ECLI:NL:GHLEE:2006:AV7514

Gerechtshof Leeuwarden

Datum uitspraak
24 maart 2006
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
BK 489/04 OZB
Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • prof. mr. E. Aardema
  • mr. K. de Jong-Braaksma
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Proceskostenvergoeding en griffierecht in bestuursrechtelijke belastingzaken

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Leeuwarden op 24 maart 2006, staat centraal of de belanghebbende recht heeft op een proceskostenvergoeding en de vergoeding van het griffierecht, zoals bedoeld in artikel 8:75a van de Algemene wet bestuursrecht. De belanghebbende had in 2003 aanslagen in de onroerende-zaakbelastingen ontvangen voor zijn woning aan de a-straat 4 te L, met een heffingsgrondslag van € 98.470. Na het indienen van een bezwaarschrift en een beroepschrift, heeft de belanghebbende op 5 januari 2005 zijn beroep ingetrokken, waarbij hij aangaf dat iedere partij de eigen kosten zou dragen. Later verzocht hij echter om vergoeding van de proceskosten en het griffierecht.

Het hof heeft vastgesteld dat het verzoek om proceskostenvergoeding niet gelijktijdig met de intrekking van het beroep is gedaan, waardoor het verzoek niet-ontvankelijk werd verklaard. Daarnaast werd opgemerkt dat de vergoeding van het griffierecht een zaak is van het bestuursorgaan en dat het hof dit verzoek buiten behandeling laat. De beslissing van het hof is dat het verzoek van de belanghebbende niet-ontvankelijk wordt verklaard, en dit is op 29 maart 2006 aan beide partijen aangetekend verzonden.

De uitspraak benadrukt de noodzaak voor belanghebbenden om tijdig en correct hun verzoeken in te dienen, vooral in het kader van proceskosten en griffierechten in bestuursrechtelijke procedures. De uitspraak is relevant voor de interpretatie van artikel 8:75a van de Algemene wet bestuursrecht en de voorwaarden waaronder proceskosten kunnen worden vergoed.

Uitspraak

BELASTINGKAMER GERECHTSHOF TE LEEUWARDEN UITSPRAAK
Kenmerk: BK 489/04 24 maart 2006
Uitspraak van het Gerechtshof te Leeuwarden, eerste enkelvoudige belastingkamer, op het verzoek van de heer X te Z om de heffingsambtenaar van de gemeente Het Bildt (hierna: de ambtenaar), op grond van artikel 8:75a van de Algemene wet bestuursrecht te veroordelen, nadat belanghebbende zijn beroep gericht tegen het niet tijdig doen van een uitspraak inzake het bezwaar tegen de aanslagen in de onroerende-zaakbelastingen over het jaar 2003 heeft ingetrokken.
1. Ontstaan en loop van het geding.
1.1 Aan belanghebbende zijn over het jaar 2003 met dagtekening 28 februari 2003 aanslagen in de onroerende-zaakbelastingen opgelegd betreffende zijn woning gelegen aan a-straat 4 te L. De daarin gehanteerde heffingsgrondslag is € 98.470,
1.2 Belanghebbende heeft tegen voormelde aanslagen een bezwaarschrift ingediend.
1.3 Met dagtekening 7 juni 2004 heeft belanghebbende een beroepschrift ingediend bij het hof. Dit beroepschrift is ingekomen op 8 juni 2004. Op die datum zijn ook andere stukken van belanghebbende bij het hof ingekomen. Vervolgens is op 29 juni 2004 een brief van belanghebbende, gedagtekend 25 juni 2004, bij het hof ingekomen.
1.4 De ambtenaar heeft op 29 september 2004 een verweerschrift (met bijlagen) ingediend.
1.5 Op 13 oktober 2004 heeft belanghebbende een conclusie van repliek genomen. Bij telefaxbericht van 22 november 2004 heeft mevrouw mr. A als de gemachtigde van belanghebbende nadere stukken ingediend.
1.6 Vervolgens is het beroep van belanghebbende mondeling behandeld ter zitting van 23 november 2004, gehouden te Leeuwarden. Ter zitting waren aanwezig belanghebbende, zijn gemachtigde mevrouw mr. A en namens de ambtenaar de heren B en de heer C. Ter zitting heeft de gemachtigde van belanghebbende de door haar overgelegde pleitnota voorgelezen.
1.7 Bij telefaxbericht van 5 januari 2005 heeft mevrouw mr. A het beroep ingetrokken met toevoeging dat iedere partij de eigen kosten draagt. Bij brief gedagtekend 5 maart 2005, ingekomen op 8 maart 2005, (met bijlage) heeft belanghebbende verzocht om de ambtenaar te veroordelen in de proceskosten. De ambtenaar heeft ter zake van dit verzoek op 5 april 2005 een verweerschrift ingediend.
1.8 Op 6 december 2005 heeft belanghebbende een brief d.d. 2 december 2005 ingestuurd met als bijlage het vonnis van de rechtbank Leeuwarden met nummer 62167 HA ZA 04-45. In voormelde brief maakt belanghebbende melding van de aanstaande zitting van 7 december 2005.
1.9 De mondelinge behandeling van het verzoek heeft plaatsgevonden ter zitting van 7 december 2005, gehouden te Leeuwarden. Belanghebbende is hiertoe uitgenodigd door het hof bij een brief die aangetekend is verzonden op 26 oktober 2005. Belanghebbende is niet ter zitting verschenen. Namens de ambtenaar was ter zitting de heer B aanwezig.
1.10 Het hof heeft inzake het verzoek van belanghebbende op 21 december 2005 in het openbaar mondeling uitspraak gedaan, waarvan het proces-verbaal bij aangetekend schrijven, ter post bezorgd op 28 december 2005, aan partijen is verzonden.
1.11 Bij brief, ingekomen op 7 februari 2006, heeft de griffier van de Hoge Raad op de voet van artikel 28a van de Algemene wet inzake rijksbelastingen het hof medegedeeld dat tegen de voormelde mondelinge uitspraak beroep in cassatie is ingesteld. De Hoge Raad heeft op de voet van artikel 28b, eerste lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen verzocht de mondelinge uitspraak te vervangen door een schriftelijke uitspraak.
1.12 Van alle vermelde (en hierna nog te vermelden) stukken moet de inhoud als hier ingevoegd worden beschouwd.
2. De feiten.
Op grond van de gedingstukken staat tussen de partijen als niet, dan wel onvoldoende betwist het volgende vast:
2.1 Met dagtekening 7 juni 2004 is bij het hof een beroepschrift ingekomen. Belanghebbende heeft dit beroepschrift op schrift gesteld. Dit beroepschrift betreft de heffingsgrondslag in de aanslagen in de onroerende-zaakbelastingen over het jaar 2003 ter zake van de woning gelegen aan a-straat 4 te L. De in voornoemde aanslagen gehanteerde heffingsgrondslag is € 98.470, -. Tegen de voormelde aanslagen d.d. 28 februari 2003 heeft belanghebbende tijdig bezwaar gemaakt. Het bezwaar is toegespitst op de heffingsgrondslag.
2.2 Ter zitting van 23 november 2004 is het beroep van belanghebbende mondeling behandeld. Zoals aangegeven in een faxbericht van mevrouw mr. A, ingekomen op 22 november 2004, zijn belanghebbende en zijn gemachtigde mevrouw mr. A ter zitting van 23 november 2004 verschenen.
2.3 Na voormelde zitting is de waarde van de woning gelegen aan a-straat 4 te L opnieuw vastgesteld, te weten op een bedrag van € 84.666, -. Een afschrift van de – zoals door de ambtenaar omschreven – uitspraak op bezwaar is aan belanghebbende gezonden op 15 februari 2005.
2.4 Bij faxbericht van 5 januari 2005 heeft de gemachtigde van belanghebbende mevrouw mr. A aangegeven dat haar cliënt haar heeft verzocht de beroepszaak in te trekken. Letterlijk staat in het faxbericht vermeld: “, waarbij hij ervan uitgaat, dat iedere partij de eigen kosten draagt.” In zijn brief d.d. 5 maart 2005 (in de mondelinge uitspraak is abusievelijk vermeld “5 maart 2003”) geeft belanghebbende zelf te kennen dat hij alsnog de reeds eerder door hem opgegeven proceskosten, alsmede de griffierechten, wil ontvangen.
3. Het geschil en de standpunten van partijen.
3.1 Partijen twisten over de vraag of belanghebbende recht heeft op een proceskostenvergoeding als bedoeld in artikel 8:75a van de Algemene wet bestuursrecht (: de Wet). Eveneens is voor het hof de vraag in geschil of belanghebbende het door hem betaalde griffierecht vergoed krijgt.
3.2 Belanghebbende beantwoordt de vragen bevestigend, de ambtenaar ontkennend.
3.4 Voor een uitvoerige weergave van de standpunten van partijen verwijst het hof naar de gedingstukken.
4 De overwegingen omtrent het geschil:
4.1 Artikel 8:75a van de Wet bepaalt dat in geval van intrekking van het beroep omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoetgekomen, het bestuursorgaan op verzoek van de indiener van het beroepschrift bij afzonderlijke uitspraak met toepassing van artikel 8:75 in de kosten kan worden veroordeeld. Het verzoek moet worden gedaan tegelijk met de intrekking van het beroep. Indien aan dit vereiste niet is voldaan, wordt het verzoek niet-ontvankelijk verklaard. Het hof leidt af uit hetgeen onder punt 2.4 is opgenomen dat het verzoek niet tegelijk met de intrekking van het beroep is gedaan, zodat belanghebbendes verzoek niet-ontvankelijk moet worden verklaard. In de beoordeling van de tijdigheid van het verzoek rekent het hof de handelingen van de gemachtigde aan belanghebbende toe.
4.2 Artikel 8:41, vierde lid, van de Wet bepaalt dat indien het beroep wordt ingetrokken omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoetgekomen, het betaalde griffierecht aan de indiener van het beroepschrift wordt vergoed door de betreffende rechtspersoon. In de overige gevallen kan de desbetreffende rechtspersoon, indien het beroep wordt ingetrokken, het betaalde griffierecht geheel of gedeeltelijk vergoeden, luidt de tweede volzin van hetzelfde lid. In deze gevallen geldt dus geen in een procedure voor het hof afdwingbare verplichting voor het bestuursorgaan. Hieruit volgt dat na intrekking van het beroep de vergoeding van het griffierecht een zaak van het bestuursorgaan is. Een verzoek tot vergoeding van het griffierecht dient daarom door het hof buiten behandeling te worden gelaten. Het hof zal dit verzoek van belanghebbende om die reden niet-ontvankelijk verklaren.
5. De beslissing
Het gerechtshof verklaart het verzoek niet-ontvankelijk.
Aldus vastgesteld op 24 maart 2006 door prof. mr. E. Aardema, vice-president, lid van de eerste enkelvoudige belastingkamer en ondertekend door voornoemde vice-president en door mr. K. de Jong-Braaksma als griffier.
Afschrift aangetekend verzonden aan beide
partijen op: 29 maart 2006