ECLI:NL:GHLEE:2006:AW1865

Gerechtshof Leeuwarden

Datum uitspraak
12 april 2006
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
Rolnummer 0500303
Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. Mollema
  • A. Kuiper
  • H. Breemhaar
  • J. Streppel
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Arbitragebeding en bevoegdheid in civiele procedure

In deze zaak heeft het Gerechtshof Leeuwarden op 12 april 2006 uitspraak gedaan in hoger beroep over een geschil tussen [appellant] en [geïntimeerde]. [Appellant] had in eerste aanleg een incidentele vordering tot onbevoegdheid ingesteld, stellende dat de Raad van Arbitrage voor de Bouwbedrijven bevoegd was om van het geschil kennis te nemen. Dit beroep was gebaseerd op een schriftelijke offerte van [geïntimeerde] van 17 januari 2001, waarin een arbitragebeding was opgenomen. [Geïntimeerde] betwistte echter dat er op basis van deze offerte een overeenkomst tot stand was gekomen.

Het hof oordeelde dat de oorspronkelijke offerte niet was aanvaard en dat de vordering van [geïntimeerde] niet op deze offerte kon worden gebaseerd. Het hof concludeerde dat [appellant] niet voldoende had aangetoond dat aan de contractsbepaling van een overeenkomst van 16 augustus 2001 uitvoering was gegeven. De incidentele vordering van [appellant] werd dan ook afgewezen.

Het hof bekrachtigde het vonnis van de rechtbank Leeuwarden, dat eerder de incidentele vordering had afgewezen, en veroordeelde [appellant] in de kosten van het geding in hoger beroep. De zaak werd terugverwezen naar de rechtbank voor verdere behandeling en beslissing. De uitspraak benadrukt het belang van de bewijsvoering bij het stellen van een beroep op een arbitragebeding en de bevoegdheid van de rechter in civiele zaken.

Uitspraak

Arrest d.d. 12 april 2006
Rolnummer 0500303
HET GERECHTSHOF TE LEEUWARDEN
Arrest van de eerste kamer voor burgerlijke zaken in de zaak van:
[appellant],
wonende te [woonplaats],
appellant,
in eerste aanleg: gedaagde,
hierna te noemen: [appellant],
procureur: mr M.D. Kalmijn,
tegen
[geïntimeerde],
gevestigd te [plaats van vestiging],
geïntimeerde,
in eerste aanleg: eiseres,
hierna te noemen: [geïntimeerde],
procureur: mr J.V. van Ophem.
Het geding in eerste instantie
In eerste aanleg is geprocedeerd en beslist zoals weergegeven in de vonnissen uitgesproken op 3 november 2004 en 12 januari 2005 (aangevuld bij uitspraak van 1 maart 2005) door de rechtbank Leeuwarden.
Het geding in hoger beroep
Bij exploot van 21 maart 2005 is door [appellant] hoger beroep ingesteld van het vonnis d.d. 12 januari 2005 met dagvaarding van [geïntimeerde] tegen de zitting van 8 juni 2005.
De conclusie van de memorie van grieven luidt:
"uitvoerbaar bij voorraad om het vonnis van de Rechtbank te Leeuwarden d.d. 12 januari 2005 te vernietigen en alsnog opnieuw rechtdoende te beslissen dat de Rechtbank danwel het Hof onbevoegd zijn van het onderhavige geschil kennis te nemen danwel [geïntimeerde] alsnog niet ontvankelijk te verklaren althans haar vorderingen af te wijzen, met veroordeling van [geïntimeerde] in de kosten van deze procedure, alsmede de kosten van de procedure in eerste aanleg."
Bij memorie van antwoord is door [geïntimeerde] verweer gevoerd met als conclusie:
"bij arrest, uitvoerbaar bij voorraad, de vonnissen van de Rechtbank Leeuwarden van 12 januari 2005, die is aangevuld bij uitspraak d.d. 1 maart 2005, eventueel onder verbetering of aanvulling der gronden te bekrachtigen, met veroordeling van appellant in de kosten van het hoger beroep."
Tenslotte hebben partijen de stukken overgelegd voor het wijzen van arrest.
De grieven
[appellant] heeft één grief opgeworpen.
De beoordeling
1. [appellant] heeft in eerste aanleg een incidentele vordering van onbevoegdheid ingesteld, stellende dat niet de rechtbank Leeuwarden, maar de Raad van Arbitrage voor de Bouwbedrijven bevoegd is van het tussen partijen gerezen geschil kennis te nemen.
2. Bij haar vonnis d.d. 12 januari 2005, waarvan beroep, heeft de rechtbank Leeuwarden de incidentele vordering afgewezen en de hoofdzaak voor verder procederen (conclusie van antwoord) naar de rol verwezen.
3. Bedoeld vonnis is een tussenvonnis. Tegen een tussenvonnis is - krachtens het bepaalde in artikel 337 lid 2 Rv - tussentijds beroep niet toegestaan, tenzij de rechter in eerste aanleg anders heeft bepaald of artikel 75 Rv, eerste lid van toepassing is. Bij haar uitspraak van 1 maart 2005 heeft de rechtbank alsnog bepaald dat tussentijds hoger beroep tegen het bedoelde vonnis kan worden ingesteld. [appellant] kan derhalve in zijn appel worden ontvangen.
Met betrekking tot de grief
4. De grief richt zich tegen de overwegingen 1.2 en 1.3 van het vonnis van 12 januari 2005 waarvan beroep.
5. [appellant] heeft bij zijn incidentele conclusie houdende een beroep op de
exceptie van onbevoegdheid ter onderbouwing van zijn incidentele vordering een beroep gedaan op een van [geïntimeerde] afkomstige schriftelijke offerte d.d. 17 januari 2001 met bijbehorende algemene voorwaarden, welke een arbitragebeding behelzen (productie 1a bij conclusie van antwoord).
6. [geïntimeerde] heeft gemotiveerd betwist dat op basis van genoemde offerte een overeenkomst tussen partijen totstandgekomen is.
7. [appellant] heeft bij akte van 1 december 2004 ter bestrijding van het verweer van [geïntimeerde] een beroep gedaan op artikel 5 van een op 16 augustus 2001 door partijen aangegane overeenkomst (productie 1b bij conclusie van antwoord).
8. Uit genoemde contractsbepaling blijkt dat [geïntimeerde] zich verbonden heeft eerdergenoemde offerte - zonodig met aanpassingen als daar omschreven - opnieuw aan [appellant] aan te bieden.
9. Het hof leidt uit bedoelde contractsbepaling af, in samenhang met hetgeen overigens in genoemde overeenkomst is vermeld, dat de oorspronkelijke offerte van 17 januari 2001 niet is aanvaard, althans dat een op grond daarvan eventueel tussen partijen tot stand gekomen overeenkomst niet (onmiddellijk) ten grondslag ligt aan de vordering van [geïntimeerde] als oorspronkelijk eiseres in de hoofdzaak. Overigens heeft [appellant] ook niet voldoende gemotiveerd gesteld dat aan artikel 5 van de overeenkomst van 16 augustus 2001 uitvoering is gegeven.
10. Gelet op het hiervoor overwogene, is het hof van oordeel dat de incidentele vordering van [appellant] niet toewijsbaar is
11. De grief faalt derhalve.
12. Het hof overweegt ambtshalve dat het geen termen aanwezig acht (een der) partijen toestemming te verlenen tegen dit (tussen)arrest, tussentijds beroep in cassatie in te stellen.
De slotsom
13. Het vonnis waarvan beroep dient te worden bekrachtigd met veroordeling van [appellant] als de in het ongelijk te stellen partij in de kosten van het geding in hoger beroep (salaris procureur: 1 punt tarief I).
De beslissing
Het gerechtshof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep;
veroordeelt [appellant] in de kosten van het geding in hoger beroep en begroot die tot aan deze uitspraak aan de zijde van [geïntimeerde] op Euro 291,-- aan verschotten en Euro 632,-- aan salaris voor de procureur;
verklaart dit arrest voorzover betreffende de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
wijst de zaak terug naar de rechtbank Leeuwarden ter verdere behandeling en beslissing.
Aldus gewezen door mrs Mollema, voorzitter, Kuiper en Breemhaar, raden, en uitgesproken door mr Streppel, vice-president, lid van een enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mevrouw Mellink als griffier ter openbare terechtzitting van dit hof van woensdag 12 april 2006.