheidsstoornis. Naar het oordeel van de officier van justitie waren de verklaringen van eiseres dusdanig onbetrouwbaar dat die niet konden dienen als grondslag voor een strafrechtelijke vervolging van belanghebbende. Het gvo werd daarom gesloten en de vervolging gestaakt. Omdat de strafzaak was geëindigd zonder oplegging van straf of maatregel is aan belanghebbende op diens vordering door de rechtbank Leeuwarden een schadevergoeding van f 53.000,- toegekend.
2.12 In de twee klachtprocedures bij het RTG is uiteindelijk aan belanghebbende de maatregel van berisping opgelegd. Het RTG overwoog in die uitspraak: ”Geenszins is komen vast te staan dat aangeklaagde zich tot het uiterste heeft ingespannen om de arts-patiëntrelatie te onderscheiden van een vriendschappelijke relatie”.
2.13 De uitspraak van het RTG heeft eiseres geïnspireerd tot het instellen van een civiele procedure tegen belanghebbende, die heeft geleid tot veroordeling van belanghebbende tot betaling van een schadevergoeding aan eiseres.
2.14 Tegen dat civiele vonnis is belanghebbende in beroep gekomen, waarna ook de civiele kamer van dit gerechtshof belanghebbende heeft veroordeeld tot betaling van een schadevergoeding aan eiseres.
2.15 In de jaarstukken over 1999 bracht belanghebbende als aan eiseres betaalde schadevergoeding onder de benaming buitengewone lasten een bedrag van f 109.939,- ten laste van zijn winst uit onderneming. Onder Algemene kosten boekte hij tevens de kosten van de advocaat die hem bijstond in de onderscheidene civiele en tuchtrechtprocedures als kosten van onderneming. Het betrof een bedrag van f 83.040,-.
2.16 Beide voormelde bedragen heeft de inspecteur niet in aftrek op de winst uit onderneming willen aanvaarden. Hij stelde daartoe dat de kosten die voortvloeiden uit de civiele procedure in een te ver verwijderd verband met de bron winst uit onderneming staan om te kunnen spreken van een causaal verband. Hij verhoogde daarom de aangegeven praktijkwinst als internist (en daarmee het belastbaar inkomen) met f 109.939,- en f 83.040,-, en verlaagde het aangegeven inkomen met de ontvangen schadevergoeding advocaatkosten van f 50.000,-.
2.17 Ter zitting heeft de inspecteur verklaard dat het belastbaar inkomen nader dient te worden verlaagd met een bedrag van
f 18.994,-, zijnde dat deel van het honorarium van de advocaat dat valt toe te rekenen aan de tegen belanghebbende gevoerde tuchtrechtprocedures. De inspecteur verwijst daarbij naar de onder nummer BK 1153/02 gedane uitspraak van dit hof in de over het jaar 1998 tussen belanghebbende en de inspecteur gevoerde procedure.