ECLI:NL:GHLEE:2006:AX9093

Gerechtshof Leeuwarden

Datum uitspraak
14 juni 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
300329
Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. Mollema
  • A. Breemhaar
  • J. Keur
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Exclusiviteit in distributieovereenkomst voor verkoop van ambulances en onderdelen

In deze zaak heeft het Gerechtshof Leeuwarden op 14 juni 2006 uitspraak gedaan in hoger beroep over een geschil tussen [de Import- en Handelsmaatschappij] en Euro-Modul-Systeme ULM GmbH Ambulanzfahrzeug-Vertrieb (EMS) betreffende een distributieovereenkomst. De overeenkomst hield in dat [de Import- en Handelsmaatschappij] EMS een exclusief recht verleende voor de verkoop van Wheeled Coach-ambulances en bijbehorende onderdelen in Duitsland. Dit betekende dat [de Import- en Handelsmaatschappij] deze producten in principe alleen via EMS op de Duitse markt kon brengen, met uitzondering van bepaalde oude klanten. Het hof oordeelde dat deze exclusiviteit niet uitsloot dat EMS of haar afnemers Ford- en GM-onderdelen bij andere leveranciers konden betrekken.

Het hof heeft de overeenkomst beoordeeld aan de hand van de groepsvrijstelling zoals neergelegd in de Europese verordening (EEG) nr. 1983/83, die van toepassing is op alleenverkoopovereenkomsten. Het hof concludeerde dat de overeenkomst onder deze vrijstelling valt en dat toetsing aan de nieuwe verordening 2790/1999 niet nodig was, ondanks dat de overeenkomst nog tot augustus/september 2000 voortduurde. Het hof bekrachtigde het vonnis van de rechtbank Assen en wees de zaak terug naar deze rechtbank voor verdere behandeling.

De uitspraak benadrukt het belang van duidelijke afspraken in distributieovereenkomsten en de toepassing van Europese mededingingsregels. Het hof oordeelde dat [de Import- en Handelsmaatschappij] niet het bewijs heeft geleverd dat de exclusiviteit geen betrekking had op Ford- en GM-onderdelen, en verwierp het nieuwe verweer van [de Import- en Handelsmaatschappij]. De kosten van het principaal appel werden aan [de Import- en Handelsmaatschappij] opgelegd, terwijl EMS de kosten van het incidenteel appel moest dragen.

Uitspraak

Arrest d.d. 14 juni 2006
Rolnummer 0300329
HET GERECHTSHOF TE LEEUWARDEN
Arrest van de eerste kamer voor burgerlijke zaken in de zaak van:
[de Import- en Handelsmaatschappij],
gevestigd te [vestigingsplaats],
appellante in het principaal en geïntimeerde in het incidenteel appel,
in eerste aanleg: eiseres in conventie, verweerster in reconventie,
hierna te noemen: [de Import- en Handelsmaatschappij],
procureur: mr. P.R. van den Elst,
tegen
1. Euro-Modul-Systeme ULM GmbH Ambulanzfahrzeug-Vertrieb,
gevestigd te Ulm (Duitsland),
2. [geïntimeerde 2],
wonende te [woonplaats en land geïntimeerde 2],
3. [geïntimeerde 3],
wonende te [woonplaats en land geïntimeerde 3],
geïntimeerden in het principaal en appellanten in het incidenteel appel,
in eerste aanleg: gedaagden in conventie, eisers in reconventie,,
hierna gezamenlijk te noemen: EMS,
procureur: mr. J.F. Rouwé-Danes..
De inhoud van het tussenarrest d.d. 15 september 2004 wordt hier overgenomen.
Het verdere procesverloop
Ter voldoening aan de haar bij laatstgemeld tussenarrest gegeven bewijsopdracht heeft [de Import- en Handelsmaatschappij] als getuigen voorgebracht de heren [getuige 1] en [getuige 2].
In contra-enquête heeft EMS de heer [geïntimeerde 2] en mevrouw [geïntimeerde 3] als getuige doen horen.
[de Import- en Handelsmaatschappij] heeft nog een conclusie na (contra-)enquête, tevens akte overlegging van één productie genomen, waarna EMS een antwoordakte heeft genomen.
Vervolgens hebben partijen de stukken wederom overgelegd voor het wijzen van arrest.
De verdere beoordeling
1. Bij bedoeld tussenarrest heeft het hof - onder verwijzing naar het zogenaamde Haviltex criterium (r.o. 3) overwogen dat op grond van de bewoordingen van de in 1993, respectievelijk 1995 tussen partijen gesloten distributieovereenkomst een uitleg, als dienaangaande door de rechtbank in het beroepen vonnis d.d. 26 februari 2003 op pagina 3 onderaan en pagina 4 bovenaan gegeven, het meest voor de hand ligt. Na te hebben overwogen dat het hof een en ander onderschrijft heeft het hof [de Import- en Handelsmaatschappij], conform de door haar voorgestane (andere) uitleg van die overeenkomst, opgedragen feiten en omstandigheden te bewijzen waaruit volgt dat de exclusiviteit die geregeld is in de tussen partijen gesloten distributieovereenkomst geen betrekking heeft op Ford- c.q. GM-onderdelen.
2. Het hof is van oordeel dat [de Import- en Handelsmaatschappij] het haar opgedragen bewijs niet heeft geleverd. Uit hetgeen de getuige [getuige 1] over de onderhandelingen die tot de overeenkomst hebben geleid, heeft verklaard, valt geenszins af te leiden dat bij beide partijen een andere bedoeling heeft voorgezeten dan uit de bewoordingen van de overeenkomst valt af te leiden. Dat EMS er zorg voor moest dragen dat ze in Duitsland voor de Ford - en GM-onderdelen een eigen dealer diende te vinden voor de after sales hoeft er immers niet aan in de weg te staan dat EMS het alleenrecht had op de verkoop in Duitsland van alle door [de Import- en Handelsmaatschappij] geïmporteerde en (in Duitsland) gedistribueerde reserve-onderdelen.
Overigens valt aan hetgeen de getuige [getuige 1] heeft verklaard naar aanleiding van het als productie 7 aan het proces-verbaal van de comparitie in hoger beroep gehechte faxbericht, veeleer het tegendeel van hetgeen aan [de Import- en Handelsmaatschappij] te bewijzen was opgedragen te ontlenen. De getuige verklaart immers in dat verband dat voor rechtstreekse leveringen van Ford- en GM-onderdelen door [de Import- en Handelsmaatschappij] aan eerste gebruikers van de ambulances van [de Import- en Handelsmaatschappij] commissie aan EMS werd verleend.
3. De getuige [getuige 2] is niet bij de totstandkoming van de distributieovereenkomsten betrokken geweest. Dat in zijn contacten met EMS nimmer ter sprake is gekomen dat [de Import- en Handelsmaatschappij] EMS tekort deed wat de Ford- en GM onderdelen betreft, zegt niets over de te bewijzen stelling. Of en - zo ja - in hoeverre EMS tekort is gedaan is nu juist onderwerp van het door de rechtbank bevolen deskundigenonderzoek.
4. [de Import- en Handelsmaatschappij] heeft in zijn laatste processtuk een nieuw verweer gevoerd, inhoudende dat de uitleg zoals door de rechtbank voorgestaan en door het hof omarmd van rechtwege nietig zou zijn wegens strijd met de artikelen 81 en 82 van het EG-verdrag (kartelverbod).
5. Dit nieuwe verweer wordt door het hof verworpen op grond van het volgende. De overeenkomst tussen partijen, als uitgelegd door het hof, houdt in dat [de Import- en Handelsmaatschappij] aan EMS een exclusief recht heeft verleend voor de verkoop van Wheeled Coach-ambulances in Duitsland, inclusief onderdelen daarvan, waaronder ook Ford- en GM-onderdelen. Deze exclusieviteit heeft tot gevolg dat [de Import- en Handelsmaatschappij] deze ambulances en onderdelen in beginsel slechts via EMS op de Duitse markt kon brengen, met uitzondering van bepaalde oude klanten van [de Import- en Handelsmaatschappij].
Bedoelde exclusiviteit brengt niet mee dat het EMS, dan wel haar afnemers niet zou zijn toegestaan om voornoemde Ford- en GM-onderdelen te betrekken bij andere leveranciers.
Een dergelijke alleenverkoopovereenkomst valt naar het oordeel van het hof onder de groepsvrijstelling, zoals neergelegd in verordening (EEG)nr. 1983/83 van de Commissie van 22 juni 1983 betreffende de toepassing van artikel 85 lid 3 (thans art. 81 lid 3) van het Verdrag op groepen alleenverkoopovereenkomsten. Deze verordening is krachtens artikel 12 van verordening (EG) nr. 2790/1999 (Verordening van de Commissie van 22 december 1999 betreffende de toepassing van artikel 81 lid 3 van het Verdrag op groepen verticale overeenkomsten en onderling afgestemde feitelijke gedragingen) tot 1 juni 2000 van kracht gebleven. Hoewel de overeenkomst tussen partijen nog tot augustus/september 2000 heeft voortgeduurd, is het hof van oordeel dat toetsing aan de nieuwe verordening 2790/1999 ingevolge art. 12 lid 2 van die verordening niet nodig is.
6. Het vorenoverwogene impliceert dat de grieven II en III in het principaal appel falen. Grief IV en V in het principaal appel behoeven, nu zij voortbouwen op de grieven II en III, geen zelfstandige behandeling en delen hun lot.
7. In het licht van hetgeen hiervoor is overwogen, moet - onder verwijzing naar rechtsoverweging 12 van het tussenarrest van 7 april 2004 - worden geconcludeerd dat ook de grieven 1 en 2 in het incidenteel appel falen.
Slotsom
8. Het beroepen vonnis zal worden bekrachtigd. [de Import- en Handelsmaatschappij] zal, als de in het ongelijk te stellen partij, de kosten van het principaal appel hebben te dragen Datzelfde geldt voor EMS met betrekking tot het incidenteel appel.
(Salaris procureur respectievelijk 4 en 2 punten, tarief VII ).
Nu partijen hebben te kennen gegeven geen afdoening in hoogste ressort door het hof te wensen (art.355 Rv), zal het hof de zaak ter verdere berechting terug wijzen naar de rechtbank Assen.
Beslissing
Het gerechtshof:
bekrachtigt het in conventie en reconventie gewezen vonnis van de rechtbank Assen d.d. 26 februari 2003, waarvan beroep;
veroordeelt [de Import- en Handelsmaatschappij] in de kosten van het principaal appel, tot op heden aan de zijde van EMS begroot op euro 4.824,-- aan verschotten en op euro 15.580,-- aan salaris voor de procureur;
veroordeelt EMS in de kosten van het incidenteel appel, tot op heden aan de zijde van [de Import- en Handelsmaatschappij] begroot op nihil aan verschotten en op euro 7.790,-- aan salaris voor de procureur;
wijst de zaak ter verdere berechting terug naar de rechtbank Assen.
Aldus gewezen door mrs Mollema, voorzitter, Breemhaar en Keur, raden, en uitgesproken door mr Mollema, vice-president, lid van een enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mevrouw Mellink als griffier ter openbare terechtzitting van dit hof van woensdag 14 juni 2006.