ECLI:NL:GHLEE:2006:AW1178

Gerechtshof Leeuwarden

Datum uitspraak
7 april 2006
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
BK 121/05 Inkomstenbelasting
Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake extra aftrek bewassingskosten en dieetkosten in de inkomstenbelasting

In deze zaak heeft het Gerechtshof Leeuwarden op 7 april 2006 uitspraak gedaan in het hoger beroep van belanghebbende, X, tegen de uitspraak van de rechtbank Leeuwarden van 1 september 2005. De zaak betreft een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 2003, waarbij de inspecteur een belastbaar inkomen van € 29.587,- had vastgesteld. Belanghebbende had bezwaar gemaakt tegen deze aanslag, maar dit werd door de inspecteur afgewezen. De rechtbank verklaarde het beroep van belanghebbende ongegrond.

In hoger beroep heeft belanghebbende aangevoerd dat hij recht heeft op een extra aftrek wegens bewassingskosten en dieetkosten. Hij stelde dat hij sinds 1993 bewassingskosten opvoerde bij zijn aangiften. De inspecteur daarentegen was van mening dat het hoger beroep ongegrond verklaard moest worden en dat de uitspraak van de rechtbank bevestigd moest worden.

Het hof heeft de zaak behandeld op 13 februari 2006, waarbij de inspecteur vertegenwoordigd was door de heer A. Belanghebbende was niet verschenen. Het hof heeft de feiten uit de uitspraak van de rechtbank overgenomen en geconcludeerd dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat er geen ruimte was voor een extra aftrekpost wegens bewassingskosten, bovenop het door de inspecteur toegestane bedrag van € 775,-. Ook het beroep van belanghebbende op het vertrouwensbeginsel werd niet gehonoreerd, omdat niet aannemelijk was gemaakt dat de inspecteur in het verleden het vertrouwen had gewekt dat een extra aftrekpost mocht worden opgevoerd.

Daarnaast heeft het hof geoordeeld dat de verklaring van een internist, die door belanghebbende was overgelegd, niet leidde tot de conclusie dat er sprake was van een dieet in de zin van de relevante regelgeving. Het hof heeft uiteindelijk het hoger beroep ongegrond verklaard en de uitspraak van de rechtbank bevestigd. De proceskosten werden niet toegewezen, omdat het hof geen termen aanwezig achtte voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

GERECHTSHOF LEEUWARDEN
Sector Belasting
Kenmerk: 121/05
Uitspraakdatum: 7 april 2006
uitspraak van de tweede meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
X,
wonende te Z, belanghebbende,
tegen de uitspraak in de zaak AWB 05/553 van de rechtbank Leeuwarden van 1 september 2005 in het geding tussen
belanghebbende
en
de inspecteur van de Belastingdienst/Noord kantoor Groningen,
de inspecteur.
1. Ontstaan en loop van het geding
De inspecteur heeft met dagtekening 24 december 2004 aan belanghebbende voor het jaar 2003 een aanslag opgelegd in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 29.587,-.
Na daartegen gemaakt bezwaar heeft de inspecteur bij uitspraak gedagtekend 1 april 2005 het bezwaar afgewezen. Bij uitspraak van 1 september 2005, verzonden op 1 september 2005, heeft de rechtbank Leeuwarden (hierna: de rechtbank) het daartegen door belanghebbende ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Aldaar is geprocedeerd zoals weergegeven in voormelde uitspraak van de rechtbank.
Tegen deze uitspraak heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld bij beroepschrift (met bijlagen) van 12 september 2005, bij het hof ingekomen op 13 september 2005.
De inspecteur heeft een verweerschrift in hoger beroep (met bijlagen) ingediend.
Belanghebbende heeft een conclusie van repliek, welke hij nog heeft aangevuld bij brief van 18 november 2005 (met bijlagen), ingediend, de inspecteur een conclusie van dupliek.
De tweede meervoudige kamer van het hof heeft de zaak ter zitting behandeld op 13 februari 2006.
Aldaar is verschenen de heer A namens de inspecteur. Belanghebbende is -met kennisgeving- niet verschenen.
Van alle genoemde (en hierna nog te noemen) stukken moet de inhoud als hier ingevoegd worden beschouwd.
2. Feiten
Het hof verwijst voor de feiten naar de onderdelen 2.1 tot en met 2.4 van de uitspraak van de rechtbank.
3. Het geschil en de standpunten van partijen
3.1 Belanghebbende heeft -naar het hof begrijpt- aangevoerd dat hij alsnog in aanmerking wil komen voor een extra aftrek wegens bewassingskosten en een aftrek wegens dieetkosten.
3.2 Belanghebbende beroept zich er voorts op dat hij sinds 1993 bewassingskosten opvoerde bij zijn aangiften.
3.3 De inspecteur is van opvatting dat het hoger beroep ongegrond moet worden verklaard en de uitspraak van de rechtbank moet worden bevestigd.
4. De overwegingen omtrent het geschil
4.1 De rechtbank heeft geoordeeld dat naast het door de inspecteur in aftrek toegestane maximale forfaitaire bedrag van € 775,- in verband met extra uitgaven voor kleding en beddengoed geen ruimte is voor een extra aftrekpost wegens bewassingskosten. Het hof deelt deze conclusie. Overigens is ook niet aannemelijk geworden dat genoemd bedrag voor het onderhavige geval te laag zou zijn.
4.2 Niet aannemelijk is geworden dat de inspecteur anders dan door het enkele volgen van een opgevoerde aftrekpost ter zake van bewassingskosten in het verleden bij belanghebbende het vertrouwen heeft gewekt dat een zodanige aftrekpost mocht worden opgevoerd. Dit is onvoldoende om een beroep op het vertrouwensbeginsel te honoreren.
4.3 Belanghebbende heeft nog een verklaring van een internist overgelegd van 18 november 2005. Deze verklaring kan niet leiden tot de conclusie dat sprake is van een dieet in de zin van artikel 37 van de Uitvoeringsregeling inkomstenbelasting 2001. Ook overigens is het aan de orde zijn van een dergelijk dieet niet aannemelijk geworden.
4.4 De slotsom is dat het hoger beroep ongegrond is en dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Proceskosten
Het hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
6. De beslissing
Het gerechtshof bevestigt de uitspraak van de rechtbank.
Aldus vastgesteld op 7 april 2006 door mr. J. Huiskes, raadsheer en voorzitter, mr. F.J.W. Drion en mr. G.M. van der Meer, raadsheren, en op die dag in het openbaar uitgesproken door voornoemde voorzitter in tegenwoordigheid van de griffier mr. K. de Jong-Braaksma en ondertekend door voornoemde voorzitter en door voornoemde griffier.
Op 12 april 2006 afschrift
aangetekend verzonden aan beide partijen.