ECLI:NL:GHLEE:2006:AW2166

Gerechtshof Leeuwarden

Datum uitspraak
14 april 2006
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
BK 111/05 Inkomstenbelasting
Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake navorderingsaanslag inkomstenbelasting en ambtelijke fouten

In deze zaak heeft het Gerechtshof Leeuwarden op 14 april 2006 uitspraak gedaan in het hoger beroep van de inspecteur van de Belastingdienst tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Leeuwarden. De inspecteur had een navorderingsaanslag opgelegd aan de belanghebbende voor het jaar 2001, maar de rechtbank had deze aanslag vernietigd. De inspecteur stelde dat de rechtbank artikel 16 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) verkeerd had toegepast en dat er sprake was van een kenbare ambtelijke fout. De rechtbank had geoordeeld dat de fout was ontstaan door een onjuiste vaststelling van de feiten door de inspecteur, wat leidde tot een onjuiste aanslag. Het hof bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de gemaakte fouten bij het invoeren van gegevens in het geautomatiseerde systeem van de belastingdienst voor rekening van de inspecteur moesten komen. Het hof benadrukte dat belastingplichtigen beschermd moeten worden tegen fouten van de inspecteur die redelijkerwijs voorkomen hadden kunnen worden. De kosten van de procedure werden toegewezen aan de inspecteur, die € 644,-- moest vergoeden aan de belanghebbende. De uitspraak werd openbaar uitgesproken door de voorzitter van het hof, mr. G.M. van der Meer, in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

GERECHTSHOF LEEUWARDEN
Sector Belasting
Kenmerk: 05/00111
Uitspraakdatum: 14 april 2006
uitspraak van de tweede meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
de inspecteur van de Belastingdienst/Noord/kantoor Assen,
de inspecteur
tegen de uitspraak in de zaak AWB 05/513 van de rechtbank Leeuwarden van 18 juli 2005 in het geding tussen
X,
wonende te Z, de belanghebbende, gemachtigde A te L,
en
de inspecteur.
1. Ontstaan en loop van het geding
De inspecteur heeft met dagtekening 4 maart 2005 aan de belanghebbende voor het jaar 2001 een navorderingsaanslag opgelegd in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van f. 54.986,--.
Na daartegen gemaakt bezwaar heeft de inspecteur bij uitspraak gedagtekend 29 maart 2005 de
navorderingsaanslag gehandhaafd.
Bij uitspraak van 18 juli 2005, verzonden op 18 juli 2005, heeft de rechtbank Leeuwarden (hierna: de rechtbank) het daartegen namens de belanghebbende ingestelde beroep gegrond verklaard en de uitspraak op bezwaar alsmede de navorderingsaanslag vernietigd. Tevens heeft een proceskostenveroordeling plaatsgevonden en is teruggave van het griffierecht gelast.
Aldaar is geprocedeerd zoals weergegeven in voormelde uitspraak van de rechtbank.
Tegen deze uitspraak heeft de inspecteur hoger beroep ingesteld bij beroepschrift (met bijlage) van 21 juli 2005, bij het hof ingekomen op 22 juli 2005. Het beroepschrift is aangevuld bij brief van 16 september 2005.
Namens de belanghebbende is een verweerschrift in hoger beroep ingediend.
De tweede meervoudige kamer van het hof heeft de zaak ter zitting behandeld op 13 februari 2006.
Aldaar zijn verschenen namens de inspecteur mr. B, alsmede belanghebbendes gemachtigde. De gemachtigde heeft ter zitting een pleitnota voorgedragen en overgelegd.
Van alle genoemde (en hierna nog te noemen) stukken moet de inhoud als hier ingevoegd worden beschouwd.
2. Feiten
2.1. Het hof verwijst voor de feiten naar de onderdelen 2.1 tot en met 2.6 van de uitspraak van de rechtbank.
2.2. In aanvulling op vorenbedoelde feiten staat op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting, als tussen partijen niet in geschil, dan wel door een van hen gesteld en door de wederpartij niet of niet voldoende weersproken, tevens het volgende vast:
Bij het invoeren door de belastingdienst van de gegevens uit de aangifte in het geautomatiseerde systeem wordt niet gelet op tussentellingen of op het aangegeven belastbaar inkomen. Alleen de zogenoemde elementen worden ingetoetst. Het computersysteem heeft in het onderhavige geval geen fiscale aandachtspunten gesignaleerd, zodat geen aparte beoordeling door een aanslagregelaar heeft plaatsgevonden.
3. Het geschil en de standpunten van partijen
3.1 De inspecteur stelt zich op het standpunt dat het hoger beroep gegrond verklaard moet worden omdat de rechtbank artikel 16, eerste lid, eerste volzin, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: AWR) en de daarbij ontwikkelde leer van de kenbare ambtelijke fout verkeerd en onjuist heeft toegepast. Zijns inziens is sprake van een vergissing die heeft geleid tot een discrepantie tussen wat de inspecteur wilde en wat in het aanslagbiljet is vastgelegd en dat dit voor de belanghebbende ook redelijkerwijs kenbaar was. Hij wijst erop dat er in casu geen sprake is geweest van enige vorm van aanslagregeling of beoordeling.
3.2. Belanghebbendes gemachtigde acht de uitspraak van de rechtbank juist. De fout is zijns inziens ontstaan door slechte procedures bij de belastingdienst en/of een gebrek aan interne controle. Er is sprake geweest van aanslagregeling nu er een definitieve aanslag is opgelegd. De gevolgen van de door de belastingdienst gehanteerde werkwijze dienen voor rekening van de inspecteur te blijven. De gemachtigde ontkent de kenbaarheid van de fout bij de belanghebbende.
3.3 Het ontbreken van een nieuw feit en van kwade trouw bij de belanghebbende is tussen partijen niet in geschil.
4. De overwegingen omtrent het geschil
4.1 De rechtbank heeft geoordeeld dat de gemaakte fout (de aangegeven winst uit onderneming is niet ingevoerd in het computersysteem van de inspecteur, waardoor de aanslag onjuist is vastgesteld) een gevolg is van een verwijtbaar onjuiste vaststelling van (inzicht in) de feiten door de inspecteur. Naar het oordeel van het hof heeft de rechtbank aldus op goede gronden een juiste beslissing genomen.
4.2 Gelijk de Hoge Raad heeft beslist in zijn arrest van 25 februari 2005, nr. 40 456, en gelijk de rechtbank in de bestreden uitspraak heeft overwogen, maken handelingen waarbij gegevens uit de aangifte in het geautomatiseerde systeem worden ingevoerd, deel uit van het proces dat tot vaststelling van de aanslag leidt. Anders dan de inspecteur stelt heeft er dus wel degelijk enige vorm van aanslagregeling plaatsgevonden. De omstandigheid dat er geen aparte beoordeling door een aanslagregelaar is geweest, maakt vorenstaande niet anders.
4.3 De bij het invoeren in het geautomatiseerde systeem gemaakte fouten zijn blijkens voornoemd arrest van belang bij de beoordeling of de aanslag onjuist is vastgesteld als gevolg van een verwijtbaar onjuist inzicht van de inspecteur in de feiten of in het recht.
De hiervoor onder 4.1 omschreven fout is een gevolg van de keuze van de belastingdienst voor een werkwijze, zoals omschreven onder 2.4 in de uitspraak van de rechtbank en 2.1 hiervoor, waarbij klaarblijkelijk gemakkelijk fouten kunnen worden gemaakt die niet (tijdig) worden onderkend. Een zodanige fout dient naar het oordeel van het hof voor rekening van de inspecteur te blijven, nu een belastingplichtige behoort te worden beschermd tegen fouten van de inspecteur die bij een zorgvuldige wijze van aanslagregeling redelijkerwijs hadden kunnen worden voorkomen. Dit is ook in overeenstemming met de bewoordingen en de uit de ontstaansgeschie-denis naar voren komende strekking van artikel 16, lid 1, van de AWR om ambtelijke verzuimen voor rekening van de inspecteur te laten komen.
4.4 De slotsom is dat het hoger beroep ongegrond is en dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd. Van de Staat zal overeenkomstig artikel 27l, derde lid, van de AWR een griffierecht worden geheven van € 409,--.
5. Proceskosten
Het hof acht termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht. Het hof bepaalt deze kosten op € 644,-- voor kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
6. De beslissing
Het gerechtshof
bevestigt de uitspraak van de rechtbank;
veroordeelt de inspecteur in de proceskosten van belanghebbende voor een bedrag van € 644,-- en
wijst de Staat der Nederlanden aan als de rechtspersoon die deze kosten aan belanghebbende moet vergoeden.
Aldus vastgesteld op 14 april 2006 door mr. G.M. van der Meer, raadsheer en voorzitter, mr. F.J.W. Drion en mr. J. Huiskes, raadsheren, en op die dag in het openbaar uitgesproken door voornoemde voorzitter in tegenwoordigheid van de griffier mr. K. de Jong-Braaksma en ondertekend door voornoemde voorzitter, zijnde voornoemde griffier buiten staat te tekenen.
Op 19 april 2006 afschrift
aangetekend verzonden aan beide partijen.