ECLI:NL:GHLEE:2006:AX9540

Gerechtshof Leeuwarden

Datum uitspraak
23 juni 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
BK 980/03 Energiepremie
Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • J. Huiskes
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning van energiepremie voor energiebesparende voorzieningen in een restaurant

In deze zaak heeft het Gerechtshof Leeuwarden op 23 juni 2006 uitspraak gedaan over de toekenning van een energiepremie aan belanghebbende, die een restaurant exploiteert. Het geschil betreft de vraag op welk bedrag de energiepremie dient te worden vastgesteld. Belanghebbende had op 26 december 2002 een verzoek ingediend bij energiebedrijf Essent voor de toekenning van een energiepremie in verband met de aanschaf van glaswol voor isolatie van zijn panden. Dit verzoek werd door Essent afgewezen, waarna belanghebbende zich tot de Belastingdienst wendde. De inspecteur weigerde ook de toekenning van de premie, maar na bezwaar werd een premie van € 2,50 per m2 voor de helft van de aangeschafte glaswol toegekend.

Belanghebbende was van mening dat hij recht had op een hogere premie van € 12,50 per m2, omdat de isolatiewerkzaamheden door een ondernemer waren uitgevoerd. De inspecteur betwistte dit, stellende dat de factuur ten name van de onderneming was gesteld en dat de ondernemer niet bij de belastingdienst bekend was. Het hof oordeelde dat de energiebesparende maatregel het energieverbruik van de gehele panden vermindert en dat de toekenning van de premie niet belemmerd wordt door het feit dat de factuur op naam van de onderneming staat.

Het hof concludeerde dat belanghebbende recht heeft op een energiepremie van € 1.750,- en vernietigde de eerdere uitspraak van de inspecteur. Tevens werd de inspecteur veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende. De beslissing werd op 28 juni 2006 aangetekend verzonden aan beide partijen.

Uitspraak

BELASTINGKAMER GERECHTSHOF TE LEEUWARDEN UITSPRAAK
Kenmerk: BK 980/03 23 juni 2006
Uitspraak van het Gerechtshof te Leeuwarden, vierde enkelvoudige belastingkamer, op het beroep van X te Z tegen de uitspraak van de inspecteur van de Belastingdienst/Noord, kantoor Emmen, Team Energiepremies (hierna: de inspecteur), gedaan op het bezwaarschrift van belanghebbende tegen de hem door de inspecteur afgegeven beschikking inzake belanghebbendes verzoek om toekenning van energiepremie.
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1. Belanghebbende heeft op 26 december 2002 bij energiebedrijf Essent een verzoek om toekenning van energiepremie als bedoeld in artikel 36p, tweede lid, van de Wet belastingen op milieugrondslag (: de Wet) ingediend. Op 6 mei 2003 heeft genoemd energiebedrijf dit verzoek afgewezen.
1.2. Bij brief, ingekomen bij de inspecteur op 10 juni 2003, heeft belanghebbende zich gewend tot de inspecteur met het verzoek over het onder punt 1.1 bedoelde verzoek een uitspraak te doen. Bij beschikking met dagtekening 25 juli 2003 heeft de inspecteur belanghebbendes verzoek afgewezen.
1.3. Op het tijdig ingediende bezwaar van belanghebbende heeft de inspecteur bij de bestreden uitspraak van 10 november 2003 de onder punt 1.2 bedoelde beschikking gehandhaafd.
1.4. Belanghebbende is tegen deze uitspraak in beroep gekomen bij een beroepschrift (met bijlagen), dat op 16 december 2003 bij het hof is ingekomen.
1.5. De inspecteur heeft op 10 maart 2004 een verweerschrift (met bijlagen) bij het gerechtshof ingediend.
1.6. De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden ter zitting van het gerechtshof op 3 maart 2006 gehouden te Leeuwarden, alwaar de heer A als de gemachtigde van belanghebbende alsmede de inspecteur aanwezig waren. Ter zitting heeft de gemachtigde een pleitnota (met bijlage) overgelegd en voorgelezen. Tegen overlegging van de bijlage heeft de inspecteur geen bezwaar gemaakt.
1.7. Het gerechtshof heeft in deze zaak op 17 maart 2006 in het openbaar mondeling uitspraak gedaan, waarvan het proces-verbaal bij aangetekend schrijven, ter post bezorgd op 31 maart 2006, aan partijen is verzonden.
1.8. Bij brief, ingekomen op 10 mei 2006, heeft de griffier van de Hoge Raad op de voet van artikel 28a van de Algemene wet inzake rijksbelastingen het hof medegedeeld dat tegen de voormelde mondelinge uitspraak beroep in cassatie is ingesteld. De Hoge Raad heeft op de voet van artikel 28b, eerste lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen verzocht de mondelinge uitspraak te vervangen door een schriftelijke uitspraak.
1.9. Van alle genoemde (en hierna nog te noemen) stukken moet de inhoud als hier ingevoegd worden beschouwd.
2. De feiten
Blijkens de gedingstukken en op grond van het verhandelde ter zitting staat als onbetwist, dan wel onvoldoende betwist, tussen partijen vast:
2.1 Belanghebbende exploiteert in firmaverband met zijn echtgenote een restaurant onder de naam “B”.
2.2 Dit restaurant wordt geëxploiteerd op de begane grond van het pand aan de a-straat 22 te Z. De bovenverdieping daarvan wordt door belanghebbende en zijn echtgenote bewoond. De begane grond van het naastgelegen pand, a-straat 20a, wordt gebruikt als opslag. De bovenverdieping daarvan wordt eveneens voor woondoeleinden gebruikt en door de v.o.f. verhuurd aan een derde.
2.3 Beide panden worden tot het ondernemingsvermogen gerekend en zijn in eigendom van belanghebbende en zijn echtgenote. De ene helft van de twee panden wordt voor zakelijke en de andere helft voor woondoeleinden gebruikt.
2.4 Op 11 december 2002 heeft belanghebbende 280 m2 glaswol aangeschaft bij C te L. De daartoe opgemaakte nota vermeldt “B t.n.v. X”. Tegelijkertijd heeft hij een andere partij van 240 m2 glaswol met een voor de energiepremie te lage isolatiewaarde teruggebracht.
2.5 Met het door belanghebbende aangeschafte glaswol zijn de daken met een totale oppervlakte van 280 m2 van voormelde panden geïsoleerd. De isolatiewerkzaamheden zijn verricht door D te Z. Dit bedrijf heeft de werkzaamheden in rekening gebracht in de ten name van het restaurant gestelde factuur d.d. 30 december 2002. Ter zake van deze dienstverlening is omzetbelasting berekend. De factuur is – zoals blijkt uit het kasboek van het restaurant – ten laste gekomen van de v.o.f..
2.6 D is in het verleden wel eens ingeschreven geweest in het handelsregister van de Kamer van Koophandel, maar bij de belastingdienst is dit bedrijf niet bekend.
2.7 Belanghebbende heeft op 26 december 2002 bij het energiebedrijf Essent een verzoek om toekenning van energiepremie als bedoeld in artikel 36p, tweede lid, van de Wet ingediend in verband met een energiebesparende voorziening, namelijk de voormelde glaswol. Als bijlage is daarbij de onder 2.4 vermelde nota gevoegd. Essent heeft de aanvraag afgewezen, waarop belanghebbende zich heeft gewend tot de belastingdienst. Bij beschikking d.d. 25 juli 2003 heeft de belastingdienst belanghebbendes aanvraag eveneens afgewezen. Na hiertegen bezwaar te hebben gemaakt heeft de inspecteur in zijn uitspraak op bezwaar ter zake van de helft van de aangeschafte glaswol, zijnde 140 m2, een energiepremie van € 2,50 per m2 verleend. Na de uitspraak is de gemachtigde van belanghebbende ten kantore van de inspecteur geweest. Ter gelegenheid daarvan heeft hij de situatie nader toegelicht en aangegeven dat het isolatiemateriaal is aangebracht door een ondernemer. De onder 2.5 vermelde factuur is toen overgelegd.
3. Het geschil en de standpunten van partijen
3.1 In geschil is het antwoord op de vraag op welk bedrag de energiepremie dient te worden gesteld.
3.2 Belanghebbende is van mening dat, nu de bovenetages van de panden permanent worden bewoond en de energiebesparende voorzieningen zijn aangebracht door een ondernemer, hij recht heeft op een energiepremie van € 3.500, - (280 m2 x € 12,50).
3.3 De inspecteur huldigt de opvatting dat aan belanghebbende geen energiepremie kan worden toegekend, omdat de factuur ten name van een onderneming is gesteld en door een onderneming is betaald. Verder komt belanghebbende voor de hogere premie van € 12,50 per m2 niet in aanmerking aangezien D in de zin van de Regeling Energiepremie 2002 geen ondernemer is. De opvatting van de inspecteur, verwoord onder het kopje “subsidiair” op blz 6 van het verweerschrift heeft de inspecteur ter zitting verlaten.
3.4 Voor een uitgebreide weergave van de standpunten van partijen en de gronden waarop deze berusten verwijst het hof naar de van partijen afkomstige stukken alsmede het proces-verbaal van de zitting.
4. De overwegingen omtrent het geschil
4.1 Met ingang van 1 januari 2000 kan ingevolge de Wet een huishouden een energiepremie verwerven indien een energiezuinig apparaat wordt aangeschaft of een energiebesparende maatregel aan de woning wordt getroffen. Met de invoering van deze positieve prikkels voor huishoudens wordt beoogd burgers te stimuleren om energiezuinige apparaten aan te schaffen en om energiebesparende voorzieningen aan de woning aan te brengen (Kamerstukken II 1998/99, 26 532, nr. 3, blz. 1-2).
4.2 Uit artikel 36p, tweede lid, van de Wet volgt dat het energiebedrijf de energiepremie alleen kan toekennen indien degene die ter zake van de aanschaf van een energiebesparende voorziening om toekenning van energiepremie heeft verzocht, de eigenaar, de huurder of de verhuurder van een als woning gebruikte onroerende zaak is. Volgens de toelichting op artikel 36p van de Wet worden door het gebruik van de term "als woning gebruikte onroerende zaak" voorzieningen die zijn aangebracht aan bedrijfsmatig gebruikte gebouwen uitgesloten van de regeling (Kamerstukken II 1998/99, 26 532, nr. 3, blz. 9-10).
4.3 Uit de onder 2.2 en 2.3 vermelde omstandigheden leidt het hof af dat de v.o.f. als verhuurder ten aanzien van de bewoners van de panden moet gelden. Verder staat vast dat 50% van de panden als woning wordt gebruikt.
4.4 Gelet op hetgeen hiervoor onder 4.1, 4.2, en 4.3 is overwogen is het hof van oordeel dat aan belanghebbende energiepremie toegekend moet worden voor dat gedeelte van de panden dat voor bewoning wordt gebruikt, namelijk 50%. De opvatting van belanghebbende dat de dakisolatie alleen van invloed is op het energieverbruik van de bewoonde bovenetages en niet op het energieverbruik van de begane grond, zodat de energiebesparende voorziening geheel aan de bovenetages toegerekend moet worden acht het hof niet aannemelijk. Veeleer is aannemelijk dat de energiebesparende maatregel het energieverbruik van de gehele panden doet verminderen.
4.5 Dat de onder 2.4 vermelde nota ten name van het restaurant is gesteld doet naar het oordeel van het hof niet af aan de toekenning van de energiepremie. Aan hetgeen hieromtrent onder punt 2.4.10. van het Besluit van 30 december 1999 van de Staatssecretaris van Financiën, nr. VB99/2653 M (Mededeling 10), is gesteld hecht het hof in het onderhavige geval geen waarde nu de Wet en de daarop gebaseerde Uitvoeringsregeling Belastingen op Milieugrondslag (: de Urbm) daarvoor onvoldoende grond bieden. Dat de nota van de energiebesparende voorziening is betaald door een bedrijf behoeft naar het oordeel van het hof het onder 4.1 omschreven doel van de energiepremie evenmin in de weg te staan.
4.6 In de twee bijlagen - waaronder de Energiepremie-lijst 2002 - van de Uitvoeringsregeling energiepremies, welke regeling zijn basis vindt in onderdeel j van het eerste lid van artikel 36a van de Wet, is een opsomming gegeven van de energiebesparende apparaten en voorzieningen en de daarbij behorende energiepremies. Voor de betreffende dakisolatie geldt een bedrag van € 2,50 per m2, indien de voorziening door de aanvrager zelf is aangebracht. Dit bedrag wordt verhoogd tot op € 12,50 per m2, indien de voorziening is aangebracht en geleverd door een derde, zijnde een ondernemer.
4.7 In casu is de dakisolatie aangebracht door D. Ingevolge artikel 1, onder punt 19, van de Regeling Energiepremie 2002 wordt onder ondernemer verstaan: een natuurlijk persoon voor wiens rekening een onderneming in de zin van de Wet inkomstenbelasting 2001 wordt gedreven, een belastingplichtige in de zin van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969, ofwel een ondernemer in de zin van de Wet op de omzetbelasting 1968. Bij de belastingdienst is D niet bekend. Echter, dit gegeven is niet relevant. Bovendien overweegt het hof in navolging van P-G Ilsink dat de Regeling Energiepremie 2002 een wettelijke grondslag ontbeert (zie de bijlage van de conclusies met de nummers 38 119, 38 415, 38 478 en 38 833 van 27 juni 2003), zodat met de bepalingen daarvan in het onderhavige geval niet ten nadele van belanghebbende rekening kan worden gehouden. Met in achtneming van het voorgaande ziet het hof voldoende aanleiding om aan belanghebbende een energiepremie toe te kennen van € 12,50 per m2. Hierbij rekent het hof de factuur van D toe aan het bij Essent op 26 december 2002 ingekomen verzoek, zodat voldaan wordt aan de tijdigheid van het verzoek om energiepremie ter zake van de energiebesparende voorziening als omschreven onder nummer 2005 (abusievelijk staat in de mondelinge uitspraak “2006”) van de Energiepremie-lijst 2002.
4.8 Het voorgaande leidt tot de slotsom dat aan belanghebbende een energiepremie ten bedrag van € 1.750, - dient te worden toegekend.
5. De proceskosten
In de omstandigheden van het geval vindt het hof aanleiding om op grond van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht de inspecteur te veroordelen in de kosten, die belanghebbende in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht bepaalt het hof deze kosten op € 27, - voor de reiskosten van de gemachtigde van belanghebbende voor het bijwonen van de mondelinge behandeling van het beroep. Van kosten van beroepsmatig verleende rechtsbijstand is geen blijk gegeven. De proceskosten dienen te worden gedragen door de Staat der Nederlanden.
6. De beslissing
Het gerechtshof verklaart het beroep gegrond;
vernietigt de uitspraak waarvan beroep;
wijst het verzoek om toekenning van energiepremie toe voor een bedrag van € 1.750, -;
gelast dat de Staat der Nederlanden het door belanghebbende betaalde griffierecht ad € 116,-- aan hem vergoedt;
veroordeelt de inspecteur tot betaling van een tegemoetkoming in de proceskosten ten bedrage van € 27,- en
wijst de Staat der Nederlanden aan als rechtspersoon die deze kosten dient te dragen.
Aldus vastgesteld op 23 juni 2006 door mr. J. Huiskes, raadsheer, lid van de vierde enkelvoudige belastingkamer, en op die datum in het openbaar uitgesproken door voornoemde raadsheer in tegenwoordigheid van de griffier mr. K. de Jong-Braaksma en ondertekend door voornoemde raadsheer en voornoemde griffier.
Op 28 juni 2006 afschrift
aangetekend verzonden aan beide partijen.