ECLI:NL:GHLEE:2006:AY4107

Gerechtshof Leeuwarden

Datum uitspraak
12 juli 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
500560
Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep kort geding
Rechters
  • M. Kuiper
  • A. Breemhaar
  • J. Zondag
  • A. Streppel
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep kort geding inzake ontruiming asielzoekerscentrum door vreemdeling

In deze zaak heeft het Gerechtshof Leeuwarden op 12 juli 2006 uitspraak gedaan in hoger beroep van een kort geding dat was aangespannen door het Centraal Orgaan Opvang Asielzoekers (COA) tegen een vreemdeling, hierna te noemen [geïntimeerde]. De zaak betreft de ontruiming van een asielzoekerscentrum (AZC) waar [geïntimeerde] verbleef. Het hof oordeelde dat de vrijheidsbeperkende maatregelen die eerder aan [geïntimeerde] waren opgelegd, niet de conclusie rechtvaardigen dat hij aanspraak kan maken op verlenging van zijn verblijf in het AZC. Het hof vernietigde het eerdere vonnis van de voorzieningenrechter van de rechtbank Groningen, die de ontruimingsvordering had afgewezen, en oordeelde dat COA voldoende spoedeisend belang had bij de gevraagde ontruiming. Het hof stelde vast dat [geïntimeerde] rechtmatig verwijderbaar was en dat de procedure voor zijn terugkeer naar zijn land van herkomst, Jemen, was gestart. De grieven van COA werden gegrond verklaard, en [geïntimeerde] werd veroordeeld om het AZC binnen drie dagen na betekening van het arrest te ontruimen. Tevens werd COA gemachtigd om dit arrest, indien nodig, met behulp van de sterke arm ten uitvoer te leggen. De kosten van de procedure werden aan [geïntimeerde] opgelegd, zowel in eerste aanleg als in hoger beroep.

Uitspraak

Arrest d.d. 12 juli 2006
Rolnummer 0500560
HET GERECHTSHOF TE LEEUWARDEN
Arrest van de eerste kamer voor burgerlijke zaken in de zaak van:
Centraal Orgaan Opvang Asielzoekers,
gevestigd te Rijswijk,
appellant,
in eerste aanleg: eiser,
hierna te noemen: COA,
procureur: mr J.V. van Ophem,
voor wie gepleit heeft mr E.E. van der Kamp, advocaat te Den Haag,
tegen
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats],
geïntimeerde,
in eerste aanleg: gedaagde,
hierna te noemen: [geïntimeerde],
toevoeging aangevraagd,
procureur: mr D.J. Bomhof,
voor wie gepleit heeft mr J.J. Hullegie, advocaat te Leeuwarden.
Het geding in eerste instantie
In eerste aanleg is geprocedeerd en beslist zoals weergegeven in het kort geding vonnis uitgesproken op 14 oktober 2005 door de voorzieningenrechter van de rechtbank Groningen.
Het geding in hoger beroep
Bij exploot van 3 november 2005 is door COA hoger beroep ingesteld van genoemd vonnis met dagvaarding van [geïntimeerde] tegen de zitting van 16 november 2005.
De conclusie van de dagvaarding in hoger beroep luidt:
"bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:
a. gedaaagde te veroordelen het AZC [vestigingsplaats] te [vestigingsplaats] aan de [adres] binnen 3 dagen na betekening van het in dit kort geding te wijzen vonnis, maar niet eerder dan op 3 november 2005, te ontruimen en ontruimd te houden met al het zijne en de zijnen, met machtiging aan eiser om dit vonnis, na betekening, ten uitvoer te doen leggen met behulp van de sterke arm indien gedaagde aan deze veroordeling niet voldoet;
b. gedaagde te veroordelen in de kosten van dit geding."
COA heeft een memorie van grieven genomen.
Bij memorie van antwoord is door [geïntimeerde] verweer gevoerd met als conclusie:
"het vonnis van de rechtbank te Groningen uitgesproken tussen partijen d.d. 14 oktober 2005 te bevestigen met veroordeling van appellant in de kosten van dit geding."
Vervolgens hebben partijen hun zaak doen bepleiten onder overlegging van pleitnota's door hun advocaten.
Tenslotte heeft COA de stukken overgelegd voor het wijzen van arrest.
De grieven
COA heeft twee grieven opgeworpen, waarbij de eerste (zeer uitgebreide) grief zich tegen de inhoud van het vonnis keert en de tweede (korte) grief uitsluitend betrekking heeft op het dictum.
De beoordeling
Ten aanzien van de feiten
1. Tussen partijen staan de volgende feiten vast als enerzijds gesteld en anderzijds onvoldoende weersproken.
1.1. [geïntimeerde], geboren [in] 1982, heeft de Jemenitische nationaliteit. Hij heeft op 28 juli 1998 een eerste aanvraag om toelating als vluchteling in Nederland ingediend. Die aanvraag is bij beschikking van 1 februari 1999 als kennelijk ongegrond afgewezen.
1.2. [geïntimeerde] heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt, hetgeen op 19 januari 2001 ongegrond is verklaard. Het beroep tegen dit besluit is door de Vreemdelingenkamer van de rechtbank 's-Gravenhage (zittingsplaats ''s-Hertogenbosch) bij uitspraak van 16 januari 2003 ongegrond verklaard. Tegen deze uitspraak stond geen rechtsmiddel open.
1.3. Bij faxbrief van 31 oktober 2003 heeft de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie het COA, cluster Dollard, bericht dat [geïntimeerde] rechtmatig verwijderbaar is en dat de finale vertrektermijn zal aanvangen op 1 november 2003 en zal eindigen op 28 november 2003.
1.4. Tussen COA, de vreemdelingendienst en [geïntimeerde] hebben gesprekken over de terugkeer plaatsgevonden. Op 27 november 2003 heeft brigadier [brigadier] van de regiopolitie, team vreemdelingenzaken, te Groningen, [geïntimeerde] aangezegd Nederland te verlaten. [geïntimeerde] heeft evenwel ook nadien opvang genoten van COA in het asielzoekerscentrum (AZC) te [vestigingsplaats].
1.5. COA heeft met [geïntimeerde] op 8 september 2005 een vertrekgesprek gehad in het kader van het Project Terugkeer. Op 16 september 2005 heeft het COA hem gesommeerd het AZC [vestigingsplaats] uiterlijk 3 november 2005 te verlaten.
De procedure in eerste aanleg
2. COA heeft bij dagvaarding van 26 september 2005 gevorderd dat [geïntimeerde] wordt veroordeeld tot ontruiming van het AZC [vestigingsplaats], binnen drie dagen na betekening van het kort gedingvonnis, doch niet eerder dan op 3 november 2005. De voorzieningenrechter heeft deze vordering afgewezen, daartoe overwegende dat in het vertrekplan is aangegeven dat de Lokale Taakgroep (LTG) dient te onderzoeken of op grond van het buiten schuldcriterium of schrijnende humanitaire omstandigheden alsnog een verblijfsvergunning dient de te worden verleend, welk onderzoek niet zou hebben plaatsgevonden. Om die reden is volgens de voorzieningenrechter de ontruimingsvordering prematuur ingesteld.
Ten aanzien van het spoedeisend belang.
3. COA heeft aangegeven ook in appel er spoedeisend belang bij te hebben dat de schaarse opvangcapaciteit ter beschikking wordt gesteld aan hen die daarvoor in aanmerking komen. Dit belang is in appel niet verder aangevochten, behoudens het hierna te behandelen argument dat geen zicht bestaat op vertrek van [geïntimeerde] naar het vertrekcentrum (zie hierna onder 14). Evenals de voorzieningenrechter oordeelt het hof dat COA een voldoend spoedeisend belang heeft bij de gevraagde voorziening.
Beoordeling van de grieven
4. Voor zover de eerste grief zich richt tegen de feitenvaststelling door de voorzieningenrechter, behoeft deze grief geen bespreking nu het hof hiervoor de feiten zelfstandig heeft vastgesteld.
5. De eerste grief keert zich voorts tegen de uitleg die de voorzieningenrechter heeft gegeven aan de Regeling Verstrekking Asielzoekers (Rva 1997) en het Stappenplan 2000 (Staatscourant 2000, 29). Tussen partijen staat niet (langer) ter discussie dat op [geïntimeerde] de Rva 1997 van toepassing is en dat deze (na de wijziging van 19 december 2000, Stcrt 2000, 250) bepaalde dat de verstrekkingen krachtens de Rva 1997 eindigen "indien hetzij op de asielaanvraag op grond waarvan opvang is verleend, niet inwilligend is beschikt en deze beschikking onherroepelijk is geworden hetzij het een vreemdeling betreft die vanwege het niet inwilligen van die asielaanvraag rechtmatig verwijderbaar is: op de dag na ommekomst van de finale vertrektermijn van 28 dagen" (artikel I onder 5 van genoemd wijzigingsbesluit van 19 december 2000).
6. Tussen partijen staat voorts vast dat [geïntimeerde], als gevolg van de beslissing van de rechtbank 's-Gravenhage van 16 januari 2003, geen aanspraak meer had op continuering van de verstrekkingen op basis van de Rva 1997. Het verblijf in het AZC is een zodanige verstrekking. Of de aanspraak op verstrekkingen nu geëindigd was 28 dagen na de uitspraak 16 januari 2003 of op 28 november 2003, de finale vertrektermijn genoemd in r.o. 1.3, is voor de beoordeling niet relevant. Voorts staat tussen partijen vast dat [geïntimeerde] aan het Stappenplan 2000 geen zelfstandige aanspraak op verstrekkingen kan ontlenen. Dit stappenplan meldt onder 3.2 ook dat na afwijzing van het beroep door de vreemdelingenkamer van de rechtbank, na het verstrijken van de finale vertrektermijn, de RVA-voorzieningen van rechtswege eindigen. Wel bepaalt het stappenplan (onderdeel 3.3.) dat, zolang de ontruimingsprocedure bij de rechter loopt, de RVA-voorzieningen doorlopen. Daaraan is ook in dit geval gevolg gegeven.
7. Voor zover de eerste grief er over klaagt dat de voorzieningenrechter heeft aangenomen dat [geïntimeerde] aan de Rva 1997 of het Stappenplan 2000 een aanspraak op continuering van het verblijf in het AZC kan ontlenen, gaat de grief op.
8. [geïntimeerde] valt evenwel binnen de termen van het Project Terugkeer. Dit is het beleid dat de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie voert ten aanzien van "oude gevallen" (vreemdelingen die voor 1 april 2001 een eerste asielaanvraag hebben gedaan en die onherroepelijk niet in aanmerking komen voor een verblijfsvergunning) teneinde hen intensief bij hun terugkeer te faciliteren. Het voornemen hiertoe is uiteengezet in de brief van 23 januari 2004 aan de Tweede Kamer (Handelingen Tweede kamer 2003-2004, nrs 19 637 en 29 344, 793). Dit voornemen is geconcretiseerd in het Handboek Project Terugkeer oude vreemdelingenwet (productie 2 bij de memorie van grieven, in het vervolg: het Handboek); de daarin voorkomende beleidsregels zijn evenwel niet op de door artikel 3:42 van de Algemene wet bestuursrecht voorgeschreven wijze bekendgemaakt.
9. Dit Project Terugkeer, dat gericht is op het vertrek van de vreemdeling uit Nederland, kent een aantal fasen:
- fase 0: dossiervorming en voorbereiding;
- fase 1: vertrekfacilitering in opvanglocaties;
- fase 2: vertrekfacilitering in vertrekcentrum;
- fase 3: vreemdelingenbewaring.
10. Fase 1 - waarin het accent ligt op vrijwillige terugkeer naar het land van herkomst - voorziet in de continuering van de voorzieningen gedurende een periode van (maximaal) acht weken, ingaande bij het eerste vertrekgesprek. Deze continuering van voorzieningen, waarvoor de Rva 1997 geen directe basis biedt, is in zoverre aan te merken als een bovenwettelijke aanspraak. Het eerste vertrekgesprek in de hier bedoelde zin tussen medewerkers van COA en [geïntimeerde] heeft plaatsgevonden op 8 september 2005. Genoemde fase 1 duurde daarmee tot uiterlijk 3 november 2005.
11. Het beleid, zoals neergelegd in het Handboek, voorziet er in dat gedurende het hele traject toetsing op "buitenschuld en schrijnende omstandigheden" plaatsvindt (Handboek, pagina 11) en dat er in fase 1 gekeken zal worden "naar eventuele schrijnende omstandigheden en het buitenschuld criterium".
12. Het Project Terugkeer voorziet in de opstelling van een vertrekplan, waarvoor het Handboek als bijlage G en model aangeeft. Voor [geïntimeerde] is op 30 september een vertrekplan opgesteld (overgelegd door [geïntimeerde] op 3 oktober 2005 in het kader van de mondelinge behandeling in eerste aanleg), dat duidelijk verwantschap vertoont met genoemd model. Dit vertrekplan kent, evenals genoemde bijlage G, velden met "toetsen buitenschuldcriterium" en "toetsen schrijnendheid", voorafgegaan door de afkorting LTG, hetgeen staat voor Lokale Taakgroep. Deze velden zijn niet ingevuld.
13. [geïntimeerde] heeft betoogd dat deze velden ingevuld moeten worden alvorens het Project Terugkeer kan worden vervolgd, welk betoog de voorzieningenrechter heeft gevolgd. Met het COA kan het hof [geïntimeerde] evenwel in dit standpunt niet volgen. Indien de aandachtspunten die in het gehanteerde standaardformulier voor het vertrekplan zijn opgesomd, in het concrete geval niet spelen, heeft het niet-invullen van desbetreffende velden niet tot gevolg dat het COA het recht verliest om fase 1 af te sluiten. [geïntimeerde] heeft overigens ook in het geheel niet - althans niet op voor het hof kenbare wijze - aannemelijk gemaakt dat het buiten schuldcriterium of het schrijnendheidscriterium op hem van toepassing zou moeten zijn.
14. [geïntimeerde] heeft voorts aangevoerd dat de Immigratie- en Naturalisatiedienst de aan hem opgelegde vrijheidsbeperkende maatregelen op grond van de artikelen 54 en 56 van de Vreemdelingenwet 2000 heeft ingetrokken en dat zijn overplaatsing naar het Vertrekcentrum thans geheel van de baan is.
COA heeft ten pleidooie betoogd dat de aan [geïntimeerde] opgelegde vrijheidsbeperkende maatregelen op grond van de artikelen 54 en 56 Vreemdelingenwet 2000, die zagen op het verblijf van [geïntimeerde] in het vertrekcentrum, zijn ingetrokken omdat het vertrek van [geïntimeerde] naar het vertrekcentrum niet kon worden geëffectueerd vanwege de weigering door de voorzieningenrechter COA een ontruimingstitel te verschaffen. Indien de ontruiming wordt toegewezen, zal [geïntimeerde] alsnog de gelegenheid krijgen naar een vertrekcentrum af te reizen en is fase 2 van het Project Terugkeer op hem van toepassing.
15. Het hof oordeelt dat, gelet op dit betoog van COA dat door [geïntimeerde] niet afdoende is weersproken, aan het intrekken van de vrijheidsbeperkende maatregelen niet de conclusie mag worden verbonden dat overgang naar fase 2 geheel uit het zich is verdwenen en dat [geïntimeerde] daaraan in enig opzicht aanspraak op verlenging van fase 1 en verder verblijf in een AZC kan ontlenen.
16. De grieven treffen doel.
De slotsom.
17. Nu de grieven terecht zijn voorgedragen en gesteld noch gebleken is dat de gevorderde ontruiming anderszins niet toewijsbaar zou zijn, zal het hof het vonnis waarvan beroep vernietigen en, opnieuw rechtdoende, [geïntimeerde] veroordelen om binnen drie dagen na betekening van dit arrest het AZC [vestigingsplaats] te ontruimen en ontruimd te houden met al het zijne en de zijnen.
Het hof zal [geïntimeerde] in de kosten van de procedure in beide instanties veroordelen, voor wat het salaris in hoger beroep betreft begroot op 3 punten naar tarief II.
De beslissing
Het gerechtshof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep
en opnieuw rechtdoende:
veroordeelt [geïntimeerde] om het AZC [vestigingsplaats] te [vestigingsplaats] aan de [adres] binnen 3 dagen na betekening van dit arrest te ontruimen en ontruimd te houden met al het zijne en de zijnen, met machtiging aan COA om dit arrest, na betekening, ten uitvoer te doen leggen met behulp van de sterke arm indien [geïntimeerde] aan deze veroordeling niet voldoet;
veroordeelt [geïntimeerde] in de kosten van het geding in beide instanties en begroot die tot aan deze uitspraak aan de zijde van COA:
in eerste aanleg op euro 329,60 aan verschotten en euro 816,- aan salaris voor de procureur,
in hoger beroep op euro 376,60 aan verschotten en euro 2.682,- aan salaris voor de procureur;
verklaart dit arrest tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Aldus gewezen door mrs Kuiper, voorzitter, Breemhaar en Zondag, raden, en uitgesproken door mr Streppel, vice-president, lid van een enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mevrouw Mellink als griffier ter openbare terechtzitting van dit hof van woensdag 12 juli 2006