Arrest d.d. 29 maart 2006
Rolnummer 0400302
HET GERECHTSHOF TE LEEUWARDEN
Arrest van de eerste kamer voor burgerlijke zaken in de zaak van:
[appellant],
gevestigd te [vestigingsplaats],
appellante,
in eerste aanleg: gedaagde,
hierna te noemen: [appellant],
procureur: mr P.R. van den Elst,
1. [geïntimeerde sub 1],
wonende te [woonplaats],
hierna te noemen [geïntimeerde sub 1],
2. [geïntimeerde sub 2],
wonende te [woonplaats],
hierna te noemen [geïntimeerde sub 2],
geïntimeerden,
in eerste aanleg: eisers,
hierna gezamenlijk te noemen: [geïntimeerden],
procureur: mr W.M. Veldjesgraaf.
Het geding in eerste instantie
In eerste aanleg is geprocedeerd en beslist zoals weergegeven in het vonnis uitgesproken op 30 maart 2004 door de rechtbank Groningen, sector kanton, locatie Winschoten, hierna aan te duiden als de kantonrechter.
Het geding in hoger beroep
Bij exploot van 17 juni 2004 is door [appellant] hoger beroep ingesteld van genoemd vonnis van 30 maart 2004 met dagvaarding van [geïntimeerden] tegen de zitting van 30 juni 2004.
De conclusie van de memorie van grieven luidt:
"het vonnis van de Rechtbank Groningen, sector Kanton, locatie Winschoten op 30 maart 2004 onder zaak-/rolnummer 190460/03-416 gewezen tussen appelante als gedaagde en geïntimeerden als eisers, te vernietigen, en opnieuw recht doende bij arrest voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, geïntimeerden alsnog in hun vorderingen niet-ontvankelijk te verklaren, althans deze vorderingen aan hen te ontzeggen als zijnde ongegrond en/of onbewezen, met veroordeling van geïntimeerden om aan appelante terug te betalen al hetgeen appelante ter uitvoering van het bestreden vonnis aan geïntimeerden heeft voldaan, zulks vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de dag der betaling tot aan de dag van terugbetaling, en met veroordeling van geïntimeerden in de kosten van beide instanties, één en ander voorzover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad."
Bij memorie van antwoord is door [geïntimeerden] verweer gevoerd met als conclusie:
"appelante niet-ontvankelijk te verklaren in haar hoger beroep, althans appellante haar vorderingen te ontzeggen, met bekrachtiging van het vonnis in eerste aanleg en met veroordeling van appellante in de kosten van het hoger beroep, dit laatste uitvoerbaar bij voorraad."
Voorts heeft [appellant] een akte genomen, waarop [geïntimeerden] met een antwoordakte hebben gereageerd.
Tenslotte hebben partijen de stukken overgelegd en heeft het hof een dag bepaald voor het wijzen van arrest.
De grieven
[appellant] heeft vijf grieven opgeworpen.
De beoordeling
De appellabiliteit van het beroepen vonnis
1. Nu de vordering van [geïntimeerde sub 2] waarover de kantonrechter in eerste aanleg heeft geoordeeld, niet meer dan Euro 1.750,-- beloopt, is het bestreden vonnis van 30 maart 2004 in zoverre niet appellabel en is [appellant] in het door haar van dat vonnis ingestelde hoger beroep, voor zover dit tussen [appellant] en [geïntimeerde sub 2] is gewezen, niet-ontvankelijk.
De vaststaande feiten
2. Tegen de weergave van de vaststaande feiten in r.o.1 van genoemd vonnis is, behoudens ten aanzien van de vaststelling waartegen grief 1 is gericht, geen grief opgeworpen, zodat ook in hoger beroep van die feiten zal worden uitgegaan, zulks met inachtneming van hetgeen hierna met betrekking tot grief 1 zal worden overwogen.
Met betrekking tot grief 1:
3. Aangezien tussen [appellant] en [geïntimeerde sub 1] niet in geschil is dat de arbeidsovereenkomst die zij met ingang van 3 mei 1999 zijn aangegaan, met ingang van 1 januari 2003 is geëindigd, dient de vaststelling van de kantonrechter dat [geïntimeerde sub 1] sedert 3 mei 1999 als internationaal vrachtwagenchauffeur in dienst is bij [appellant], in die zin te worden aangevuld.
4. Grief 1 slaagt derhalve. Of dit [appellant] baat, zal hierna moeten blijken.
Kern van het geschil
5. [appellant] en [geïntimeerde sub 1] houdt verdeeld de vraag of de door [appellant] voor de bootovertochten getroffen meal-voucher regeling een regeling is waarop art. 33 onder F. van de Collectieve Arbeidsovereenkomst voor het Beroepsgoederen-vervoer over de weg en verhuur van mobiele kranen 1 april 1999-1 april 2001 respectievelijk 1 april 2001-1 april 2003, hierna in enkelvoud te noemen de CAO,
onverkort van toepassing is.
6. Art. 33 onder B.1. van de CAO luidt als volgt:
'Aan de werknemer worden volgens onderstaand schema de onderweg gemaakte kosten vergoed bestaande uit maaltijden, overige consumpties en overige diverse kleine uitgaven verbonden aan de uitoefening van de dienstbetrekking. Hieronder vallen niet de kosten van logies, inrichting van de cabine, koersverschillen en uitbetaalde fooien.
Van het bovenstaande kan worden afgeweken indien een afzonderlijke detacheringsregeling is getroffen of de ondernemer een regeling heeft getroffen, dat zijn werknemer gratis gebruik kan maken van bedrijfskantinefaciliteiten, welke qua niveau in overeenstemming dienen te zijn met de rechten die normaal gesproken ontleend kunnen worden aan onderstaande tabellen.
Art. 37 onder F. van de CAO luidt als volgt:
'Indien de werkgever een afwijking wil van de algemene CAO-regelingen als genoemd in sub B van dit artikel met betrekking tot:
a) detachering
b) overstaan in het buitenland
c) boottochten en gecombineerd vervoer
dient hij hierover te overleggen met CAO-partijen.'
7. Niet in geding is dat omtrent de meal-voucher regeling geen overleg met de CAO-partijen heeft plaatsgevonden.
Met betrekking tot de overige grieven:
8. De grieven leggen de zaak in volle omvang ter beoordeling aan het hof voor. Zij zullen daarom gezamenlijk worden behandeld.
9. Voorop gesteld dient te worden het uitgangspunt dat bij de uitleg van een CAO-bepaling de bewoordingen daarvan, gelezen in het licht van de gehele tekst van die overeenkomst en een eventuele schriftelijke toelichting daarop, in beginsel van doorslaggevende betekenis zijn en dat het daarbij niet aankomt op een grammaticale uitleg van de tekst van de betrokken bepaling, maar op het vaststellen van de betekenis die naar objectieve maatstaven volgt uit de bewoordingen van de CAO, waarbij, naast de taalkundige betekenis, ook dient te worden acht geslagen op de kenbare ratio, strekking en systematiek van de regeling waartoe de bepaling behoort, en op de aannemelijkheid van de rechtsgevolgen waartoe verschillende, op zichzelf mogelijke, tekstinterpretaties zouden leiden (zie onder meer recentelijk HR 11 november 2005, JAR 2005, 286).
10. Uit de stellingen van [appellant] volgt dat zij beoogt de gedachte ingang te doen vinden dat de door haar getroffen meal-voucher regeling een regeling zou betreffen waarop art. 33 onder B van de CAO het oog heeft, namelijk een regeling inhoudende "dat zijn werknemer gratis gebruik kan maken van bedrijfskantinefaciliteiten, welke qua niveau in overeenstemming dienen te zijn met de rechten die normaal gesproken ontleend kunnen worden aan de onderstaande tabellen", en dat daarom, volgens [appellant], art. 33 onder F van de CAO daarop niet van toepassing zou zijn.
11. Het hof kan deze gedachtegang, die er op neerkomt dat een regeling als hiervoor bedoeld getroffen kan worden zonder overleg met de CAO-partijen indien die maar qua inhoud voldoet aan het niveau dat art. 33 onder B.1., tweede alinea, van de CAO voorschrijft, niet tot de zijne maken. Weliswaar verzet art. 33 onder B.1. zich grammaticaal niet tegen deze uitleg, doch bij deze uitleg zou art. 33 onder F. van de CAO, dat onder c) expliciet verwijst naar boottochten en gecombineerd vervoer, zinledig worden. Het hof verwijst daartoe ook naar de in art. 33 onder B.1., tweede alinea, opgenomen mogelijkheid tot het treffen van een detacheringsregeling. In art. 33 onder F. wordt ook voor een detacheringsregeling overleg met de CAO-partners verplicht gesteld. Gelet op de systematiek van de CAO oordeelt het hof dat de door [geïntimeerde sub 1] voorgestane uitleg de juiste is. Dat in de CAO 2004 voor een andere benadering is gekozen, waarbij overleg met de CAO-partijen niet langer wordt voorgeschreven, maakt dat niet anders.
12. In haar gedachtegang dat het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn dat [geïntimeerde sub 1] naast de ontvangen meal-vouchers aanspraak zou maken op de in art. 33 onder B.1 van de CAO bedoelde vergoeding van kosten, zoals het hof de in de toelichting op grief V door [appellant] opgeworpen stellingen verstaat, kan het hof [appellant] evenmin volgen. In de eerste plaats heeft [appellant] niet voldoende concreet haar standpunt onderbouwd dat van een 'dubbele vergoeding van kosten' sprake zou zijn, indien [geïntimeerde sub 1] naast de ontvangen meal-vouchers de in art. 33 onder B. 1. bedoelde vergoeding zou ontvangen. Bovendien kent de CAO 'overall-vergoedingen' per uur respectievelijk per dag toe en niet bepaalde bedragen voor kosten van maaltijd, lunch, ontbijt, dranken, laat staan voor kosten van sauna, zwembad en entertainment, welke kosten [appellant] kennelijk ook in de verstrekte meal-vouchers begrepen acht.
13. Gelet op het hiervoor overwogene, is naar het oordeel van het hof de vordering van [geïntimeerde sub 1] als oorspronkelijk eiser toewijsbaar.
De slotsom
12. Het bestreden vonnis moet worden bekrachtigd, voor zover dit tussen [appellant] en [geïntimeerde sub 1] is gewezen. [appellant] moet als de in het ongelijk te stellen partij in de kosten van het geding in hoger beroep worden veroordeeld. De kosten van het geding in hoger beroep zullen worden berekend naar het liquidatietarief voor de hoven (tarief II, 1,5 pt à Euro 894,--).
De beslissing
Het gerechtshof:
verklaart [appellant] niet-ontvankelijk in het door haar ingestelde beroep van het vonnis van 30 maart 2004, voor zover tussen [appellant] en [geïntimeerde sub 2] gewezen;
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep, voor zover tussen [appellant] en [geïntimeerde sub 1] gewezen;
veroordeelt [appellant] in de kosten van het geding in hoger beroep en begroot die aan de zijde van [geïntimeerden] tot aan deze uitspraak op Euro 241,-- aan verschotten en Euro 1.341,-- aan salaris voor de procureur;
verklaart deze kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Aldus gewezen door mrs. Zuidema, voorzitter, Kuiper en Breemhaar, raden, en uitgesproken door mr Streppel, vice-president, lid van een enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mevrouw Haites-Verbeek als griffier ter openbare terechtzitting van dit hof van woensdag 29 maart 2006.