ECLI:NL:GHLEE:2006:AY3937

Gerechtshof Leeuwarden

Datum uitspraak
13 juli 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
24-000460-05
Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige transactie door advocaat met derdenrekening

In deze zaak heeft het Gerechtshof Leeuwarden op 13 juli 2006 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Assen. De verdachte, een advocaat, heeft zijn derdenrekening ter beschikking gesteld voor het ontvangen van een bedrag van ƒ 9.750.000,00, dat door de Postbank werd overgeschreven op basis van een valse betaalopdracht. Het hof oordeelt dat de verdachte onvoldoende onderzoek heeft gedaan naar de achtergrond van deze ongebruikelijke transactie, die werd voorgesteld door een onbekende cliënt. De verdachte had moeten vermoeden dat het geld niet op legale wijze was verkregen, maar heeft geen adequate stappen ondernomen om dit te verifiëren. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte feitelijk zeggenschap had over het geld en dit derhalve heeft verworven en voorhanden gehad in de zin van artikel 417 bis van het Wetboek van Strafrecht.

Het hof heeft de verdachte in beginsel een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van zestien weken opgelegd, maar heeft deze straf verlaagd naar vijftien weken vanwege een overschrijding van de redelijke termijn van berechting. De verdachte is vrijgesproken van de meer subsidiaire ten laste gelegde feiten, maar het hof heeft het meest subsidiaire feit bewezen verklaard en de verdachte strafbaar geacht. De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheden van advocaten bij het omgaan met grote geldbedragen en de noodzaak om de herkomst van dergelijke gelden te verifiëren.

Uitspraak

Parketnummer: 24-000460-05
Arrest van 13 juli 2006 van het gerechtshof te Leeuwarden, meervoudige strafkamer, op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Assen van 22 februari 2005 in de strafzaak tegen:
[verdachte],
geboren op [1951] te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats], [adres],
thans verblijvende in PI Haaglanden - Den Haag PCS ZBB te 's-Gravenhage,
verschenen in persoon, bijgestaan door zijn raadsman mr. H.J. Pellinkhof, advocaat te Assen.
Het vonnis waarvan beroep
De rechtbank Assen heeft de verdachte bij het vonnis wegens een misdrijf veroordeeld tot een straf, zoals in dat vonnis omschreven.
Gebruik van het rechtsmiddel
De verdachte is op de voorgeschreven wijze en tijdig in hoger beroep gekomen.
Het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen in hoger beroep d.d. 9 maart 2006 en 29 juni 2006, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
De vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof verdachte terzake van het meer subsidiair ten laste gelegde zal veroordelen tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van zes maanden.
De beslissing op het hoger beroep
Het hof zal het vonnis vernietigen en opnieuw recht doen.
Tenlastelegging
Aan dit arrest is gehecht een fotokopie van de inleidende dagvaarding en de vordering wijziging tenlastelegging die de eerste rechter heeft toegelaten. De inhoud van de tenlastelegging wordt geacht hier te zijn overgenomen.
Ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie
Door de raadsman is het verweer gevoerd dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk is in zijn vervolging omdat in strijd met gemaakte afspraken geen vervolgingsbeslissing van het College van Procureurs-generaal is genomen, terwijl zijn cliënt wordt vervolgd wegens heling die hij in zijn hoedanigheid van advocaat zou hebben gepleegd. Het hof verwerpt dit verweer. Verdachte is primair vervolgd terzake medeplegen van oplichting van de Postbank N.V. voor een gedrag van ƒ 9.750.000,--, subsidiair medeplichtigheid daaraan, en eerst meer subsidiair terzake opzetheling dan wel schuldheling van datzelfde bedrag.
Reeds omdat niet aan de orde is het geval dat de verdenking van heling slechts betrekking heeft op het als honorarium aannemen van uit misdrijf afkomstige gelden, staat hetgeen de raadsman heeft aangevoerd, nog daargelaten de status van de door hem ter onderbouwing van zijn standpunt genoemde "Bruyninckx-richtlijnen" en de "Handleiding behandeling gevoelige zaken", niet aan de vervolging van verdachte in de weg.
Vrijspraak
Het hof acht niet bewezen hetgeen primair, subsidiair en meer subsidiair aan verdachte is ten laste gelegd, zodat hij daarvan moet worden vrijgesproken.
Bewezenverklaring
(zie de aangehechte, uitgestreepte tenlastelegging)
Het hof acht niet bewezen hetgeen aan verdachte als voormeld meest subsidiair meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen.
Bewijsverweer
De raadsman van verdachte heeft betoogd dat niet bewezen kan worden dat verdachte de gelden heeft verworven of voorhanden heeft gehad nu dat geld is overgemaakt op de Stichting Derdengelden van het kantoor van verdachte. De raadsman heeft daartoe aangevoerd dat deze stichting niet kan worden vereenzelvigd met verdachte nu deze niet persoonlijk over deze gelden kon beschikken en voor verdere rechtshandelingen met betrekking tot het geld, steeds ook de handtekening van de andere bestuurder van de stichting vereist is.
Het hof heeft vastgesteld dat het geld op de rekening van de Stichting Derdengelden is overgemaakt en dat verdachte en zijn kantoorgenoot gezamenlijk handelingsbevoegd waren met betrekking tot deze rekening. Vast staat dat door verdachte in samenspraak met zijn kantoorgenoot reeds een werkinstructie was opgesteld voor de bank met als doel het geld over te maken naar een rekening in Luxemburg. Deze instructie was ter hand gesteld van de bank. Slechts omdat de handtekeningen op genoemde instructie - abusievelijk - ontbraken (en omdat het gelet op het tijdstip van aanbieden van de opdracht niet meer mogelijk was een en ander tijdig uit te voeren) is het niet tot een overboeking gekomen.
Verdachte en zijn medebestuurder hebben derhalve handelingen verricht die erop gericht waren het geld over te laten boeken naar een bankrekening in Luxemburg, waaruit het hof afleid dat verdachte feitelijk zeggenschap over het geld had en dit derhalve heeft verworven en voorhanden gehad in de in artikel 417 bis Wetboek van Strafrecht bedoelde zin.
Kwalificatie
Het bewezen verklaarde levert op het misdrijf:
meest subsidiair: schuldheling.
Strafbaarheid
Het hof acht verdachte strafbaar. Strafuitsluitingsgronden worden niet aanwezig geacht.
Strafmotivering
Bij de bepaling van na te melden straf heeft het hof gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede op de persoon van de verdachte. Hierbij heeft het hof in het bijzonder op het navolgende gelet.
Verdachte heeft als advocaat zijn derdenrekening ter beschikking gesteld voor het ontvangen van ƒ 9.750.000,00 welk geldbedrag door de Postbank van een girorekening van de KPN naar die rekening werd overgeschreven. De Postbank werd hiertoe bewogen door een toegefaxte valse betaalopdracht, maar het staat niet vast dat verdachte dat wist.
Wel heeft verdachte volstrekt onvoldoende onderzoek uitgevoerd naar de achtergrond van deze uiterst ongebruikelijke transactie, die hem werd voorgesteld door een hem voordien onbekende cliënt voor wie hij in het geheel nog geen rechtsbijstand had verleend. De transactie kwam neer op de ontvangst op de derdenrekening van het advocatenkantoor van verdachte van het bedrag van f 9.750.000,00 wegens een beweerd recht op commissie bij de handel in onroerend goed, met het enkele doel om dit bedrag na aftrek van honorarium meteen - zo mogelijk nog dezelfde dag - over te boeken naar daartoe een speciaal voor de cliënt geopende bankrekening in Luxemburg.
Hoewel verdachte gelet op zijn professie had moeten vermoeden dat dit geld niet langs legale weg werd verkregen heeft hij, ook nadat hij door een zakelijk contact was gewaarschuwd, geen onderzoek gedaan naar zijn cliënt en heeft hij de gestelde herkomst van het te ontvangen geld niet daadwerkelijk geverifieerd. Een enkel telefoontje naar de ondertekenaars van de hem overhandigde brieven van KPN zou naar alle waarschijnlijkheid voldoende geweest zijn. Bij een eenvoudige recherche in het handelsregister te Amsterdam, waarmee verdachte een on-line verbinding had, zou hem voorts zijn gebleken dat zijn cliënt in het geheel niet in dat register was ingeschreven hoewel deze pretendeerde een eenmanszaak in Amsterdam te hebben.
Het hof is van oordeel dat verdachte in beginsel een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van zestien weken moet worden opgelegd. Daarbij heeft het hof laten meewegen de hoogte van het geheelde bedrag en het feit dat verdachte het beroep van advocaat uitoefende en door het bewezenverklaarde feit de goede naam van zijn beroepsgroep in diskrediet heeft gebracht. Deze straf is lager dan die door de advocaat-generaal is geëist, omdat het hof een minder zwaar feit bewezen acht dan de advocaat-generaal.
Met betrekking tot verdachtes recht om binnen een redelijke termijn te worden berecht overweegt het hof het volgende. Op 3 september 2002 werd verdachtes kantoor doorzocht ter inbeslagneming. Hieraan kon verdachte in redelijkheid de verwachting ontlenen dat tegen hem ter zake van het onderhavige feit door het openbaar ministerie een strafvervolging zou worden ingesteld, zodat de op zijn redelijkheid te beoordelen termijn daarmee is aangevangen. Op 22 februari 2005 heeft de rechtbank vonnis gewezen. Nu de Hoge Raad als uitgangspunt heeft geformuleerd dat de behandeling van de zaak ter terechtzitting in eerste aanleg dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen 2 jaar nadat de op zijn redelijkheid te beoordelen termijn is aangevangen (HR 3 oktober 2000, NJ 2000/721) en zich geen bijzondere omstandigheden hebben voorgedaan die afwijking van dit uitgangspunt rechtvaardigen, is de redelijke termijn met ongeveer vijf en een halve maand overschreden. Deze termijnoverschrijding dient te worden gecompenseerd door strafvermindering. Het hof zal daarom een lagere onvoorwaardelijke gevangenisstraf opleggen, te weten voor de duur van vijftien weken.
Toepassing van wetsartikelen
Het hof heeft gelet op artikel 417 bis van het Wetboek van Strafrecht.
De uitspraak
HET HOF,
RECHT DOENDE OP HET HOGER BEROEP:
vernietigt het vonnis, waarvan beroep, en opnieuw recht doende:
verklaart het verdachte primair, subsidiair en meer subsidiair ten laste gelegde niet bewezen en spreekt hem daarvan vrij;
verklaart het verdachte meest subsidiair ten laste gelegde bewezen, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart dit feit en verdachte strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte als voormeld meest subsidiair meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt verdachte daarvan vrij;
veroordeelt verdachte [verdachte] tot gevangenisstraf voor de duur van vijftien weken.
Dit arrest is aldus gewezen door mr. H.M. Poelman, voorzitter, mr. J.J. Beswerda en mr. S.J. van der Woude, in tegenwoordigheid van mr. P.T. van Jaarsveld als griffier, zijnde mr. Van der Woude voornoemd buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.