Beschikking d.d. 22 maart 2006
Rekestnummer 0600030
HET GERECHTSHOF TE LEEUWARDEN
Beschikking in de zaak van
[appellant]
h.o.d.n. Technisch Montagebedrijf Harlingen,
wonende te [woonplaats],
appellant,
hierna te noemen: [appellant],
toevoeging,
procureur mr R.G. Riemersma,
Het geding in eerste instantie
Bij beschikking van 19 januari 2006 heeft de rechtbank Leeuwarden op het verzoek van de bewindvoerder, onder intrekking van de surseance van betaling, [appellant] in staat van faillissement verklaard onder aanstelling van de bewindvoerder in de surseance, mr N.N. Boonstra, advocaat en procureur te Joure, tot curator.
Het geding in hoger beroep
Bij beroepschrift, ingekomen ter griffie op 26 januari 2006, heeft [appellant] verzocht de faillietverklaring ongedaan te maken en de surseance voort te laten duren dan wel hem in aanmerking te brengen voor de schuldsaneringsregeling.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de overige stukken, waaronder een fax met bijlagen d.d. 10 maart 2006 van mr Boonstra.
Ter zitting van 14 maart 2006 is de zaak behandeld.
De beoordeling
De inleiding
1. Bij vonnis van 28 april 2005 heeft de rechtbank Leeuwarden [appellant]
voorlopig toegelaten tot de wettelijke schuldsaneringsregeling onder benoeming
van [de bewindvoerder in de schuldsaneringsregeling] tot bewindvoerder.
2. Op 25 mei 2005 is het aan het verzoek tot toelating tot de wettelijke
schuldsaneringsregeling voorafgegane faillissementsverzoek ingetrokken. [appellant] heeft op diezelfde datum zijn verzoek tot toelating tot de wettelijke
schuldsaneringsregeling ingetrokken.
3. Ook heeft [appellant] op 25 mei 2005 ingediend ter griffie van de rechtbank
Leeuwarden een inleidend verzoek tot het verkrijgen van surseance van betaling.
[appellant] stelt op dat moment niet in staat te zijn al zijn opeisbare schulden te voldoen, maar gegronde vooruitzichten te hebben na verloop van tijd zijn schuldeisers te kunnen bevredigen en hij acht een afkoelingsperiode van een maand als bedoeld in art. 241a Faillissementswet (hierna Fw) noodzakelijk.
4. Vervolgens is op 25 mei 2005 de voorlopige surseance van betaling ten
aanzien van [appellant] uitgesproken onder benoeming van mr N.N. Boonstra,
tot bewindvoerder.
5. Op 4 november 2005 heeft de bewindvoerder in de surseance verzocht om
intrekking van de surseance van betaling en [appellant] in staat van faillissement te verklaren.
6. Bij beschikking van 19 januari 2006 heeft de rechtbank Leeuwarden beslist zoals
hiervoor is aangegeven onder 'Het geding in eerste instantie'.
De beroepen beschikking
7. De rechtbank heeft overwogen dat uit het verslag van de bewindvoerder en uit hetgeen ter zitting is behandeld niet is gebleken dat [appellant] na verloop van tijd de schuldeisers zal kunnen voldoen en heeft vervolgens de surseance van betaling ingetrokken op grond van artikel 242 lid 1 sub 5 Fw. Voorts heeft de rechtbank overwogen dat [appellant] in de toestand verkeert dat hij heeft opgehouden te betalen en de faillietverklaring uitgesproken op grond van artikel 242 lid 4 Fw.
De standpunten
* [appellant]
8. [appellant] meent dat de rechtbank ten onrechte de surseance heeft ingetrokken en vervolgens het faillissement ten aanzien van [appellant] heeft uitgesproken. Hij is van mening dat de bewindvoerder te snel is overgegaan tot het indienen van het verzoek tot intrekking van de surseance van betaling onder gelijktijdig uitspreken van het faillissement, aangezien hij, nadat zijn freelance werkzaamheden voor De Vries Installatie B.V. ten einde kwamen, een nieuwe opdracht in Amsterdam had weten te bemachtigen.
[appellant] stelt zich op het standpunt dat hij aanzienlijke bedragen op de boedelrekening kan storten ten behoeve van zijn schuldeisers wanneer hij wordt toegelaten tot de wettelijke schuldsaneringsregeling, doordat hij in staat is een goed inkomen te generen. Bovendien stelt hij dat er een grote kans bestaat dat hij zeer binnenkort een vaste baan zal krijgen, waardoor daarover nog meer zekerheid bestaat dan wanneer hij freelancer blijft. Tevens stelt hij het vooruitzicht op woonruimte te hebben, zodat hij dan de beschikking heeft over een vast woonadres.
* De bewindvoerder
9. De bewindvoerder stelt dat de rechtbank op goede gronden is overgegaan tot intrekking van de surseance onder het gelijktijdig uitspreken van het faillissement ten aanzien van [appellant]. De bewindvoerder stelt dat [appellant] vanaf de aanvang van de schuldsaneringsregeling onvoldoende en niet conform de gemaakte afspraken aan de boedelrekening heeft afgedragen.
[appellant] beloofde daarop beterschap en stelde dat hij voortaan aansluitend werk zou hebben zodat hij aan de boedelrekening kon afdragen. Met [appellant] is voorts nadrukkelijk overeengekomen dat, indien hij niet wekelijks voldoende werk zou verrichten, verzocht zou worden de surseance om te zetten in een faillissement.
[appellant] heeft vervolgens de bewindvoerder onvoldoende geïnformeerd over het einde van zijn freelance werkzaamheden voor De Vries Installatie B.V.. [appellant] verzocht vervolgens aan de bewindvoerder voor een opdracht in Amsterdam een voorschot op zijn kilometervergoeding. De stand van de boedelrekening liet dit echter niet toe. Bovendien is aan de bewindvoerder gebleken dat de door [appellant] gebruikte auto APK gekeurd dient te worden en dat hij motorrijtuigenbelasting en verzekeringspremie dient te voldoen. [appellant] is naar het oordeel van de bewindvoerder niet in staat om deze kosten te voldoen.
De bewindvoerder concludeert dat de staat van de boedel zodanig is dat de handhaving van de surseance, gelet op de doelstelling van de surseance om tot een aanbod aan de schuldeisers te kunnen komen, niet doelmatig en derhalve niet wenselijk is en dat terecht het faillissement is uitgesproken.
De overwegingen
* Ten aanzien van het intrekken van de surseance
10. Gelet op de stukken, waaronder het verslag van de bewindvoerder, en de behandeling ter zitting in hoger beroep is het hof van oordeel, mede gelet op het bescheiden bedrag dat [appellant] had gespaard voor de boedelrekening, dat is komen vast te staan dat de staat van de boedel zodanig was en is, dat het vooruitzicht dat [appellant] na verloop van tijd zijn schuldeisers zal kunnen bevredigen, niet blijkt te bestaan.
11. Het vorenstaande in aanmerking nemende is de surseance ten aanzien van [appellant] op goede gronden ingetrokken.
* Ten aanzien van het uitspreken van het faillissement
12. Bij de intrekking van de surseance van betaling kan tegelijkertijd het faillissement van de schuldenaar worden uitgesproken. Voorwaarde voor deze ambtshalve faillietverklaring is dat de schuldenaar in de toestand verkeert dat hij heeft opgehouden zijn schuldeisers te betalen.
13. Gelet op het feit dat [appellant] op het moment van intrekking van de surseance van betaling niet in staat is gebleken om voldoende gelden af te dragen aan de boedelrekening en bovendien niet in staat was om voor continuïteit in zijn inkomsten zorg te dragen noch de kosten van zijn auto te betalen, is het hof van oordeel dat [appellant] op het moment van het uitspreken van het faillissement verkeerde in de toestand dat hij had opgehouden te betalen.
14. Het vorenstaande in aanmerking nemende is [appellant] op goede gronden in staat van faillissement verklaard.
15. Ook thans is het hof, gelet op het verslag van de bewindvoerder over de periode van 18 januari 2006 tot en met 10 maart 2006, van oordeel dat [appellant] in de toestand verkeert dat hij heeft opgehouden te betalen en acht het hof de faillietverklaring van [appellant] gegrond.
* Ten aanzien van de toelating tot de wettelijke schuldsaneringsregeling
16. In een geval als het onderhavige, waarin artikel 242 lid 1, sub 5 juncto lid 4 Fw toepassing heeft gevonden doordat de surseance is ingetrokken en het faillissement is uitgesproken, biedt de wet aan de schuldenaar niet uitdrukkelijk de mogelijkheid om alsnog - ter gelegenheid van die omzetting of later - toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling te verzoeken.
17. Naar het oordeel van het hof bevat de wet op dit terrein, mede gelet op de parlementaire geschiedenis, geen leemte waarin ten voordele van [appellant] dient te worden voorzien door hem het recht toe te kennen in dit geval een verzoek als het onderhavige te doen, nog daargelaten dat een dergelijk verzoek bij de rechtbank zou moeten worden ingediend.
18. Het hof is van oordeel dat artikel 247a lid 1 Fw - onder meer inhoudend dat de rechtbank in ieder geval niet later dan twee maanden na de dag waarop de surseance van betaling voorlopig is verleend op verzoek van de schuldenaar de hem voorlopig verleende surseance kan intrekken onder gelijktijdige van toepassing verklaring van de wettelijke schuldsaneringsregeling - strikt dient te worden uitgelegd.
19. Gelet op het vorenoverwogene kan [appellant] niet worden ontvangen in zijn verzoek om te worden toegelaten tot de wettelijke schuldsaneringsregeling.
De slotsom
20. Gelet op het vorenstaande zal het hof beslissen als na te melden.
De beslissing
Het gerechtshof:
bekrachtigt de beschikking waarvan beroep van de rechtbank Leeuwarden d.d. 19 januari 2006;
verklaart [appellant] niet-ontvankelijk in zijn verzoek om te worden toegelaten tot de wettelijke schuldsaneringsregeling.
Aldus gewezen door mrs Bloem, voorzitter, Zandbergen en Garos, raden, en uitgesproken door mr Mollema, vice-president, lid van een enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van de mevrouw Mellink als griffier, ter openbare terechtzitting van dit hof van woensdag 22 maart 2006.