2. Het gaat in dit kort geding - samengevat - om het volgende.
2.1. [appellant] heeft in januari 2006 zijn onderneming c.a. - een groothandel in gereedschappen, dierbenodigdheden en winkelartikelen - aan [geïntimeerde] te koop aangeboden. [geïntimeerde] heeft aan [appellant] te kennen gegeven belangstelling te hebben om het bedrijf over te nemen, waarop [appellant] hem een ten behoeve van potentiële kopers opgesteld informatiememorandum heeft gegeven.
1.0. Op 16 februari 2006 heeft [geïntimeerde] per e-mailbericht zijn aankoopvoorwaarden aan de accountant van [appellant], [accountant appellant], gezonden. Partijen hebben daarna enkele malen contact gehad over eventuele verkoop van het bedrijf en de voorwaarden waaronder deze zou moeten plaatsvinden. [geïntimeerde] heeft op
22 februari 2006 een taxatie laten uitvoeren. Zijn accountant, [accountant geïntimeerde], heeft hem geadviseerd geen hoger bod uit te brengen dan euro 800.000,--. Partijen hebben vervolgens, mede op basis van een eerdere op verzoek van [appellant] uitgebrachte taxatie, door onderhandeld.
1.3. Op 24 februari 2006 hebben partijen gesproken over een koopprijs van
euro 950.000,--. [geïntimeerde] heeft toen aangegeven te betwijfelen of hij dit bedrag bij zijn bank kon financieren. Op 27 februari 2006 hebben partijen wederom - telefonisch - over die koopprijs gesproken, waarbij [geïntimeerde] een financieringsvoorbehoud heeft gemaakt dat erop neerkomt dat hij heeft toegezegd op korte termijn met de Rabobank over de financiering te zullen gaan praten.
1.4. [accountant appellant] heeft op 1 maart 2006 een concept-koopovereenkomst met begeleidende brief aan [geïntimeerde] gezonden. Op 2 maart 2006 heeft [geïntimeerde] in een telefoongesprek tegen [accountant appellant] gezegd dat 1 april 2006 voor wat betreft de woning met bedrijfsgedeelte een logische datum voor de levering zou zijn en dat hij slechts financiering door zijn huisbankier, de Rabobank, wenste.
1.5. [geïntimeerde] heeft op 3 maart 2006 het concept-jaarrapport van GFH en het taxatie-rapport naar zijn accountmanager bij de Rabobank gebracht, hem de situatie uiteengezet en gevraagd of financiering mogelijk was. Op 7 maart 2006 heeft de Rabobank hierop afwijzend gereageerd.
1.6. Op 8 maart 2006 heeft [geïntimeerde] [appellant] laten weten dat financiering bij de Rabobank niet mogelijk was, dat hij van de bank een negatief aankoopadvies had gekregen en dat hij het bedrijf van [appellant] niet meer wilde overnemen. Op een later aanbod van de heer Rood van MKB Finwijzer om elders de mogelijkheden van financiering te laten bezien, is [geïntimeerde] niet ingegaan.
1.7. Bij brief van 24 maart 2006 heeft de Rabobank Drachten-Ureterp inzake de financiering van de overname van de fa. [appellant] aan [geïntimeerde] meegedeeld "Zoals met u besproken kan ik u hier geen offerte voor doen". Bij brief van 30 maart 2006 heeft de Rabobank aan [geïntimeerde] laten weten met die zinsnede bedoeld te hebben "niet bereid te zijn de door u geplande investering te financieren", waarvoor de Rabobank in de brief ook de argumenten heeft genoemd.
1.8. [appellant] heeft [geïntimeerde] in kort geding gedagvaard. Gevorderd is - kort gezegd - [geïntimeerde] op straffe van verbeurte van een dwangsom te veroordelen tot nakoming van alle verplichtingen uit de koop- en huurovereenkomst van 27 februari 2006 en daaraan zijn medewerking te verlenen en tot betaling, bij wijze van voorschot, van de contractuele boete c.q. schadevergoeding ad euro 190.000,--, althans een boete c.q. schadevergoeding van euro 95.000,--, althans een bedrag van euro 5.000,-- ter zake van kosten van juridische bijstand, alsook tot betaling van de kosten van het geding.
1.9. Na door [geïntimeerde] gevoerd verweer heeft de voorzieningenrechter de vordering van [appellant] afgewezen en hem veroordeeld in de proceskosten.