ECLI:NL:GHLEE:2006:AX6404
Gerechtshof Leeuwarden
- Hoger beroep
- M. Mollema
- B. Bax-Stegenga
- A. Telman
- Rechtspraak.nl
Bevrijdende betaling en bewijslevering in civiele procedure
In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Leeuwarden op 31 mei 2006, stond de vraag centraal of de geïntimeerden, [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2], de in het geding zijnde facturen feitelijk aan VinkBakker hadden betaald. De appellante, Raab Karcher Bouwstoffen B.V., had in eerste aanleg een vordering ingesteld, die door de rechtbank was afgewezen. In hoger beroep werd de zaak opnieuw beoordeeld, waarbij het hof oordeelde dat de geïntimeerden niet in hun bewijsopdracht waren geslaagd. De getuigenverklaringen van de geïntimeerden werden als partij-verklaringen aangemerkt, wat betekent dat deze geen bewijs in hun voordeel konden opleveren zonder aanvullend bewijs dat hun verklaringen geloofwaardig maakte.
Het hof concludeerde dat er onvoldoende bewijs was geleverd dat de betalingen aan VinkBakker daadwerkelijk hadden plaatsgevonden. Dit leidde tot de slotsom dat het vonnis waarvan beroep diende te worden vernietigd. De gewijzigde vordering van Raab werd alsnog toegewezen, en de geïntimeerden werden veroordeeld in de proceskosten van beide instanties. De kosten werden begroot op een totaalbedrag van euro 23.403,27, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf 20 maart 2001. Het hof verklaarde het arrest uitvoerbaar bij voorraad en wees het meer of anders gevorderde af.
De uitspraak benadrukt het belang van bewijslevering in civiele procedures en de rol van partij-verklaringen in het bewijsrecht. Het hof bevestigde dat zonder aanvullend bewijs de verklaringen van de partijen niet voldoende zijn om hun stellingen te onderbouwen.