Arrest d.d. 19 april 2006
Rolnummer 0500219
HET GERECHTSHOF TE LEEUWARDEN
Arrest van de eerste kamer voor burgerlijke zaken in de zaak van:
Stichting Opsporing Erfelijke Hypercholesterolemie,
gevestigd te Amsterdam,
appellante,
in eerste aanleg: gedaagde,
hierna te noemen: de Stichting,
procureur: mr J.V. van Ophem,
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats geïntimeerde],
geïntimeerde,
in eerste aanleg: eiseres,
hierna te noemen: [geïntimeerde],
procureur: mr J.S. Bauer.
Het geding in eerste instantie
In eerste aanleg is geprocedeerd en beslist zoals weergegeven in de vonnissen uitgesproken op 19 november 2004 en 11 februari 2005 door de sector kanton, locatie Leeuwarden van de rechtbank Leeuwarden.
Het geding in hoger beroep
Bij exploot van 25 april 2005 is door de Stichting hoger beroep ingesteld van het vonnis d.d. 11 februari 2005 met dagvaarding van [geïntimeerde] tegen de zitting van 4 mei 2005.
De conclusie van de dagvaarding in hoger beroep luidt:
"het op 11 februari 2005 onder zaaknummer 143261 /CV EXPL 04-748 door de kantonrechter te Leeuwarden gewezen vonnis tussen partijen te vernietigen en om opnieuw recht doend, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorbaat, geïntimeerde alsnog in haar ingestelde vorderingen niet-ontvankelijk te verklaren, althans haar deze te ontzeggen, met veroordeling van geïntimeerde in de kosten van beide instanties."
Bij memorie van grieven zijn producties overgelegd. De conclusie van deze memorie luidt:
"het vonnis op 11 februari 2005 door de kantonrechter van de rechtbank te Leeuwarden, sector kanton, locatie Leeuwarden tussen partijen onder nummer 143261 /CV EXPL 04-748 gewezen, te vernietigen, en, opnieuw rechtdoende, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad geïntimeerde alsnog in haar ingestelde vorderingen niet-ontvankelijk te verklaren, althans deze haar te ontzeggen."
Bij memorie van antwoord is door [geïntimeerde] verweer gevoerd met als conclusie:
"bij een arrest voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad het tussen partijen op 11 februari 2005 door de rechtbank Leeuwarden, sector kanton, gewezen vonnis te bekrachtigen en appellante niet-ontvankelijk te verklaren in haar hoger beroep, dan wel dit beroep af te wijzen, met veroordeling van appellante in de kosten van het appèl."
Voorts heeft de Stichting een akte genomen en vervolgens heeft [geïntimeerde] een antwoordakte genomen.
Tenslotte hebben partijen de stukken overgelegd voor het wijzen van arrest.
De grieven
De Stichting heeft tien grieven opgeworpen.
De beoordeling
1. Nu geen beroep is ingesteld tegen het tussenvonnis van 19 november 2004, zal het hof hebben uit te gaan van de feiten zoals die in bedoeld vonnis onder overweging 2 (2.1 t/m 2.5) zijn weergegeven.
Voorts staat als gesteld en erkend, dan wel niet (voldoende) betwist, het volgende vast:
- De Stichting heeft het aanbod tot het aangaan van een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd per 1 januari 2004 aan een viertal medewerkers, waaronder [geïntimeerde], gedaan tijdens een werkoverleg op 12 juni 2003.
- Tijdens het werkoverleg op 11 september 2003 bleek dat bij het personeel (waaronder [geïntimeerde]) geen bezwaren meer bestonden tegen de wijziging van het Personeelsreglement.
2. De grieven leggen het geschil voor het overige in volle omvang ter beoordeling aan het hof voor. Ze zullen daarom gezamenlijk worden behandeld.
3. Uitgangspunt is dat ook een arbeidsovereenkomst tot stand komt door aanbod en aanvaarding.
[geïntimeerde] stelt dat haar op 12 juni 2003 een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd per 1 januari 2004 is aangeboden onder dezelfde condities als het lopende dienstverband voor bepaalde tijd en dat zij dat aanbod heeft aanvaard. Naar het hof begrijpt, zou die aanvaarding stilzwijgend hebben plaatsgevonden, nu de Stichting op de hoogte was van de wens van [geïntimeerde] om een vast dienstverband met de Stichting aan te gaan. Mocht de arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd niet op 12 juni 2003 tot stand zijn gekomen, dan is dat volgens de door [geïntimeerde] in hoger beroep betrokken stellingen (kennelijk op voet van hetgeen de kantonrechter heeft beslist), in ieder geval gebeurd op 11 september 2003. Omdat [geïntimeerde] en een aantal andere werknemers van de Stichting op die datum hebben ingestemd met het gewijzigde personeelsreglement, was volgens [geïntimeerde] intrekking van het op 12 juni 2003 gedane aanbod niet meer mogelijk
4. Laatstgenoemde stelling kan niet anders worden begrepen dan dat er op 12 juni 2003 een aanbod zijdens de Stichting is gedaan, onder de voorwaarde van instemming van [geïntimeerde] met het gewijzigde personeelsreglement. Daargelaten of het daarbij nu ging om een opschortende of een ontbindende voorwaarde, [geïntimeerde] is in ieder geval van oordeel dat de overeenkomst op 11 september 2003 gaaf en onvoorwaardelijk is geworden, zodat de intrekking van het aanbod na 11 september 2003 geen rechtsgevolgen meer kon hebben.
5. De Stichting stelt zich eveneens op het standpunt dat haar aanbod is gedaan onder voorwaarde van instemming met het gewijzigde personeelsreglement. [geïntimeerde] zou dat aanbod op 12 juni 2003 niet hebben aanvaard. Nu ook nadien geen expliciete of impliciete aanvaarding zijdens [geïntimeerde] heeft plaatsgevonden, stond het de Stichting - in haar visie - vrij haar aanbod op 30 september 2003 in te trekken.
6. Indien er veronderstellenderwijs van wordt uitgegaan dat op 12 juni 2003 geen arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd tussen partijen is overeengekomen, maar een aanbod terzake is gedaan onder de (opschortende of ontbindende) voorwaarde van instemming met het - naar het oordeel van het hof op een essentiëel punt gewijzigd - Personeelsreglement, ligt derhalve de vraag voor of het de Stichting nog vrijstond haar aanbod in te trekken.
7. Bij de beantwoording van die vraag stelt het hof voorop dat het - onder omstandigheden - naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar kan zijn dat de werkgever, die een aanbod heeft gedaan, zich erop beroept dat zijn aanbod niet tijdig (voordat het werd herroepen) is aanvaard; alsdan kan door het alsnog aanvaarden van dat aanbod een overeenkomst totstandkomen (zie HR 19 maart 2004, NJ 2006,46).
8. In het licht van de vaststaande feiten, met name het gegeven dat het betreffende aanbod aan [geïntimeerde] en een aantal collega's is gedaan in het werkoverleg van 12 juni 2003 en het feit dat onbetwist vaststaat dat er tijdens het werkoverleg op 11 september 2003 geen bezwaren meer bestonden bij het personeel (waaronder [geïntimeerde]) tegen de wijziging van het Personeelsreglement, handelde de Stichting naar het oordeel van het hof zodanig in strijd met het bepaalde in artikel 7:611 BW (in dit geval het goed werkgeverschap) door na 11 september 2003 alsnog haar aanbod - enkel en alleen met betrekking tot [geïntimeerde] - te herroepen, dat een en ander naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid als onaanvaardbaar dient te worden gekwalificeerd. Door onverkort na ommekomst van het dienstverband voor bepaalde tijd haar diensten aan de Stichting aan te bieden, heeft [geïntimeerde] voldoende aangegeven het aanbod van de Stichting (voorzover zij dat al niet eerder had gedaan) alsnog te aanvaarden.
9. De grieven treffen derhalve, wat daar verder ook van zij, geen doel.
De slotsom.
10. Het vonnis waarvan beroep dient te worden bekrachtigd met veroordeling van de Stichting als de in het ongelijk te stellen partij in de kosten van het geding in hoger beroep (salaris procureur 1 punt tarief III).
De beslissing
Het gerechtshof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep;
veroordeelt de Stichting in de kosten van het geding in hoger beroep en begroot die aan de zijde van [geïntimeerde] tot aan deze uitspraak op euro 244,-- aan verschotten en euro 1.158,-- aan salaris voor de procureur;
verklaart dit arrest voor wat de kostenveroordeling betreft uitvoerbaar bij voorraad.
Aldus gewezen door mr Mollema, voorzitter en mrs Zuidema en Hidma, raden, en uitgesproken door mr Verschuur, rolraadsheer, in tegenwoordigheid van mevrouw Haites-Verbeek als griffier ter openbare terechtzitting van dit hof van woensdag 19 april 2006.