ECLI:NL:GHLEE:2006:AX9525

Gerechtshof Leeuwarden

Datum uitspraak
23 juni 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
BK 126/05 Loonbelasting
Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vergrijpboete loonbelasting en premie volksverzekeringen

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van belanghebbende X, vertegenwoordigd door gemachtigde A, tegen de uitspraak van de rechtbank Leeuwarden. De rechtbank had eerder een vergrijpboete opgelegd aan belanghebbende wegens het niet correct administreren van deeltijdwerkers in de loonadministratie. De inspecteur van de Belastingdienst had een naheffingsaanslag loonbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd voor het tijdvak van 1 januari 1999 tot en met 31 december 2002, met een nageheven belastingbedrag van € 13.567 en een boete van € 3.391. Belanghebbende maakte bezwaar tegen deze boete, maar de rechtbank verklaarde het bezwaar ongegrond.

Tijdens de zitting bij het hof op 20 april 2006 werd het standpunt van belanghebbende toegelicht. De gemachtigde erkende dat er fouten waren gemaakt, maar betoogde dat deze vergissingen geen grove schuld opleverden. De inspecteur daarentegen stelde dat belanghebbende bewust onzorgvuldig had gehandeld door de deeltijdfactor niet te vermelden, wat volgens hem duidt op grove schuld. Het hof oordeelde dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat belanghebbende lichtvaardig had gehandeld en dat de opgelegde boete van 25% passend was. Het hof bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de boete in verhouding stond tot de nageheven belasting.

De beslissing van het hof houdt in dat de vergrijpboete wordt gehandhaafd en dat er geen termen zijn voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 23 juni 2006 door mr. G.M. van der Meer, in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

GERECHTSHOF LEEUWARDEN
Sector Belasting
Kenmerk: 05/00126
Uitspraakdatum: 23 juni 2006
uitspraak van de eerste meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
X
gevestigd te L, belanghebbende, gemachtigde A
tegen de uitspraak in de zaak AWB 05/472 van de rechtbank Leeuwarden van 5 oktober 2005 in het geding tussen
belanghebbende
en
de inspecteur van de Belastingdienst/Noord
de inspecteur.
1. Ontstaan en loop van het geding
De inspecteur heeft met dagtekening 27 december 2004 aan de belanghebbende over het tijdvak 1 januari 1999 tot en met 31 december 2002 een naheffingsaanslag loonbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd. Het nageheven belastingbedrag bedraagt € 13.567,--. Tevens is een boete opgelegd van € 3.391,--.
De belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen de opgelegde boete. Bij uitspraak van 14 maart 2005 heeft de inspecteur belanghebbendes bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 5 oktober 2005, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank Leeuwarden (hierna: de rechtbank) het daartegen namens belanghebbende ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak is namens belanghebbende hoger beroep ingesteld bij beroepschrift (met bijlage) van 25 oktober 2005, bij het hof ingekomen op 26 oktober 2005.
De inspecteur heeft op 19 december 2005 een verweerschrift (met bijlage) ingediend.
De eerste meervoudige kamer van het hof heeft de zaak ter zitting behandeld op 20 april 2006.
Aldaar zijn verschenen belanghebbendes gemachtigde, bijgestaan door belanghebbendes directeur ir. B, alsmede namens de inspecteur C.
De gemachtigde heeft een pleitnota voorgedragen en overgelegd. De inspecteur heeft daarvan kennis kunnen nemen en heeft zich daarover kunnen uitlaten. Tevens heeft de gemachtigde zonder bezwaar van de inspecteur een krantenartikel overgelegd.
Van alle genoemde (en hierna nog te noemen) stukken moet de inhoud als hier ingevoegd worden beschouwd.
2. Feiten
Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat, als tussen partijen niet in geschil, dan wel door een van hen gesteld en door de wederpartij niet of onvoldoende weersproken, het volgende vast.
2.1 De loonadministratie van de bij de belanghebbende in dienst zijnde werknemers wordt verzorgd door het bureau D. Dit bureau krijgt de daartoe benodigde gegevens van de belanghebbende aangeleverd. De belanghebbende heeft bij de elektronische aanlevering van de gegevens aan voornoemd bureau geen melding gemaakt van deeltijdwerkers. Dit terwijl in het onderhavige tijdvak wel deeltijdwerkers bij haar in dienst waren. Het door de belanghebbende gehanteerde loonadministratieprogramma bood hiertoe wel de mogelijkheid.
2.2 De belanghebbende heeft gedurende de jaren 1999 tot en met 2002 op een aantal binnen haar bedrijf werkzame personen de afdrachtvermindering lage lonen en langdurig werklozen als bedoeld in artikel 3, lid 1, onder a en b, van de Wet vermindering afdracht loonbelasting en premie volksverzekringen (hierna: WVA) toegepast. Bij deze berekening is geen rekening gehouden met de deeltijdfactor als bedoeld in artikel 6 van genoemde wet. Ook is in de jaren 1999 en 2000 een vermindering lage lonen toegepast voor een stagiaire.
2.3 Bij een in het jaar 2004 ingesteld boekenonderzoek zijn de onder 2.2 vermelde onjuistheden geconstateerd. De inspecteur heeft de hieruit voortvloeiende correcties nageheven met een vergrijpboete van 25 percent.
3. Het geschil en de standpunten van partijen
3.1 Tussen partijen is in geschil het antwoord op de vraag of de vergrijpboete terecht is opgelegd.
3.2 De gemachtigde erkent dat er fouten zijn gemaakt en dat zij bij de elektronische aanlevering van de gegevens aan het bureau D over het hoofd heeft gezien dat enkele personeelsleden in deeltijd werken. Het gaat echter om een vergissing, een detail. Dit levert in zijn visie en naar maatschappelijke opvattingen geen grove schuld op; een term die de belanghebbende als uitermate beledigend ervaart. Belanghebbendes onberispelijke staat van dienst acht hij een ontlastende factor.
3.3 De inspecteur is van opvatting dat het hoger beroep ongegrond moet worden verklaard en de uitspraak van de rechtbank moet worden bevestigd. Nu welbewust gebruik wordt gemaakt van de regeling met betrekking tot de afdrachtvermindering, had de belanghebbende ook op de hoogte moeten zijn van de eisen die aan de toepassing daarvan worden gesteld. In de handleiding loonheffing, die aan iedere inhoudingsplichtige is toegestuurd, wordt de regeling bovendien uitgelegd. Door desondanks de deeltijdfactor niet te vermelden, handelt de belanghebbende zodanig onzorgvuldig en nalatig, dat sprake is van grove schuld. De maatschappelijke opvattingen ten aanzien van het begrip 'grove schuld' acht de inspecteur niet relevant. Eventuele ontlastende factoren zijn niet van invloed op de kwalificatie 'grove schuld'. Zij kunnen hoogstens leiden tot matiging van de boete.
3.4 Ter zitting heeft de inspecteur desgevraagd meegedeeld dat voor zover de boete betrekking heeft op de correctie 'stagiaire Bouw' (punt 4.3 controlerapport van 8 oktober 2004) de boete ook gehandhaafd dient te blijven omdat afdrachtvermindering hier helemaal niet mogelijk is. De belanghebbende had dit moeten weten.
4. De overwegingen omtrent het geschil
4.1 De rechtbank heeft onder verwijzing naar artikel 67f van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: AWR) en § 25 van het Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst 1998, geoordeeld dat belanghebbende, door - kort samengevat - de arbeidsduur van deeltijdwerkers niet te administreren en toe te passen bij de afdrachtvermindering, dermate lichtvaardig heeft gehandeld dat haar grove schuld kan worden verweten. Tussenkomst van het bureau D doet naar het oordeel van de rechtbank niets af aan belanghebbendes eigen verantwoordelijkheid voor een juiste registratie.
4.2 Naar het oordeel van het hof heeft de rechtbank aldus een juiste beslissing genomen. Gelet op de omstandigheid dat het een bijzondere, voor de belanghebbende gunstige regeling betreft, zodat verwacht mag worden dat de belanghebbende zich informeert over de aan de toepassing van die regeling gestelde eisen, en waarover bovendien in de handleiding loonheffing
- naar de inspecteur onvoldoende weersproken heeft gesteld - informatie aan de inhoudings-plichtigen wordt verstrekt, alsmede gelet op de omstandigheid dat de belanghebbende gezien het onder 2.1 vermelde kennelijk bewust een kolom van het loonadministratieprogramma oningevuld heeft gelaten, is het hof van oordeel dat te deze, zowel ten aanzien van het deeltijdwerk als de stagiaire, sprake is van een dermate lichtvaardig handelen van belanghebbende dat gesproken kan worden van grove schuld in de zin van artikel 67f van de AWR.
4.3 Anders dan de belanghebbende blijkbaar meent wordt de inhoud van het begrip 'grove schuld' niet bepaald door de maatschappelijke opvattingen. Haar bewijsaanbod dienaangaande zal het hof dan ook passeren.
4.4 Onder vorenvermelde omstandigheden is het hof van oordeel dat een door de inspecteur gehanteerde boete van 25% niet een redelijke verhouding tot de nageheven belasting te buiten gaat. Ook niet als in ogenschouw wordt genomen belanghebbendes onberispelijke staat van dienst. Het hof acht de boete dan ook passend en geboden.
De slotsom is dat het hoger beroep ongegrond is en dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Proceskosten
Het hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
6. De beslissing
Het gerechtshof bevestigt de uitspraak van de rechtbank.
Aldus vastgesteld op 23 juni 2006 door mr. F.J.W. Drion, raadsheer en voorzitter, mr. J. Huiskes en mr. G.M. van der Meer, raadsheren, en op die dag in het openbaar uitgesproken door mr. G.M. van der Meer in tegenwoordigheid van de griffier mr. K. de Jong-Braaksma en ondertekend door voornoemde raadsheer en door voornoemde griffier.
Op 28 juni 2006 afschrift
aangetekend verzonden aan beide partijen.