4. De overwegingen omtrent het geschil
4.1 Met ingang van 1 januari 2000 kan ingevolge de Wet een huishouden een energiepremie verwerven indien een energiezuinig apparaat wordt aangeschaft of een energiebesparende maatregel aan de woning wordt getroffen. Met de invoering van deze positieve prikkels voor huishoudens wordt beoogd burgers te stimuleren om energiezuinige apparaten aan te schaffen en om energiebesparende voorzieningen aan de woning aan te brengen (Kamerstukken II 1998/99, 26 532, nr. 3, blz. 1-2).
4.2 Uit artikel 36p, tweede lid, van de Wet volgt dat het energiebedrijf de energiepremie alleen kan toekennen indien degene die ter zake van de aanschaf van een energiebesparende voorziening om toekenning van energiepremie heeft verzocht, de eigenaar, de huurder of de verhuurder van een als woning gebruikte onroerende zaak is. Volgens de toelichting op artikel 36p van de Wet worden door het gebruik van de term "als woning gebruikte onroerende zaak" voorzieningen die zijn aangebracht aan bedrijfsmatig gebruikte gebouwen uitgesloten van de regeling (Kamerstukken II 1998/99, 26 532, nr. 3, blz. 9-10).
4.3 Uit de onder 2.2 en 2.3 vermelde omstandigheden leidt het hof af dat de v.o.f. als verhuurder ten aanzien van de bewoners van de panden moet gelden. Verder staat vast dat 50% van de panden als woning wordt gebruikt.
4.4 Gelet op hetgeen hiervoor onder 4.1, 4.2, en 4.3 is overwogen is het hof van oordeel dat aan belanghebbende energiepremie toegekend moet worden voor dat gedeelte van de panden dat voor bewoning wordt gebruikt, namelijk 50%. De opvatting van belanghebbende dat de dakisolatie alleen van invloed is op het energieverbruik van de bewoonde bovenetages en niet op het energieverbruik van de begane grond, zodat de energiebesparende voorziening geheel aan de bovenetages toegerekend moet worden acht het hof niet aannemelijk. Veeleer is aannemelijk dat de energiebesparende maatregel het energieverbruik van de gehele panden doet verminderen.
4.5 Dat de onder 2.4 vermelde nota ten name van het restaurant is gesteld doet naar het oordeel van het hof niet af aan de toekenning van de energiepremie. Aan hetgeen hieromtrent onder punt 2.4.10. van het Besluit van 30 december 1999 van de Staatssecretaris van Financiën, nr. VB99/2653 M (Mededeling 10), is gesteld hecht het hof in het onderhavige geval geen waarde nu de Wet en de daarop gebaseerde Uitvoeringsregeling Belastingen op Milieugrondslag (: de Urbm) daarvoor onvoldoende grond bieden. Dat de nota van de energiebesparende voorziening is betaald door een bedrijf behoeft naar het oordeel van het hof het onder 4.1 omschreven doel van de energiepremie evenmin in de weg te staan.
4.6 In de twee bijlagen - waaronder de Energiepremie-lijst 2002 - van de Uitvoeringsregeling energiepremies, welke regeling zijn basis vindt in onderdeel j van het eerste lid van artikel 36a van de Wet, is een opsomming gegeven van de energiebesparende apparaten en voorzieningen en de daarbij behorende energiepremies. Voor de betreffende dakisolatie geldt een bedrag van € 2,50 per m2, indien de voorziening door de aanvrager zelf is aangebracht. Dit bedrag wordt verhoogd tot op € 12,50 per m2, indien de voorziening is aangebracht en geleverd door een derde, zijnde een ondernemer.
4.7 In casu is de dakisolatie aangebracht door D. Ingevolge artikel 1, onder punt 19, van de Regeling Energiepremie 2002 wordt onder ondernemer verstaan: een natuurlijk persoon voor wiens rekening een onderneming in de zin van de Wet inkomstenbelasting 2001 wordt gedreven, een belastingplichtige in de zin van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969, ofwel een ondernemer in de zin van de Wet op de omzetbelasting 1968. Bij de belastingdienst is D niet bekend. Echter, dit gegeven is niet relevant. Bovendien overweegt het hof in navolging van P-G Ilsink dat de Regeling Energiepremie 2002 een wettelijke grondslag ontbeert (zie de bijlage van de conclusies met de nummers 38 119, 38 415, 38 478 en 38 833 van 27 juni 2003), zodat met de bepalingen daarvan in het onderhavige geval niet ten nadele van belanghebbende rekening kan worden gehouden. Met in achtneming van het voorgaande ziet het hof voldoende aanleiding om aan belanghebbende een energiepremie toe te kennen van € 12,50 per m2. Hierbij rekent het hof de factuur van D toe aan het bij Essent op 26 december 2002 ingekomen verzoek, zodat voldaan wordt aan de tijdigheid van het verzoek om energiepremie ter zake van de energiebesparende voorziening als omschreven onder nummer 2005 (abusievelijk staat in de mondelinge uitspraak “2006”) van de Energiepremie-lijst 2002.
4.8 Het voorgaande leidt tot de slotsom dat aan belanghebbende een energiepremie ten bedrag van € 1.750, - dient te worden toegekend.