ECLI:NL:GHLEE:2006:AX6252

Gerechtshof Leeuwarden

Datum uitspraak
24 mei 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
500184
Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • K. Knijp
  • A. Kuiper
  • M. Telman
  • J. Streppel
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid van bestuurders bij onrechtmatige daad en faillissement van dochteronderneming

In deze zaak heeft Isoform Leek B.V. een vordering ingesteld tegen [appellant 1], [appellant 2] en [appellant 3] wegens onrechtmatige daad. Isoform stelt dat [appellant 1] als bestuurder van [Bladen B.V.] heeft gehandeld in strijd met de zorgplicht door bestellingen te blijven plaatsen, terwijl het duidelijk was dat [Bladen B.V.] de facturen niet kon voldoen. De rechtbank heeft in eerdere vonnissen geoordeeld dat [appellanten] niet voldoende bewijs hebben geleverd voor hun verweer. In hoger beroep heeft het hof de grieven van [appellanten] beoordeeld en geconcludeerd dat er geen onrechtmatig handelen kan worden aangenomen, omdat de schuld van [Bladen B.V.] aan Isoform per saldo is afgenomen. Het hof heeft vastgesteld dat Isoform op de hoogte was van de financiële problemen van [Bladen B.V.] en dat de bestellingen in de periode van april tot en met december 2001 zijn betaald. Het hof heeft de vordering van Isoform afgewezen en het beslag opgeheven, omdat de vordering ondeugdelijk was. De uitspraak van de rechtbank is vernietigd en de vordering in reconventie is toegewezen.

Uitspraak

Arrest d.d. 24 mei 2006
Rolnummer 0500184
HET GERECHTSHOF TE LEEUWARDEN
Arrest van de vierde kamer voor burgerlijke zaken in de zaak van:
1. [appellant 1],
gevestigd te [vestigingsplaats],
hierna te noemen: [appellant 1],
2. [appellant 2],
wonende te [woonplaats appellant 2],
3. [appellant 3],
wonende te [woonplaats appellant 3],
appellanten,
in eerste aanleg: gedaagden in conventie en eisers in reconventie,
hierna gezamenlijk te noemen: [appellanten],
procureur: mr P.R. van den Elst,
tegen
Isoform Leek B.V.,
gevestigd te Leek,
geïntimeerde,
in eerste aanleg: eiseres in conventie en verweerster in reconventie,
hierna te noemen: Isoform,
procureur: mr J.F. Rouwé-Danes.
Het geding in eerste instantie
In eerste aanleg is geprocedeerd en beslist zoals weergegeven in de vonnissen uitgesproken op 10 december 2003 en 26 januari 2005 door de rechtbank te Groningen.
Het geding in hoger beroep
Bij exploot van 4 april 2005 is door appellanten hoger beroep ingesteld van de genoemde vonnissen met dagvaarding van Isoform tegen de zitting van 20 april 2005.
De conclusie van de dagvaarding in hoger beroep luidt:
"bij arrest de vonnissen van de Rechtbank te Groningen d.d. 10 december 2003 en 26 januari 2005 tussen partijen gewezen onder registratienummer 63121 HA/ZA 03-95, te vernietigen en opnieuw rechtdoende, zulks voorzover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad en op de minuut en op alle dagen en uren, geïntimeerde, eiseres in eerste aanleg, alsnog in conventie in haar vordering niet-ontvankelijk te verklaren, dan wel deze aan haar te ontzeggen, alsmede in reconventie alsnog te bepalen dat al hetgeen in eerste aanleg in reconventie namens appellanten is gevorderd alsnog toe te wijzen, alsmede te bepalen dat geïntimeerde aan appellanten dient terug te betalen tegen behoorlijk bewijs van kwijting een bedrag van euro 142.428,71, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 1 maart 2005 tot aan de dag der algehele voldoening, althans een in goede justitie te bepalen bedrag, met veroordeling van geïntimeerde in de kosten van het geding in beide instanties, zowel in conventie als in reconventie."
Bij memorie van antwoord is door Isoform verweer gevoerd met als conclusie:
"appellanten in hun appèl niet ontvankelijk te verklaren, dan wel de vorderingen aan hen te ontzeggen, zulks met bekrachtiging van de vonnissen waarvan beroep, zonodig met verbetering c.q. aanvulling van de gronden, met hoofdelijke veroordeling van appellanten in de kosten van beide instanties."
Tenslotte hebben partijen de stukken overgelegd voor het wijzen van arrest.
De grieven
[appellanten] heeft zes grieven opgeworpen.
De beoordeling
Met betrekking tot de feiten
1. Tegen de weergave van de vaststaande feiten in rechtsoverweging 1.1 tot en met 1.10 van genoemd vonnis van 10 december 2003 is, behoudens ten aanzien van de vaststelling waartegen grief 1 is gericht, geen grief ontwikkeld, zodat ook in hoger beroep van die feiten zal worden uitgegaan, zulks met inachtneming van hetgeen hierna met betrekking tot grief 1 zal worden overwogen.
2. Het gaat in deze zaak in essentie om het volgende.
2.1 Isoform exploiteert een onderneming op het gebied van de verwerking van plaatmaterialen voor de keuken- en meubelindustrie en verkoop hiervan aan bedrijven.
2.2 [Bladen B.V.] - een volle dochter van [Beheer B.V.] (verder: [Beheer B.V.]), hierna te noemen: [Bladen B.V.] - was tot 27 februari 2002 een vaste afnemer van producten van Isoform. [betrokkene] is enig aandeelhouder van [Beheer B.V.].
2.3 [Beheer B.V.] en [Bladen B.V.] verkeerden in 2000 in financieel opzicht in "zwaar weer". [betrokkene] is daarom op zoek gegaan naar een grotere partij op de markt die eventueel geïnteresseerd zou zijn in het overnemen van de beide vennootschappen, dan wel in het nemen van een belang hierin. Hij is vervolgens - via [de directeur], de directeur van Isoform - in contact gekomen met [appellant 2] (appellant sub 2), één van de bestuurders van [appellant 1]. [appellant 3] (appellant sub 3) is de andere bestuurder van [appellant 1].
2.4 [betrokkene] en [appellant 2] (namens [appellant 1]) hebben onderhandelingen gevoerd over de overname van (een deel van) de aandelen van eerstgenoemde. Deze onderhandelingen hebben ertoe geleid dat [appellant 1] 75% van de aandelen in [Beheer B.V.] heeft gekocht, althans daartoe de intentie heeft uitgesproken. De juridische levering van de aandelen heeft nooit plaatsgevonden.
2.5 [appellant 1] heeft zich met ingang van 1 april 2001 als (mede)bestuurder van [Beheer B.V.] en [Bladen B.V.] in het handelsregister laten inschrijven.
2.6 [Bladen B.V.] heeft in de periode van 4 april 2001 tot 27 februari 2002 diverse bestellingen bij Isoform geplaatst. Isoform heeft in dit tijdvak tot een bedrag van euro 104.101,90 aan [Bladen B.V.] gefactureerd. Deze facturen zijn - althans naar de stelling van Isoform - onbetaald gelaten. Op één uitzondering na (waarbij het om een bedrag van euro 97,66 ging) zijn alle facturen vóór 1 januari 2002 verstuurd.
2.7 [Beheer B.V.] en [Bladen B.V.] zijn op 27 februari 2002 in staat van faillissement verklaard.
3. Grief 1 is gericht tegen r.o. 1.4 van het vonnis van 10 december 2003, waarbij de rechtbank als vaststaand heeft aangenomen dat [appellant 1] met [betrokkene] heeft onderhandeld over de overname door [appellant 1] van [Beheer B.V.] en dat een overeenkomst tot stand is genomen, waarin als datum van ondertekening januari 2001 wordt vermeld. Volgens [appellanten] zijn deze feiten niet onjuist, maar dienen zij genuanceerd te worden. Zij heeft in dit verband naar voren gebracht dat de overeenkomst slechts de intentie behelsde om aandelen in [Beheer B.V.] te kopen, zodat de overeenkomst niet als een koopovereenkomst tussen [appellant 1] en [betrokkene] gekwalificeerd kan worden. Bovendien heeft de ondertekening van de overeenkomst niet in januari 2001, maar in maart 2001 plaatsgevonden, aldus [appellanten]
3.1 Het hof is van oordeel dat [appellanten] geen belang heeft bij een beoordeling van de grief, nu - zoals hierna zal blijken - de wijze van kwalificatie van de overeenkomst en het tijdstip, waarop de overeenkomst is ondertekend, niet van belang worden geoordeeld voor de te nemen beslissing.
Aanduiding van het geschil
4. Isoform heeft bij de inleidende dagvaarding in de eerste plaats gevorderd dat voor recht wordt verklaard dat [appellanten] onrechtmatig jegens haar hebben gehandeld, waardoor zij aansprakelijk zijn voor de door haar geleden schade. Voorts heeft Isoform gevorderd dat [appellant 1], althans [appellanten] hoofdelijk, wordt veroordeeld tot vergoeding van haar schade, die door haar is gesteld op het hiervoor genoemde bedrag van euro 104.101,90, te vermeerderen met rente. Ten slotte heeft zij gevorderd dat [appellanten] hoofdelijk wordt veroordeeld in de kosten van het geding, waaronder de kosten van het conservatoire beslag, dat zij onder [appellant 2] en [appellant 3] heeft gelegd. [appellanten] heeft in reconventie opheffing van het beslag gevorderd.
5. Isoform legt aan de vordering ten grondslag dat [appellant 1] een onrechtmatige daad jegens haar heeft gepleegd omdat zij heeft gehandeld in strijd met de op haar rustende zorgplicht. Isoform heeft in dit verband gesteld dat [appellant 1] in haar hoedanigheid van bestuurder heeft toegestaan dat [Bladen B.V.] doorging met het plaatsen van bestellingen bij Isoform, terwijl van meet af aan duidelijk was dat zij de hiermee verband houdende facturen niet zou kunnen voldoen. [appellant 1] heeft - in weerwil van de op haar rustende zorgplicht - Isoform hiervoor niet gewaarschuwd en ook niet ingestaan voor de betaling van de facturen, maar zonder meer gekozen voor een faillissement, aldus Isoform. Zij acht de bestuurders van [appellant 1] - appellanten sub 2 en 3 - op de voet van art. 2:9 in samenhang met art. 2:11 BW eveneens aansprakelijk voor de door haar geleden schade.
6. De rechtbank heeft bij haar vonnis van 10 december 2003 [appellanten] opgedragen om te bewijzen dat zij - zoals zij onder meer tot haar verweer had aangevoerd - Isoform vanaf medio 2001 uitdrukkelijk heeft gewaarschuwd dat door [Beheer B.V.] en [Bladen B.V.] eventueel niet zou worden betaald. Voorts heeft zij Isoform opgedragen om te bewijzen dat [Beheer B.V.] en [Bladen B.V.] vóór medio 2001, althans over de periode van 4 april 2001 tot medio 2001 verplichtingen zijn aangegaan terwijl [appellanten] wist, althans redelijkerwijs behoorde te begrijpen, dat deze vennootschappen niet aan hun verplichtingen zouden kunnen voldoen en onvoldoende verhaal zouden bieden voor de vordering van Isoform. Bij haar eindvonnis van 26 januari 2005 heeft de rechtbank geoordeeld dat [appellanten] niet is geslaagd in het leveren van bewijs en dat Isoform daarin wel is geslaagd. Zij heeft de vordering in conventie toegewezen, met dien verstande dat [appellant 3] eerst vanaf 23 augustus 2001 aansprakelijk is geacht voor de geleden schade. De rechtbank heeft de vordering in reconventie afgewezen.
Beoordeling van de overige grieven
7. De grieven 2 tot en met 5 lenen zich voor een gezamenlijke bespreking.
8. Het hof stelt voorop dat de vraag, of [appellant 1] (en in het verlengde daarvan: [appellant 2] en [appellant 3]) aansprakelijk is voor de door Isoform geleden schade, beantwoord moet worden aan de hand van de in de jurisprudentie ontwikkelde maatstaf, die als volgt luidt: een bestuurder van een vennootschap is persoonlijk aansprakelijk voor de schade welke een gevolg is van het feit dat de vennootschap haar verplichtingen uit een overeenkomst niet kan nakomen, indien hij bij het aangaan van de overeenkomst namens de vennootschap wist, althans redelijkerwijs behoorde te begrijpen, dat de vennootschap niet of niet binnen een behoorlijke termijn haar verplichtingen zou kunnen voldoen en geen verhaal zou bieden voor de ten gevolge van die wanprestatie door de wederpartij te lijden schade (o.m. HR 6 oktober 1989, NJ 1990, 286). Indien komt vast te staan dat een dergelijke situatie aan de orde is, dan zal in het algemeen - behoudens door de bestuurder aan te voeren, zijn handelwijze rechtvaardigende of verontschuldigende omstandigheden - moeten worden aangenomen dat de bestuurder een zodanig verwijt treft dat hij persoonlijk jegens de wederpartij van de vennootschap aansprakelijk is op grond van onrechtmatig handelen (HR 18 februari 2000, NJ 2000, 295). Voor zover de grieven uitgaan van een ander beoordelingskader dienen zij te falen.
9. Uit de toelichting op de grieven blijkt dat [appellanten] zich onder meer op het standpunt stelt dat van onrechtmatig handelen geen sprake kan zijn, nu de schuldenlast van [Bladen B.V.] vanaf 1 april 2001 tot de datum van het faillissement per saldo is afgenomen. De bestellingen die vanaf 1 april 2001 bij Isoform zijn geplaatst, zijn feitelijk door [Bladen B.V.] ook betaald. Isoform heeft er evenwel voor gekozen om de betalingen af te boeken op de oudste facturen. De situatie dat een bestuurder van de vennootschap weet, althans redelijkerwijs behoort te begrijpen, dat de vennootschap haar verplichtingen niet na zal kunnen komen en geen verhaal zal bieden, is daarom niet aan de orde. Daar komt bij dat op 1 januari 2001 de schuld aan Isoform al ƒ 300.000,00
(euro 136.134,06) bedroeg. Isoform was zich daar volledig van bewust, maar is desondanks doorgegaan met het leveren aan [Bladen B.V.], aldus nog steeds [appellanten] Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
10. Het hof stelt voorop dat uit de in r.o. 8 vermelde maatstaf voortvloeit dat een bestuurder, die aantreedt op het moment dat er al sprake is van een schuld van de vennootschap aan (zoals in dit geval) een leverancier, in beginsel alleen aansprakelijk is voor schulden die tijdens zijn bestuur zijn ontstaan. Dit betekent dat [appellanten] in ieder geval niet aansprakelijk is voor de schade van Isoform, voor zover deze vóór 1 april 2001 is ontstaan. Gelet op hetgeen hierna wordt overwogen, kan evenmin worden aangenomen dat [appellanten] aansprakelijk is voor de schade, die volgens Isoform na 1 april 2001 is ontstaan, nu niet is gebleken dat de schuld van [Bladen B.V.] bij Isoform na die datum is toegenomen (maar juist is afgenomen). Het hof overweegt hiertoe het volgende.
11. Uit het door [appellanten] bij conclusie na enquête in prima (productie 1) overgelegde overzicht - dat als zodanig niet door Isoform is bestreden - volgt dat [Bladen B.V.] in de periode april tot en met december 2001 voor een bedrag van euro 94.587,00 aan bestellingen bij Isoform heeft geplaatst. In dezelfde periode heeft [Bladen B.V.] voor een totaalbedrag van euro 121.610,00 betalingen aan Isoform verricht (zie eveneens conclusie na enquête in prima, productie 2). Het ging daarbij iedere maand om substantiële bedragen, waaronder een betaling van euro 43.109,00 in juli 2001. De inhoud van laatstbedoelde productie is evenmin door Isoform weersproken. Dit een en ander wijst erop dat - zoals [appellanten] ook gesteld heeft - de schuld van [Bladen B.V.] aan Isoform per saldo is afgenomen en voorts dat alle bestellingen in de periode april-december 2001 betaald zijn.
11.1 Isoform heeft in dit verband evenwel naar voren gebracht dat de hiervoor bedoelde betalingen hebben plaatsgevonden in het kader van een overeenkomst tot schuldoverneming, waarbij [appellant 1] zich jegens Isoform heeft verplicht om de op 1 januari 2001 bestaande schuld van [Bladen B.V.] in een aantal termijnen af te lossen. Deze overeenkomst is in december 2000 gesloten. Gelet hierop kan geen enkele betaling uit de periode april tot en met december 2001 worden aangemerkt als betaling van een na 1 april 2001 gedane bestelling door [Bladen B.V.], aldus Isoform. [appellanten] heeft betwist dat [appellant 1] de op 1 januari 2001 bestaande schuld van [Bladen B.V.] heeft overgenomen. Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
11.2 Indien er - geheel veronderstellenderwijs - vanuit wordt gegaan dat sprake is van een overeenkomst van schuldoverneming als door Isoform bedoeld, dan volgt daaruit dat de schuld van [Bladen B.V.] de eigen schuld van [appellant 1] is geworden. Dit brengt mee dat het Isoform niet vrijstond om betalingen, afkomstig van de bankrekening van [Bladen B.V.], na het sluiten van de (beweerde) schuldovernemingsovereenkomst aan te merken als betalingen op de oude schuld, die immers nadien de schuld van [appellant 1] was geworden. Het hof wijst er in dit verband op dat de betaling van ƒ 140.000,00 van 5 maart 2001 - volgens Isoform tot stand gekomen na de overeenkomst van schuldoverneming en daarmee in verband staand - een overboeking betreft van rekeningnummer 43.18.90.013 ten name van [appellant 1] (productie 4 bij de conclusie na enquête, alsmede akte houdende overlegging producties in prima van Isoform), terwijl de volgende betaling van ƒ 50.000,00 d.d. 29 maart 2001 heeft plaatsgevonden vanaf rekeningnummer 42.75.57.658, welke rekening op naam van [Bladen B.V.] staat (idem, productie 2). Isoform heeft niet betwist dat alle latere betalingen vanaf de rekening van [Bladen B.V.] hebben plaatsgevonden. Ook in het geval daadwerkelijk sprake zou zijn van de hiervoor bedoelde schuldovernemingsovereenkomst, dan staat derhalve vast dat de door [Bladen B.V.] na 1 april 2001 gedane bestellingen betaald zijn. Onder deze omstandigheden is er geen aanleiding voor het oordeel dat sprake is van een situatie als bedoeld in r.o. 8 van dit arrest.
11.3 Ten overvloede overweegt het hof dat Isoform in deze procedure geen nakoming van de door haar gestelde schuldovernemingsovereenkomst vordert. Het staat haar uiteraard vrij om [appellant 1] in verband hiermee alsnog in rechte te betrekken, waarbij het aan Isoform is om het bestaan van deze overeenkomst te stellen en zo nodig te bewijzen.
12. Het hof is - geheel los van het vorenstaande en uitgaande van het hypothetische geval dat de schuld van De Zeeuw ad euro 104.101,90 wèl in de periode vanaf 1 april 2001 tot en met 27 februari 2002 is ontstaan - ook om andere reden van oordeel dat er geen termen aanwezig zijn om [appellanten] aansprakelijk te achten voor de hiervoor bedoelde schuld van [Bladen B.V.]. Hiertoe wordt overwogen als volgt.
12.1 Voorop moet worden gesteld dat uit de eigen stellingen van Isoform blijkt dat zij op de hoogte was van de precaire financiële situatie van [Bladen B.V.] per ultimo 2000. Isoform wist bovendien dat [Bladen B.V.] niet zou zijn gered door de enkele "overname" door [appellant 1] (inleidende dagvaarding, p. 6). Voorts blijkt uit de stellingen van Isoform dat zij gedurende het gehele jaar 2001 bij [Bladen B.V.] heeft aangedrongen op betaling van haar openstaande facturen, waarop vervolgens (althans enige malen) betalingen volgden, die
- daargelaten de vraag of deze gezien moeten worden in het licht van de door Isoform gestelde, maar door [appellanten] betwiste schuldovernameovereenkomst dan wel als voldoening van een deel van de in geding zijnde facturen - evenwel niet voldoende waren om de gehele vordering van Isoform (inclusief de "oude" schuld van [Bladen B.V.]) te voldoen. Isoform spreekt in dit verband zelf over een "marktpsychologisch dilemma" (inleidende dagvaarding, p. 29), waarmee zij volgens haar toelichting doelt op het dilemma dat zij als crediteur er niet zo veel voor voelde om door te gaan met leveren nu haar facturen niet werden betaald, terwijl zij tegelijkertijd wist dat stoppen met leveren onherroepelijk tot het faillissement van [Bladen B.V.] zou leiden.
12.2 Het hof is onder de hiervoor geschetste omstandigheden van oordeel dat niet, althans niet zonder meer, kan worden aangenomen dat in een situatie als de onderhavige - waarbij de opdrachtnemer in feite volledig op de hoogte is van betalingsproblemen aan de zijde van de opdrachtgever, maar om haar moverende redenen desondanks doorgaat met het op bestelling leveren van zaken - sprake is van onrechtmatig handelen door de bestuurder van de opdrachtgever volgens de in r.o. 8 van dit arrest uiteengezette maatstaf. In een dergelijk geval kan naar het oordeel van het hof bezwaarlijk van een waarschuwingsplicht aan de zijde van de bestuurder van de opdrachtgever worden gesproken. Dit zou eventueel anders kunnen zijn indien aanvankelijk uitdrukkelijke garanties ter zake van de betaling zouden zijn verstrekt, maar Isoform heeft dit niet, althans niet in toereikende mate, gesteld.
13. De grieven 2 tot en met 5 treffen, gelet op het vorenstaande, in zoverre doel. Hieruit vloeit voort dat de vordering van Isoform niet toewijsbaar is op grond van de in r.o. 8 vermelde maatstaf. Dit oordeel brengt tevens mee dat in het midden kan blijven of - zoals in de toelichting op de grieven tevens is vermeld - terecht en op de juiste wijze bewijs is opgedragen en eveneens of het verlangde bewijs op goede gronden door de rechtbank geleverd is geacht.
14. De devolutieve werking van het hoger beroep brengt evenwel mee dat eventueel in eerste aanleg door Isoform aan de orde gestelde, maar buiten behandeling gebleven stellingen en weren, alsnog ambtshalve door het hof moeten worden behandeld. Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
15. Uit de inleidende dagvaarding (p. 12, onder punt 45 en 46) blijkt dat Isoform de aansprakelijkheid van [appellanten] - naast de hiervoor al besproken bestuurdersaansprakelijkheid - tevens in verband brengt met het in opdracht van [appellant 1] uitgevoerde due diligence-onderzoek met betrekking tot [Bladen B.V.]. Isoform heeft in dit verband gesteld dat een koper door het laten uitvoeren van een due diligence-onderzoek zijn onderzoeksplicht nader invult en onder omstandigheden zelfs "aansprakelijkheid naar zich toetrekt". Daarvan is in dit geval ook sprake, nu [appellanten] door dit onderzoek volledig op de hoogte was van de financiële situatie van [Bladen B.V.] en desondanks naar Isoform toe de schijn heeft opgehouden dat zij gewoon door kon gaan met leveren aan [Bladen B.V.]. Bovendien had [appellanten] Isoform op de hoogte moeten stellen van de uitkomsten van het due diligence-onderzoek. [appellanten] is daarom aansprakelijk voor de schade die Isoform vanaf de datum van de afronding van het due diligence-onderzoek (31 december 2000) heeft geleden, aldus Isoform.
15.1 Het hof overweegt allereerst dat een op deze grondslag toegespitste en deugdelijk onderbouwde vordering van Isoform ontbreekt. Isoform vordert immers alleen vergoeding van haar schade als gevolg van het (beweerdelijk) onbetaald laten van haar facturen vanaf 1 april 2001. Los daarvan valt naar het oordeel van het hof niet in te zien op welke grond een derde, die (mogelijk) alleen een deel van de aandelen in een vennootschap heeft gekocht, gehouden zou zijn om in verband met de uitkomsten van een due diligence-onderzoek al vóór de datum waarop hij bestuurder wordt, een leverancier van de vennootschap te waarschuwen dat bestellingen mogelijk niet betaald kunnen worden. [appellanten] heeft in dit verband terecht naar voren gebracht dat de uitkomsten van een due diligence-onderzoek in eerste instantie slechts van belang zijn in de relatie tussen de verkoper en de (potentiële) koper. De beantwoording van de vraag of de nieuwe bestuurder van de vennootschap - want daar gaat het in dit geval om - vervolgens jegens derden aansprakelijk kan zijn voor de schade die ontstaat als gevolg van het onbetaald laten van facturen van die derden, dient plaats te vinden aan de hand van de in r.o. 8 vermelde maatstaf. Het hof heeft die vraag hiervoor al om meerdere redenen ontkennend beantwoord.
16. Isoform heeft in haar inleidende dagvaarding [appellanten] voorts verweten dat zij "zonder meer" het faillissement van [Bladen B.V.] heeft aangevraagd en aldus Isoform heeft beperkt in haar mogelijkheden om haar facturen betaald te krijgen. [appellanten] had er ook voor kunnen kiezen om surséance aan te vragen en met name ook in kunnen staan voor betaling, zelfs met gelden van het "concern", aldus Isoform. Het is het hof niet duidelijk of dit een op zichzelf staand verwijt betreft dan wel dat het gaat om een aanvullend argument in het kader van de stelling dat aan de zijde van [appellanten] sprake is van bestuurdersaansprakelijkheid. Voor zover het eerste het geval is, wordt overwogen dat de stelling reeds faalt op grond van hetgeen hiervoor met betrekking tot de betaling van de facturen is overwogen (r.o. 11 en 11.2), terwijl ook overigens een rechtsgrond ontbreekt voor de door Isoform gestelde, op [appellanten] rustende, verplichtingen.
17. Gelet op het vorenstaande is er evenmin aanleiding om de vordering van Isoform op één van de andere grondslagen toe te wijzen.
De slotsom
18. De vonnissen waarvan beroep dienen te worden vernietigd. Het hof zal, opnieuw rechtdoende, als volgt beslissen.
met betrekking tot de vordering in conventie in prima
19. Het hof zal de vordering in conventie in prima alsnog afwijzen en bepalen dat het bedrag dat [appellant 1] uit hoofde van het vonnis van 26 januari 2005 aan Isoform op 1 maart 2005 heeft betaald (waarvan [appellanten] onweersproken heeft gesteld dat dit een bedrag betreft van euro 142.428,71, zijnde hoofdsom met rente en kosten) door Isoform terugbetaald moet worden aan [appellant 1], te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 1 maart 2005 tot aan de dag der algehele voldoening. Gelet hierop heeft [appellanten] in zoverre geen belang bij de beoordeling van grief 6, nu deze grief - wat betreft de vordering in conventie in prima - alleen is gericht tegen de beslissing van de rechtbank als zodanig.
met betrekking tot de vordering in reconventie in prima
20. [appellanten] heeft in de toelichting op grief 6 voorts vermeld dat zij ook de beslissing van de rechtbank inzake het geschil in reconventie aan het hof wenst voor te leggen. Zij heeft de grief (ook) op dit punt niet nader toegelicht. Het hof gaat er evenwel vanuit dat [appellanten] heeft beoogd om te grieven tegen het vonnis van 26 januari 2005, voor zover daarbij door de rechtbank in r.o. 6 is overwogen dat - gelet op het feit dat de vordering van Isoform zal worden toegewezen - het beslag rechtmatig is gelegd en de vordering in reconventie daarom zal worden afgewezen. De vordering in reconventie in prima zag immers enkel op de opheffing van het door Isoform onder [appellant 2] en [appellant 3] gelegde beslag. Nu - zoals hiervoor is gebleken - uit de toelichting op deze grieven genoegzaam blijkt welke bezwaren [appellanten] tegen het hiervoor bedoelde vonnis heeft èn er een onlosmakelijk verband tussen laatstbedoelde grieven en dit onderdeel van grief 6 bestaat, is de omvang van de rechtsstrijd in hoger beroep wat betreft de opheffing van het beslag in toereikende mate afgebakend, zodat het hof zal ingaan op bedoeld onderdeel van de grief.
21. Nu de rechtbank de vordering in reconventie in prima heeft afgewezen vanwege de omstandigheid dat zij de vordering in conventie in prima zou toewijzen, terwijl het hof laatstbedoelde vordering alsnog zal afwijzen - zodat gebleken is van de ondeugdelijkheid van de vordering, waarvoor het beslag is gelegd - èn Isoform zich in appel niet heeft verweerd tegen de vordering tot opheffing van het beslag, slaagt de grief in zoverre en zal het hof, opnieuw rechtdoende, de vordering in reconventie in prima alsnog toewijzen en wel in die zin dat het beslag zal worden opgeheven.
voorts met betrekking tot de vorderingen in conventie en in reconventie in prima
22. Isoform zal als de in het ongelijk te stellen partij worden veroordeeld in de kosten van het geding in beide instanties (in eerste aanleg voor zover het de vordering in conventie betreft 5 punten in tarief 5; in reconventie wordt op de helft van de punten gewaardeerd nu de vordering in reconventie voortvloeit uit het verweer, zodat de verrichte werkzaamheden op 1 punt in tarief 2 worden gewaardeerd; in appel 1 punt).
De beslissing
Het gerechtshof:
vernietigt de vonnissen van de rechtbank Groningen waarvan beroep
en opnieuw rechtdoende:
1. wijst de vordering van Isoform af;
2. veroordeelt Isoform om aan [appellant 1] terug te betalen een bedrag van
euro 142.428,71, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag met ingang van 1 maart 2005 tot aan de dag der algehele voldoening;
3. heft op het door Isoform onder [appellant 2] en [appellant 3] gelegde conservatoire beslag op een perceel weiland, plaatselijk bekend [adres], kadastraal bekend [kadasteradres];
4. veroordeelt Isoform in de kosten van het geding in beide instanties en begroot die tot aan deze uitspraak aan de zijde van [appellanten]:
in eerste aanleg op - voor zover het de vordering in conventie betreft - euro 2.073,00 aan verschotten en euro 7.105,00 aan salaris voor de procureur en - voor zover het de vordering in reconventie betreft - euro 452,00 aan salaris voor de procureur;
in hoger beroep op euro 3.196,93 aan verschotten en euro 2.632,00 aan salaris voor de procureur;
5. verklaart dit arrest uitvoerbaar bij voorraad voor zover het de beslissingen onder 2 tot en met 4 betreft;
6. wijst af het meer of anders gevorderde.
Aldus gewezen door mrs Knijp, voorzitter, Kuiper en Telman, raden, en uitgesproken door mr Streppel, vice-president, lid van een enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mevrouw Mellink als griffier ter openbare terechtzitting van dit hof van woensdag 24 mei 2006.