ECLI:NL:GHLEE:2006:AW1239

Gerechtshof Leeuwarden

Datum uitspraak
7 april 2006
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
BK 2049/02 Inkomstenbelasting
Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • P. Pruiksma
  • A. Drion
  • H. Huiskes
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Navordering inkomstenbelasting en omkering van bewijslast in belastingzaak

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Leeuwarden op 7 april 2006, staat de navorderingsaanslag in de inkomstenbelasting over het jaar 1993 centraal. De belanghebbende, een fiscaal en administratief adviseur, had een navorderingsaanslag ontvangen van de inspecteur van de Belastingdienst, die een belastbaar inkomen van f 238.265,- vaststelde. De inspecteur voerde aan dat er sprake was van omkering van de bewijslast, omdat de belanghebbende niet had aangetoond dat de navorderingsaanslag onjuist was. De belanghebbende had bezwaar aangetekend, maar dit werd afgewezen door de inspecteur, waarna hij in beroep ging bij het gerechtshof.

Tijdens de zitting op 5 januari 2006 was de belanghebbende niet aanwezig, ondanks dat hij op de hoogte was gesteld van de zitting. Het hof stelde vast dat de inspecteur zich had ingespannen om inzage te krijgen in de administratie van de door de belanghebbende beheerde rechtspersonen, maar dat deze administratie niet beschikbaar was. De belanghebbende had zijn administratie niet op orde en had geen aangiften gedaan voor de vennootschapsbelasting, omzetbelasting en loonbelasting. Het hof concludeerde dat de inspecteur op basis van de beschikbare gegevens een redelijke schatting had gemaakt van het belastbaar inkomen.

Het hof oordeelde dat de belanghebbende niet had aangetoond dat de navorderingsaanslag tot een te hoog bedrag was vastgesteld. De correcties die de inspecteur had aangebracht op het belastbaar inkomen werden als terecht beschouwd. Het hof verwierp het beroep van de belanghebbende als ongegrond en oordeelde dat de inspecteur de navorderingsaanslag terecht had gehandhaafd. De proceskosten werden niet toegewezen, omdat het hof geen termen aanwezig achtte voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

BELASTINGKAMER GERECHTSHOF TE LEEUWARDEN UITSPRAAK
Kenmerk: BK 2049/02 7 april 2006
Uitspraak van het Gerechtshof te Leeuwarden, tweede meervoudige belastingkamer, op het beroep van X te Z
(: belanghebbende) tegen de uitspraak van de inspecteur van de Belastingdienst/Ondernemingen Emmen (: de inspecteur) op het bezwaarschrift van belanghebbende tegen de aan hem met dagtekening 11 december 1998 onder nummer 000.00.000.H.37 opgelegde navorderingsaanslag in de inkomstenbelasting over het jaar 1993.
Procesgang
1.1 Aan belanghebbende werd over het jaar 1993 op grond van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 (zoals die Wet voor dat jaar luidde; nader: de wet) een navorderingsaanslag inkomstenbelasting opgelegd naar een belastbaar inkomen van
f 238.265,-. De navorderingsaanslag beliep een bedrag aan enkelvoudige belasting van f 111.805,-, verhoogd met f 13.758,- aan heffingsrente, ofwel totaal f 125.563,-.
1.2 Tegen die navorderingsaanslag is door belanghebbende een bezwaarschrift ingediend. Bij de uitspraak op dat bezwaar heeft de inspecteur zich op het standpunt gesteld dat sprake is van omkering van bewijslast, dat bewijs van onjuistheid van de navorderingsaanslag niet is geleverd, en dat het bezwaar daarom diende te worden afgewezen. De navorderingsaanslag werd vervolgens gehandhaafd.
1.3 De belanghebbende is tegen deze uitspraak in beroep gekomen bij een beroepschrift dat op 27 november 2002 is ingekomen, aangevuld bij brief van 21 mei 2003 (met bijlagen), ingekomen op 27 mei 2003.
1.4 Op 8 maart 2004 heeft de inspecteur een verweerschrift (met 18 bijlagen) ingediend bij het gerechtshof.
1.5 De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden ter zitting van het gerechtshof gehouden op 5 januari 2006 te Leeuwarden, alwaar namens de inspecteur aanwezig waren mr. A en B. Belanghebbende is bij aangetekende brief met handtekening retour van 1 december 2005, verzonden naar het adres a-weg 6, 0000 YY Z, uitgenodigd voor de zitting met kennisgeving van dag, plaats en uur. De griffier heeft verklaard dat de handtekening-retourkaart getekend terug is ontvangen. Belanghebbende is echter niet verschenen.
1.6 Van alle genoemde (en hierna nog te noemen) stukken moet de inhoud als hier herhaald en ingelast worden beschouwd.
2. De feiten
Het hof stelt op grond van de gedingstukken als tussen partijen niet in geschil dan wel door een der partijen gesteld en door de wederpartij niet of onvoldoende (gemotiveerd) weersproken, de volgende feiten vast.
2.1 Belanghebbende dreef tot 11 oktober 1988 voor eigen rekening en risico een fiscaal en administratief advieskantoor. Deze onderneming realiseerde in 1988 tot 11 oktober een omzet van f 71.000,-. De winst uit onderneming over 1987 bedroeg circa f 80.000,-.
2.2 Op 10 oktober 1988 kocht belanghebbende alle aandelen in C B.V., welke B.V. de activiteiten van belanghebbendes voormalige advieskantoor voortzette. Per 6 januari 1989 is de naam van de B.V. gewijzigd in D B.V., en vervolgens op 13 september 1991 opnieuw gewijzigd in E B.V.. Per 5 februari 1992 wordt het adres van E B.V. gewijzigd in a-Street, L, United Kingdom. Post gericht aan dat adres a-Street, L, United Kingdom is steeds onbestelbaar retour ontvangen.
2.3 Per 5 februari 1992 treedt belanghebbende uit het bestuur van de B.V. en is de administratie van de B.V. niet meer aan te treffen of te traceren.
2.4 Aangifte voor de vennootschapsbelasting, de omzetbelasting en de loonbelasting is door de B.V. nimmer gedaan.
2.5 Op 9 april 1991 heeft belanghebbende samen met een ander de F U.A. opgericht. Per 10 februari 1992 is de naam gewijzigd in G U.A., over welke coöperatie belanghebbende steeds als enige het bestuur heeft gevoerd.
2.6 De door de naar L vertrokken B.V. gedreven onderneming (2.2 hiervoor) is overgenomen door G U.A., die daarvoor middels creditering in de boeken f 136.000,- betaalde aan belanghebbende.
2.7 Over de jaren 1993, 1994 en 1995 realiseerde G U.A. een omzet van respectievelijk f 160.676,-, f 153.440,- en f 151.388,-. Het aangegeven resultaat uit onderneming over die jaren bedroeg respectievelijk f 9.007,-, negatief f 12.568,- en negatief f 14.518,-.
2.8 Samen met anderen richtte belanghebbende in 1992 H U.A. op. Ook over deze coöperatie heeft belanghebbende steeds als enige het bestuur gevoerd.
2.9 De looninspecteur I van het Sociaal Fonds Bouwnijverheid (: SFB) heeft op 13 februari 1997 een boekenonderzoek per 4 maart 1997 aangekondigd bij H U.A., op welke aankondiging belanghebbende op 28 februari 1997 schriftelijk reageerde met de mededeling dat boekenonderzoek niet mogelijk was aangezien die coöperatie inmiddels was verhuisd met medeneming van de complete administratie. Belanghebbende was op datzelfde moment uit het bestuur van H U.A. (hierna: H U.A.) getreden en opgevolgd door de heren J en K. De coöperatie zou inmiddels gevestigd zijn op het adres a-strasse 22 te 00000 M. Dat adres bleek in werkelijkheid niet te bestaan.
2.10 Op 10 oktober 1997 is belanghebbende door de accountant van de eenheid van de inspecteur, B RA, aangeschreven voor een op 24 november 1997 in te stellen boekenonderzoek bij G U.A. en H.
2.11 In reactie daarop deelde belanghebbende bij brief van 19 november 1997 aan de inspecteur mede dat het voorgenomen boekenonderzoek geen doorgang kon vinden aangezien G U.A. inmiddels was verhuisd met medeneming van de complete administratie, dat hij uit het bestuur van die coöperatie was getreden, en dat hij als bestuurder was opgevolgd door de heren K en J, beiden in het bezit van de Joegoslavische nationaliteit, en als asielzoeker woonachtig in Duitsland. Ook deze coöperatie zou inmiddels gevestigd zijn op het adres a-strasse 22 te 00000 M, nog steeds een niet bestaand adres.
2.12 Op 14 december 1992 heeft belanghebbende samen met een ander de L U.A. opgericht, waarvan de naam op 27 november 1997 wordt gewijzigd in N U.A..
2.13 Uit de notulen van de op 19 november 1997 gehouden ledenvergadering van G U.A. blijkt van de bestuurswisseling (2.11 hiervoor) en de verplaatsing van het bedrijf van de coöperatie naar a-strasse 22 in M. Vanaf diezelfde datum echter worden de activiteiten van de naar M verplaatste coöperatie uitgeoefend door N U.A.. Klanten en personeel zijn van de formele wijzigingen die zouden hebben plaatsgevonden nimmer in kennis gesteld.
2.14 De omzet over 1998 van N U.A. bedroeg op jaarbasis circa f 265.000,-.
2.15 Op 7 oktober 1996 is door derden opgericht het O U.A., van welke coöperatie belanghebbende sinds 21 oktober 1996 de enige bestuurder is.
2.16 Tegen belanghebbende en de door hem beheerste rechtspersonen is strafrechtelijk onderzoek ingesteld waaruit bleek van het bestaan van buitenlandse bankrekeningen waarop tot aanmerkelijke bedragen contante stortingen zijn gedaan. Uit aangiften en boekhoudingen is van het bestaan van die bankrekeningen nimmer gebleken. De resultaten van het strafrechtelijk onderzoek waren voor het Openbaar Ministerie aanleiding tegen belanghebbende strafvervolging in te stellen die volgens de inspecteur leidde tot veroordeling van belanghebbende tot een gevangenisstraf van 18 maanden waarvan 6 maanden voorwaardelijk.
2.17 Het adviesbureau (eerst: G U.A., later: N U.A.; hierna ook aan te duiden als N U.A.) behaalde in de jaren 1993 tot en met 1995 een omzet van gemiddeld f 155.000,-. In 1998 bedroeg de omzet op jaarbasis f 265.000,-. Onderzoek van de nog wel voor handen zijnde gegevens bracht de accountant B RA na afronding van zijn boekenonderzoek tot de slotsom dat belanghebbende tot aanmerkelijke bedragen aan N U.A. en H U.A. had onttrokken. De daaraan ten grondslag liggende berekening is opgenomen in bijlage 14 bij het verweerschrift van de inspecteur.
2.18 De door de Belastingdienst berekende onttrekkingen aan de door belanghebbende beheerste rechtspersonen over de jaren 1993, 1994, 1995, 1996 en 1998 zijn vervolgens op grond van voormelde berekening (in bijlage 14) alsnog in het belastbaar inkomen van belanghebbende begrepen, over het jaar 1993 bij wege van navordering.
2.19 Voor het jaar 1993 betreft het bedragen van f 55.000,- als ontrokken aan N U.A., en f 150.000,- als onttrokken aan H U.A..
2.20 Tegen die correcties van het belastbaar inkomen richt zich het beroep.
3. Het geschil en de standpunten van partijen
3.1 In geschil zijn de door de inspecteur bij wege van navordering op het belastbaar inkomen aangebrachte correcties.
3.2 Belanghebbende stelt zich op het standpunt dat de onderhavige correcties een deugdelijke grondslag ontberen.
3.3 De inspecteur is op gronden als vermeld in de van hem afkomstige stukken van mening primair: dat sprake is van omkering van de bewijslast, en dat belanghebbende niet heeft doen blijken dat de navorderingsaanslag tot een te hoog bedrag is vastgesteld, en subsidiair: dat de correcties binnen de grenzen van het mogelijke zijn berekend op basis van redelijke uitgangspunten.
3.4 Voor een meer uitvoerige weergave van de standpunten van partijen verwijst het hof naar de gedingstukken. Andere gronden dan daar vermeld zijn niet aangevoerd.
4. De rechtsoverwegingen
4.1 Met betrekking tot de correctie onttrekking N U.A:
Uit de gedingstukken blijkt genoegzaam dat de inspecteur zich tegenover belanghebbende volhardend de moeite heeft getroost inzage te verkrijgen in de door N U.A. gevoerde administratie. Op dezelfde grond staat vast (2.5 en 2.13 hiervoor onder de feiten) dat tot 19 november 1997 belanghebbende als enige het bestuur over G U.A. heeft gevoerd.
4.2 Het onder 2.11 vermelde heeft de inspecteur genoodzaakt de fiscale merites van N U.A. te beoordelen op grond van de nog wèl beschikbare of te traceren gegevens inzake omzet en resultaat van dat N. Tegenover de moeite die de inspecteur zich heeft getroost te achterhalen hetgeen daartoe van belang was of wat daartoe dienstig kon zijn, poneert belanghebbende slechts de algemeenheid dat het resultaat van al die inspanningen van de inspecteur (verhoging van het inkomen met een aan de rechtspersoon onttrokken bedrag) “slechts is gebaseerd op een idee fixe uwerzijds” (bezwaarschrift tegen de navorderingsaanslag), maar laat consequent na feiten, cijfers en inlichtingen te verstrekken die aannemelijk zouden kunnen maken dat de inspecteur een denk- of berekeningsfout maakt die de grondslag van de uitgevoerde berekeningen zouden ondermijnen. Het hof zal daarom voorshands uitgaan van de aanvaardbaarheid van de door de inspecteur op dit punt toegepaste methodiek.
4.3 Door uit te gaan van de wèl voorhanden zijnde gegevens zoals de bekende omzetten over de jaren 1993, 1994, 1995 en de eerste drie kwartalen van 1998 en dat af te zetten tegen de in de jaarrekening van N U.A. opgenomen resultaten, heeft de inspecteur een reële en verantwoorde berekening gemaakt van het vermogen dat in N U.A. realiter nog aanwezig zou moeten zijn geweest. Bij het verdwijnen van G U.A. waarvan de opvolgende bestuurders (in Duitsland woonachtige Joegoslavische asielzoekers) onvindbaar zijn gebleken, en waarvan de vestiging zou hebben plaatsgevonden op een niet bestaand adres in M, bleek dat er van dat vermogen vrijwel niets meer over was. Dat levert het ten processe niet ontzenuwde vermoeden op dat dat vermogen aan G U.A. is onttrokken. Nu belanghebbende de enige bestuurder was, moet de gevolgtrekking wel zijn dat het belanghebbende is geweest die die gelden aan de destijds door hem beheerste rechtspersoon heeft onttrokken en tot eigen baat heeft aangewend. Deze onttrekkingen moeten worden aangemerkt als inkomsten uit arbeid. Saillant detail in dit verband is dat bij de uitgevoerde fiscale en strafrechtelijke onderzoeken die tegen belanghebbende en de door hem beheerste rechtspersonen zijn ingesteld, tot dan onbekende buitenlandse bankrekeningen zijn opgedoken waarover belanghebbende (naar hij niet heeft weersproken) de beschikking had, en waarop grote contante stortingen bleken te zijn gedaan. Bewijs van de mogelijk door belanghebbende ingenomen stelling dat hij bij dat alles niet betrokken is geweest, heeft het hof in het dossier niet aangetroffen. Op herhaalde uitnodigingen van de inspecteur de juistheid van de door hem berekende correcties te bestrijden, is belanghebbende nooit ingegaan.
4.4 Met betrekking tot de correctie onttrekking H U.A.:
Ook ten aanzien van deze correctie blijkt uit de gedingstukken genoegzaam dat de inspecteur zich heeft ingespannen inzage te verkrijgen in de administratie van H U.A., maar dat hij daarin, net als bij N U.A., niet is kunnen slagen. Ook in dit geval was belanghebbende de enige bestuurder.
4.5 De looninspecteur I van het Sociaal Fonds Bouwnijverheid (: SFB) kreeg op zijn aankondiging van een boekenonderzoek van belanghebbende de schriftelijke reactie dat H U.A. inmiddels met medeneming van de complete administratie was verhuisd naar een (niet bestaand) adres in M, en dat hij tegelijkertijd uit het bestuur ervan was getreden. Ook in dit geval bleken de opvolgende bestuurders dezelfde Joegoslavische asielzoekers te zijn als die welke belanghebbende als bestuurder waren opgevolgd bij N U.A.
4.6 De looninspecteur heeft aan de hand van de ontvangsten op de G-rekening een opstelling gemaakt van de uitgeschreven facturen over 1996, daaruit een gemiddelde van f 11.179,- per factuur gedestilleerd, en aan de hand van de factuurnummers berekend dat 64 facturen ontbraken. Op basis hiervan heeft de inspecteur in zijn brief van 6 januari 1999 de resultaten over 1993 tot en met 1996 herrekend. Aldus ontstaat een reëel en verantwoord beeld van de wel in de kas van de rechtspersoon gevloeide maar niet verantwoorde opbrengsten van de rechtspersoon. Ook dit vermogen had realiter in deze rechtspersoon aanwezig moeten zijn, maar is niet aangetroffen. Dat levert ook hier het ten processe niet ontzenuwde vermoeden op dat belanghebbende als destijds enig bestuurder die gelden aan die rechtspersoon heeft onttrokken en tot eigen baat heeft aangewend. Deze onttrekkingen moeten worden aangemerkt als inkomsten uit arbeid Hetgeen voorts onder 4.3 hiervoor is overwogen, heeft ook hier te gelden.
4.7 De hoogte van de alsdan als onttrokken te beschouwen bedragen in relatie tot het wèl aangegeven inkomen voert tot de slotsom dat door belanghebbende niet de vereiste aangifte inkomstenbelasting is gedaan.
4.8 Voor dat geval geldt de omkering van de bewijslast, hetgeen betekent dat belanghebbende moet doen blijken dat en in hoeverre de navorderingsaanslag tot een te hoog bedrag is opgelegd.
4.9 In dat bewijs acht het hof belanghebbende in geen enkel opzicht geslaagd, nu, zoals hiervoor is opgemerkt, in bezwaar en beroep enkel algemeenheden worden gedebiteerd maar geen feiten, cijfers en inlichtingen worden verstrekt die aannemelijk maken dat de inspecteur tot een te hoog bedrag heeft nagevorderd, terwijl van de door de inspecteur toegepaste methodiek naar het oordeel van het hof moet worden gezegd dat binnen de grenzen van het mogelijke het belastbaar inkomen is berekend op basis van redelijke uitgangspunten.
5. De slotsom
Het beroep dient als ongegrond te worden verworpen.
6. Proceskosten
Het gerechtshof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
7. Beslissing
Het gerechtshof verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld op 7 april 2006 door mr. Pruiksma, vice-president en voorzitter, mrs. Drion en Huiskes, raadsheren, en op die dag in het openbaar uitgesproken door voornoemde voorzitter in tegenwoordigheid van de griffier mevr. mr. De Jong en ondertekend door de raadsheer mr. Drion, zijnde voornoemde griffier buiten staat te ondertekenen.
Op 12 april 2006 afschrift
aangetekend verzonden aan beide partijen.