ECLI:NL:GHLEE:2006:AX4363

Gerechtshof Leeuwarden

Datum uitspraak
19 mei 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
BK 119/05 Inkomstenbelasting
Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake persoonsgebonden aftrek levensonderhoud zoon

In deze zaak gaat het om de vraag of belanghebbende recht heeft op persoonsgebonden aftrek voor het levensonderhoud van zijn zoon. De inspecteur van de Belastingdienst had een aanslag opgelegd voor het jaar 2002, waarbij geen persoonsgebonden aftrek was toegepast. Na bezwaar van belanghebbende, heeft de rechtbank Leeuwarden de aanslag verminderd, maar de inspecteur ging in hoger beroep. Tijdens de zitting bij het Gerechtshof Leeuwarden op 13 februari 2006, werd het standpunt van de inspecteur dat belanghebbende niet voldoende bewijs had geleverd voor de door hem gestelde uitgaven, benadrukt. Belanghebbende stelde dat hij op basis van informatie van de belastingtelefoon had vertrouwd op het verkrijgen van de aftrek zonder schriftelijke bewijsstukken. Het hof oordeelde dat belanghebbende niet had aangetoond dat hij zijn zoon had onderhouden zoals vereist door de wet. De inspecteur had gelijk in zijn stelling dat de belastingtelefoon geen bindende garanties biedt voor aftrekken zonder bewijs. Het hof vernietigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het beroep van belanghebbende ongegrond, waarmee de uitspraak van de inspecteur werd bevestigd. De proceskosten werden niet toegewezen.

Uitspraak

Uitspraak
19 mei 2006__________________________________________________________ _ _
GERECHTSHOF LEEUWARDEN
Sector Belasting
Kenmerk: 05/00119
uitspraak van de tweede meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
de inspecteur van de Belastingdienst/Noord, (de inspecteur),
tegen de uitspraak in de zaak no. AWB 05/368 van de rechtbank Leeuwarden van 20 juli 2005 in het geding tussen
X, belanghebbende, te Z,
en
de inspecteur.
1. Ontstaan en loop van het geding
De inspecteur heeft met dagtekening 15 oktober 2004 aan belanghebbende voor het jaar 2002 een aanslag opgelegd in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen
berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 32.134,-- zonder persoonsgebonden aftrek.
Na daartegen gemaakt bezwaar heeft de inspecteur bij uitspraak gedagtekend 16 februari 2005 de
aanslag gehandhaafd.
Bij uitspraak van 20 juli 2005, verzonden op dezelfde datum, heeft de rechtbank Leeuwarden (hierna: de rechtbank) het daartegen door belanghebbende ingestelde beroep gegrond verklaard en de aanslag verminderd tot een aanslag naar een belastbaar inkomen uit werk en woning met inachtneming van een persoonsgebonden aftrek ad € 1.260,-- van € 30874,--.
Aldaar is geprocedeerd zoals weergegeven in voormelde uitspraak van de rechtbank.
Tegen deze uitspraak heeft de inspecteur hoger beroep ingesteld bij
beroepschrift (met bijlagen) van 23 augustus 2005, bij het hof ingekomen op 24 augustus 2005, aangevuld bij brief van 20 september 2005.
Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend.
De tweede meervoudige kamer van het hof heeft de zaak ter zitting behandeld op 13 februari 2006.
Aldaar zijn verschenen belanghebbende, bijgestaan door zijn zoon, en namens de inspecteur mr. A.
2. Feiten
2.1 Voor de vaststaande feiten verwijst het hof naar de feiten zoals die door de rechtbank zijn vastgesteld.
2.2 In aanvulling op de door de rechtbank vastgestelde feiten dient te worden vermeld dat ter zitting van 1 juli 2005 van de rechtbank de zoon van belanghebbende heeft verklaard dat zijn kosten van levensonderhoud in het jaar 2002 ongeveer € 650,-- per maand bedroegen, waarvan belanghebbende, volgens de zoon, ongeveer € 250,-- voor zijn rekening nam.
3. Geschil
Te dezen is primair is geschil het antwoord op de vraag of belanghebbende recht heeft op een bedrag wegens persoonsgebonden aftrek voor levensonderhoud van zijn zoon, en subsidiair of belanghebbende aan via de belastingtelefoon verkregen informatie het in rechte te honoreren vertrouwen kon ontlenen dat hem zodanige aftrek zou worden verleend.
4. Standpunten van partijen
4.1 De inspecteur stelt zich op het standpunt dat, bij gebreke aan schriftelijke bewijsstukken en de zijn inziens inconsistente stellingname van belanghebbende in de loop van de procedure, belanghebbende niet aannemelijk heeft gemaakt dat de door hem gestelde bedragen op hem hebben gedrukt en daarnaast dat niet aannemelijk is geworden dat belanghebbende zich redelijkerwijs gedrongen heeft kunnen voelen tot het doen van uitgaven als de in geschil zijnde uitgaven. Voorts is de inspecteur van opvatting dat belanghebbende aan door hem bij de belastingtelefoon opgevraagde inlichtingen niet het in rechte te honoreren vertrouwen kon ontlenen dat hem aftrek zou worden verleend. De rechtbank heeft in zijn opvatting derhalve een onjuiste beslissing gegeven.
4.2 Belanghebbende stelt de in geschil zijnde uitgaven wel te hebben gedaan, doch daarvan geen schriftelijke bewijsstukken te bezitten. In door de belastingtelefoon in 2001 verstrekte informatie is hem meegedeeld dat geen schriftelijke bewijsstukken behoefden te worden geproduceerd. Belanghebbende stelt daardoor op het verkeerde been te zijn gezet. Doordat aan de zoon geen baan- en inkomensgarantie was gegeven voelde belanghebbende zich, naar zijn stelling, terecht gedrongen tot ondersteuning van de zoon. De zoon heeft weliswaar bedragen kunnen lenen voor zijn levensonderhoud, maar belanghebbende stond garant voor deze lening. Naar belanghebbendes mening heeft de rechtbank een juiste beslissing gegeven.
5. Overwegingen
5.1 Recht op persoonsgebonden aftrek bestaat indien is voldaan aan de wettelijke bepalingen zoals door de rechtbank in haar uitspraak sub 4.1 tot en met 4.5 zijn aangehaald.
5.2 Op belanghebbende, als de aftrekvragende partij, rust de bewijslast voor het voldaan zijn aan deze wettelijke bepalingen. Belanghebbende heeft geen schriftelijke bewijsstukken van gedane uitgaven geproduceerd, doch volstaan met een relaas van –door hem gestelde- uitgaven. In diverse stadia van de bezwaar- en beroepsprocedure is de hoogte van de gedane uitgaven door belanghebbende gewijzigd. In laatste instantie, ter zitting van de rechtbank, heeft de zoon van belanghebbende bevestigd dat het laagste door belanghebbende gestelde bedrag te zijnen behoeve door belanghebbende is betaald. Naar ’s hofs oordeel is daarmee, bij beoordeling van de door belanghebbende aangedragen bewijsmiddelen, onvoldoende aannemelijk geworden dat belanghebbende zijn zoon in enigerlei mate, als bedoeld in vorenbedoelde wettelijke regelingen, heeft onderhouden. Daarmee heeft belanghebbende niet voldaan aan de op hem rustende bewijslast ten aanzien van het op hem drukken van de door hem gestelde uitgaven.
5.3 De inspecteur heeft ontkend dat aan door de belastingtelefoon verstrekte inlichtingen door belanghebbende het in rechte te honoreren vertrouwen kon worden ontleend dat aftrek zou worden toegestaan zonder dat bewijsstukken voorhanden zouden zijn. Volgens de inspecteur plegen zo stellige antwoorden niet te worden gegeven en geeft de belastingtelefoon slechts algemeen geformuleerde antwoorden op gestelde vragen. Belanghebbende stelt daartegenover een duidelijke vraag te hebben gesteld en met het antwoord te zijn misleid en daardoor schade te hebben geleden.
5.4 Nu het de functie van de belastingtelefoon is slechts algemene informatie te verstrekken en thans niet meer met enige mate van zekerheid kan worden vastgesteld dat in het onderhavige geval (onjuiste) informatie is verstrekt die algemene informatie te boven gaat, kan niet worden geoordeeld dat, tegenover de ontkenning van de inspecteur, belanghebbende aan de verstrekte informatie het in rechte te honoreren vertrouwen kon ontlenen dat de door hem gevraagde aftrek zonder nadere bewijsmiddelen zou worden verleend.
5.5 Naast de te betalen belasting is van door belanghebbende geleden andere schade niet gebleken.
5.6 De slotsom is dat het hoger beroep gegrond is. De aangevallen uitspraak van de rechtbank dient te worden vernietigd en het hof zal de uitspraak van de inspecteur op het bezwaar bevestigen, gelijk de rechtbank had behoren te doen.
6. Proceskosten
Het hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
7. Beslissing
Het gerechtshof
vernietigt de uitspraak van de rechtbank, verklaart het beroep van belanghebbende ongegrond en bevestigt de uitspraak van de inspecteur.
Gedaan op 19 mei 2006 door mr. F.J.W. Drion, raadsheer en voorzitter, en mrs. J. Huiskes en G.M. van der Meer, raadsheren, en op die dag in het openbaar uitgesproken door voornoemde voorzitter in tegenwoordigheid van de griffier mr. K. de Jong-Braaksma en ondertekend door de voorzitter en de griffier.
Afschrift aangetekend aan partijen
verzonden op 24 mei 2006